4.4.Nadere bewijsoverwegingen t.a.v. feiten 1,2 en 3 onder parketnummer 01/860023-20.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij. Verdachte verklaart dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de aangetroffen hennep. Daarnaast ontbreekt het bewijs voor medeplegen ten aanzien van deze feiten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 6 februari 2020 wordt op het terrein van verdachte aan de [adres 3] te Bakel een hennepkwekerij, henneptoppen en hennepgruis aangetroffen. De stroom voor de hennepkwekerij blijkt illegaal te worden afgenomen.
Verdachte verbleef niet in de tot schuur omgebouwde woning (hierna: woning) aan de [adres 3] in verband met het ontbreken van een woonbestemming. Wel was hij daar ingeschreven, naar eigen zeggen om uit te testen of er wel of geen woonbestemming op rust. Vooralsnog is onduidelijk of verdachte daar in de toekomst kan gaan wonen. Ondanks die onduidelijkheid verklaart verdachte aan de slag te zijn gegaan met de aanleg van de tuin en daar een geluidswal en een vijver te hebben aangelegd. De ondergrondse ruimte heeft hij gebouwd ten behoeve van een filterpomp die het water in de vijver helder moest houden. Ook verklaart hij dat de droogrekken door hem zelf zijn gemaakt. Deze zou hij onder andere gebruiken voor het drogen van groenten die hij van anderen kreeg.
Verdachte verklaart verder dat hij de woning op het perceel aan de [adres 3] heeft verhuurd aan een Pool en dat daar seizoenarbeiders verbleven, zonder dat hij van deze personen nadere gegevens kan verstrekken. Ook verklaart verdachte dat het terrein eenvoudig te bereiken is en dat mogelijk onbekende derden de hennepkwekerij hebben aangelegd.
Dat anderen dan verdachte de hennepkwekerij hebben opgezet en dat hij daarvan geen wetenschap had, zoals door hem is verklaard, acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte daarover als ongeloofwaardig terzijde. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de ruimte van de hennepkwekerij bereikbaar was via een luik in de vloer van het tuinhuis en van buitenaf niet zichtbaar was doordat deze gedeeltelijk onder de grond lag en daarbovenop een geluidswal was aangelegd. Het luik was te openen middels een elektrische lier. Het is verdachte die ter plaatse het luik voor verbalisanten opent. Hij haalt daarvoor een afstandsbediening uit de woning. Hij verklaart tegen de verbalisanten dat er geen hennepplanten staan, hetgeen overeenkomt met de aangetroffen situatie. Verder verklaart hij dat er twee eerdere oogsten hebben plaatsgevonden.
Op het terrein staat ook een schuur waarin de politie een hennepstekkerij en een hennepdrogerij aantreft. Wanneer verbalisanten ter plaatse aan verdachte vragen wat er achter de afgesloten rolluiken is, verklaart verdachte dat daar hennep ligt te drogen. Wanneer de rolluiken vervolgens door verdachte worden geopend, zien de verbalisanten een hennepdrogerij met daarin een drietal karren met droogrekken. In één kar worden dertien rekken vol met gedroogde henneptoppen aangetroffen. Na weging blijkt het te gaan om 4005 gram hennep. Verder wordt, nadat deze door verdachte is aangewezen, een zwarte strijkzak aangetroffen met daarin ongeveer 11 kilo hennepgruis.
Ook worden in de schuur, de woning en op het terrein diverse aan een hennepkwekerij gerelateerde goederen aangetroffen zoals hennepafval, apparatuur en lege jerrycans.
De stroom ten behoeve van de hennepkwekerij blijkt illegaal te zijn weggenomen vanuit de woning.
Verdachte heeft ontkend de hiervoor vermelde uitlatingen gedurende het onderzoek ter plaatse op 6 februari 2020, te hebben gedaan. De rechtbank gaat in dit geval uit van de juistheid van de onder ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Dat de inhoud daarvan onjuist zou zijn, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Uit die uitlatingen van verdachte blijkt reeds de wetenschap van verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, de hennep en het hennepgruis. Uit de wijze waarop de ruimte van de hennepkwekerij is opgebouwd leidt de rechtbank af dat verdachte gepoogd heeft ontdekking van de kwekerij te bemoeilijken.
De rechtbank merkt tot slot op dat het onaannemelijk is dat derden op een terrein van iemand anders een hennepkwekerij opstarten en daarin vervolgens onbeheerd een grote hoeveelheid hennep te drogen laten liggen.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewezen dat verdachte een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, hennep en hennepgruis voorhanden heeft gehad en dat hij de stroom ten behoeve van die hennepkwekerij illegaal heeft afgenomen.
Vrijspraak medeplegen.
Niet is gebleken dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met enig ander persoon op grond waarvan het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte hiervan voor zowel feit 1, 2 als 3 moet worden vrijgesproken.
In de uitoefening van een beroep of een bedrijf.
Het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf betreft het verrichten van een activiteit met een economisch karakter, van een zekere duurzaamheid en stelselmatigheid, gericht op het verwerven van inkomsten of het behalen van winst. De schaal van de kwekerij en de mate van professionaliteit zijn daarbij belangrijke ijkpunten. Gelet op de professionele inrichting van de kwekerij stelt de rechtbank, anders dan de verdediging, vast dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of een bedrijf.
Conclusie.
De rechtbank acht gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op basis van de gebezigde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, hennep voorhanden heeft gehad en de stroom ten behoeve van die hennepkwekerij heeft gestolen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 01/860194-16:
1.
in de periode van 1 maart 2016 tot en met 5 april 2016 te Helmond in de uitoefening van een beroep of een bedrijf opzettelijk heeft geteeld in 4 ruimten van een bedrijfspand aan de [adres 1] / [adres 2] een grote hoeveelheid van 1456 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 maart 2016 tot en met 5 april 2016 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [bedrijf] ;
3.
op 9 november 2016 te Helmond opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse verklaringen, te weten,
* een verklaring van [medeverdachte 1] , en
* een verklaring van [betrokkene 1] , en
* een verklaring van [medeverdachte 2] ,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die verklaringen toen op het politiebureau aan de Kasteel-Traverse aldaar heeft overgedragen, aan [verbalisant] , opsporingsambtenaar van de eenheid Oost-Brabant, welke [verbalisant] belast was met het toen tegen hem, verdachte, lopende strafrechtelijk onderzoek terzake overtreding van de Opiumwet en bestaande die valsheid hierin dat
- in die verklaring van [medeverdachte 1] stond vermeld - zakelijk weergegeven-:
'Hierbij verklaar ik [medeverdachte 1] dat ik op zaterdag 5 september 2015 op de bovenverdieping van het pand [adres 2] te Helmond in elke aanwezige ruimte ben geweest en niets heb gezien wat met een hennepplantage te maken had, of er op leek. Ook
heb ik niets geroken.' en
- in die verklaring van [betrokkene 1] stond vermeld - zakelijk weergegeven- :
'Hierbij verklaar ik [betrokkene 1] op een zaterdag in de eerste week van september 2015 samen met [medeverdachte 1] aan de [adres 2] te Helmond de hal achter het woonhuis bezocht te hebben en beneden of boven niets gezien of geroken te hebben wat op
de aanwezigheid van een hennepplantage zou kunnen wijzen.' en
- in die verklaring van [medeverdachte 2] stond vermeld- zakelijk weergegeven - :
'Hierbij verklaar ik dat ik 15 juli 2016 en ergens midden augustus 2016 op de bovenverdieping van de bedrijfshal aan de [adres 2] te Helmond ben geweest. Ik ben boven in elke ruimte geweest en heb niets gezien wat met een hennepkwekerij te maken had of er op leek! Hoogachtend, [medeverdachte 2] .';
4.
in de periode van 12 maart 2019 tot en met 21 maart 2019 in Nederland opzettelijk
mondeling zich jegens een persoon heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten te verklaren ten overstaan van een rechter te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft hij, verdachte,
- aan [medeverdachte 2] (geb. [1957] te [geboorteplaats 2] )
* op 16 maart 2019 de woorden toegevoegd: "Als ze vragen wat er nog meer lag dan kan je zeggen, nou er lag ook nog een autobanden stapel. Dat moet je zeggen, die heb ik ook nog zien liggen." en "Ja pallets en autobanden lagen er ook nog moet je zeggen. Want ik heb hier nog een vriend van me die een garagebedrijf heeft." en "En verder rest, ja zeggen: het was een open gedeelte, alleen." en "Ja links, nee rechts, ja links of rechts, maakt niet uit. Je moet in het kort zeggen, het was een grote open ruimte." en
* op 18 maart 2019 de woorden toegevoegd: "Maar wat je duidelijk moet verklaren is dat er absoluut niks te zien was natuurlijk wat op een dinge leek en dat alles ....was" en "En er is niemand, absoluut niemand, die jou verhaal kan weerleggen, dus tegenspreken."
Ten aanzien van parketnummer 01/860023-20:
in de periode van 16 november 2019 tot 06 februari 2020 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in de uitoefening van een beroep of een bedrijf opzettelijk heeft geteeld in een ruimte aanwezig op perceel [adres 3] een hoeveelheid van 188 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
op 06 februari 2020 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4005 gram gedroogde henneptoppen en 11 kilogram hennepgruis, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
in de periode van 16 november 2019 tot 06 februari 2020 te Bakel,gemeente Gemert-Bakel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [bedrijf] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep, diefstal van stroom, het gebruik maken van valse verklaringen en het beïnvloeden van een getuige.
Nadat in 2016 een hennepkwekerij van verdachte is ontmanteld, wordt bij hem in 2020 opnieuw een hennepkwekerij en hennep(gruis) aangetroffen. En beide keren is de stroom ten behoeve van de kwekerij gestolen. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Kennelijk heeft verdachte bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en is hij niet bereid zijn gedrag te veranderen.
In het onderzoek van de politie naar de hennepkwekerij van 2016 heeft verdachte valselijk opgemaakte verklaringen bij de politie ingeleverd, kennelijk met het doel het onderzoek te bemoeilijken. Hij heeft daarbij drie personen betrokken bij zijn criminele activiteiten en hen aangezet tot het plegen van strafbare feiten. Vervolgens heeft hij één van deze getuigen instructies gegeven over wat deze getuige moest verklaren in een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk op een juiste rechtsgang gemaakt en afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat in een onder ede afgelegde verklaring gesteld moet kunnen worden. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk en zal dit tot uitdrukking brengen in de strafmaat.
De rechtbank zal, rekening houdend met het ontbreken van een strafblad, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de zaak met parketnummer 01/860194-16 bij de bepaling van de aanvang van deze termijn de datum van inverzekeringstelling, te weten 6 april 2016, als aanvangsdatum. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen in die zin, dat de rechtbank een gevangenisstraf voor duur van 16 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren op zal leggen.
De rechtbank legt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij, gelet op het primair gevoerde vrijspraakverweer, niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair te matigen nu er niet tien voorgaande oogsten zijn geweest.
Beoordeling.De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe voor zover deze vordering ziet op de bewezen verklaarde periode van 1 maart 2016 tot en met 5 april 2016, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2016 tot aan de dag der algehele vergoeding. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: de kosten van de aangetroffen teelt van de kweekruimtes I en II, gedeeltelijke kosten (te weten 36 dagen) van de aangetroffen teelt in de kweekruimtes III en IV, de vaste kosten en het capaciteitstarief (36 dagen x € 2,42055).
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2016 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 225, 285a, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/860194-16 feit 1:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd
met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.T.a.v. 01/860194-16 feit 2:
diefstal.T.a.v. 01/860194-16 feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd.T.a.v. 01/860194-16 feit 4:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens
vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een
rechter af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of
ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
T.a.v. 01/860023-20 feit 1:
in de uitoefening van een beroep of een bedrijf opzettelijk handelen in
strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.T.a.v. 01/860023-20 feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet.
gegeven verbodT.a.v. 01/860023-20 feit 3:
diefstal.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. 01/860194-16 feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, 01/860023-20 feit 1, feit 2,
feit 3:
Gevangenisstrafvoor de duur van
16 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 3
jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. 01/860194-16 feit 2:
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 2.477,87
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] van een bedrag van € 2.477,87 (zegge: vierentwintighonderdzevenenzeventig euro en zevenentachtig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beoordeling vordering benadeelde partij [bedrijf] :
Wijstde vordering gedeeltelijk
toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf] , van een bedrag van
€ 2.477,87(zegge: vierentwintighonderdzevenenzeventig euro en zevenentachtig eurocenten), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het meer gevorderde aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. A.K. Kleine en mr. J.H.P.G. Wielders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 21 september 2020.
Mr. A.K. Kleine is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.