In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Woonbedrijf, vorderde ontruiming van de huurwoning van [gedaagde] vanwege ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst, met name het gebruik van de woning voor de productie en handel in GHB. De huurder had een huurachterstand en er waren meldingen van overlast van omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid GHB en de omstandigheden in de woning voldoende aanleiding gaven voor de vordering tot ontruiming. De voorzieningenrechter overwoog dat de ontruiming een ingrijpende maatregel is, maar dat Woonbedrijf een spoedeisend belang had bij de ontruiming gezien het zero tolerance beleid ten aanzien van drugshandel. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van veertien dagen voor de ontruiming. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en proceskosten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde], maar oordeelde dat deze onvoldoende waren om de ontruiming te voorkomen.