ECLI:NL:RBOBR:2020:4349

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
01/865053-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord; wettig en overtuigend bewezen doodslag op moeder met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op zijn moeder. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorbedachten rade. Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, omdat wettig en overtuigend bewezen is dat hij op 21 april 2019 in Eindhoven zijn moeder opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, zoals bevestigd door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun vorderingen tot affectieschade, omdat zij niet tot de wettelijke kring van gerechtigden behoren. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van materiële schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor hun reiskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865053-19
Datum uitspraak: 14 september 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2019, 28 oktober 2019, 13 januari 2020, 30 maart 2020, 23 juni 2020 en 31 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juli 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 augustus 2020 is gewijzigd, naar aanleiding van de vordering wijziging tenlastelegging inhoudende nadere opgave van feiten als bedoeld in artikel 314a Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland (zijn moeder) [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar lichaam te steken en/of te snijden;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland (zijn moeder) [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar lichaam te steken en/of te snijden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op zondag 21 april 2019 heeft verdachte zich op het politiebureau in Eindhoven gemeld om zich aan te geven. Naar aanleiding hiervan hebben verbalisanten de woning van verdachte betreden en troffen daar het stoffelijk overschot van mevrouw [slachtoffer] , de moeder van verdachte aan.
Verdachte wordt verweten dat hij mevrouw [slachtoffer] opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Van de primair ten laste gelegde moord dient verdachte te worden vrijgesproken, aangezien geen sprake is van voorbedachten rade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich ook op het standpunt dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en derhalve geen sprake is van voorbedachten rade.
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op de vraag van de voorzitter of ik mijn moeder heb gedood: er was niemand anders daar. Ik heb geen herinnering dat ik mijn moeder heb gestoken. Ik weet dat ik haar heb geduwd. Het volgende dat ik me herinner is dat ik met een mes in mijn rechterhand in de gang van mijn appartement stond. Ik heb het mes op de grond gelegd. Daarna ben ik nog in de woonkamer gaan kijken. Mijn moeder lag toen heel stil op de grond en ik weet niet of ze nog leefde toen ik het appartement verliet. Ik ben niet naar haar teruggegaan om te kijken of ze nog een hartslag had. Ik deed de deur open, zag haar op de grond liggen en heb direct de deur dichtgedaan want ik wist dat het foute boel was. Ik ben daarna naar het politiebureau gelopen. Bij de politie heb ik de sleutels van mijn appartement gegeven, gezegd wat mijn adres is en dat ik een advocaat wilde spreken.
Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. melden verdachte op politiebureau bij verbalisant [naam verbalisant] , d.d. 21 april 2019 (dossier 1, p. 137-139), onder meer inhoudende:
Op zondag 21 april 2019 omstreeks 12.15 uur komt aan de balie van het hoofdbureau van politie te Eindhoven, [straatnaam 1] een man, zijnde [verdachte] , geboren te Eindhoven op [1978] .
Ook tegen mij, verbalisant [naam verbalisant] , wil [verdachte] vervolgens alleen maar kwijt dat hij zich wil aangeven en dat hij een advocaat wil.
Ik, verbalisant, zie wel, dat [verdachte] aan een van zijn beide handen, en wel aan de duimzijde van zijn wijsvinger dunne bloedvegen heeft. Ik, verbalisant, weet niet meer met 100 % zekerheid of dit de rechter- of linkerhand van [verdachte] betrof. Omdat [verdachte] verder in het geheel niets wilde vertellen, heb ik, verbalisant ook verder geen vragen over de bloedvegen gesteld. Ik zie en hoor, dat [verdachte] enigszins geïrriteerd raakt en met een kleine stemverheffing nogmaals zegt: “ Het is wel ernstig hoor. Neem dat maar van me aan”. [verdachte] wil echter inhoudelijk verder niets zeggen.
Ik hoorde dat [advocaat] [advocaat] tegen mij, verbalisant zei, dat het wellicht goed was, om iemand naar de woning van [verdachte] te laten gaan, omdat daar de moeder van [verdachte] aanwezig was. Ik hoorde hierbij eveneens, dat [advocaat] opmerkte dat het wellicht goed was, dat we met enige spoed naar de woning zouden gaan kijken omdat het mogelijk niet goed zou gaan met de moeder.
Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 21 april 2019 (dossier 1, p. 140-141), onder meer inhoudende:
Omstreeks 12.55 uur kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ter plaatse op de [straatnaam 2] Eindhoven.
Wij, verbalisanten zijn in het bezit van de huissleutel op 21 april 2019 om 13.15 uur de genoemde woning binnen getreden. Wij, verbalisanten zagen direct halverwege in de gang een vleesmes op de vloer liggen. We zagen bloedsporen op het vleesmes. De lengte van het vleesmes wordt geschat op 25 centimeter. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , opende de woonkamerdeur en zag ik een vrouw levenloos op de grond liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , liep naar de vrouw en controleerde de ademhaling en hartslag. Ik voelde met twee vingers, rechts in de hals van de vrouw. Het lichaam van de vrouw voelde niet warm aan. Ik zag geen ademhaling en voelde geen hartslag. Omdat het lichaam koud aan voelde, geen ademhaling en geen hartslag meer had, besloot ik het lichaam te laten liggen zoals ik het had aangetroffen. In de woning werden geen anderen personen aangetroffen.
Proces-verbaal van bevindingen gesprek met [betrokkene 1] , d.d. 21 april 2019 (dossier 1, p. 160-161), onder meer inhoudende:
[verdachte] heeft mij vandaag om 11.42 uur nog gebeld, met de vraag of ik naar zijn huis kwam. [slachtoffer] was er namelijk ook en hij vroeg me dus of ik ook koffie kwam drinken.
Proces-verbaal van bevindingen gesprek met de echtgenoot van het slachtoffer, [echtgenoot] , d.d. 21 april 2019 (dossier 1, p. 162-163), onder meer inhoudende:
Omstreeks 20.38 uur toonden wij een foto van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: van het slachtoffer (dossier 1, pag. 165)). [echtgenoot] zei dat hij haar voor 100% herkende als zijn echtgenote.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straatnaam 2] Eindhoven), d.d. 21 april 2019 (dossier 2, p. onbekend), onder meer inhoudende:
In de gang van de woning, ter hoogte van de slaapkamer deur troffen wij een mes aan (foto 19). Wij zagen dat het een kok/keukenmes was met een zwart heft en metalen lemmet. Tevens zagen wij, dat het lemmet bebloed was en dat er kleine bloedspatten ter hoogte van het mespunt op de vloer aanwezig waren.
Hierna werden het mes veiliggesteld bemonsterd. Het mes werden veiliggesteld:
Omschrijving Tijd SIN
Mes (PDnr 2) 16.16 uur AALX3913NL,
In de woonkamer tegen de rechtermuur, ter hoogte van de stompen hoek werd door ons het lichaam van een vrouw aangetroffen. Het slachtoffer werd voorzien van PDnr 12.
Verder troffen wij in de keuken een messenrek aan. Wij zagen dat er vijf messen en een aanzetstaal aan het rek hingen. Verder zagen wij, dat drie van de messen het zelfde uiterlijk, lemrnet en heft hadden als het mes aangetroffen in de gang.
Proces-verbaal forensisch onderzoek ingesloten verdachte [verdachte] , d.d. 21 april 2019 (dossier 2, p. onbekend), onder meer inhoudende:
De papieren zakken werden door ons van de handen verwijderd. Wij zagen dat zich op de
bovenzijde van de rechterhand een zweem bloed bevond. Dit bloed werd door verbalisant
[verbalisant 3] bemonsterd met een wattenstaafje;
SIN AALS8562NL : bloed op rechterhand.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) [3]
[pag. 3] Overledene
Naam [slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum slachtoffer 2]
Geboorteplaats Valkenswaard
[pag. 6] Bij sectie werden aan het lichaam 4 steekletsels en 4 snijletsels (sub B5) vastgesteld. Deze letsels waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld zoals steken/snijden met 1 of meerdere messen.
Eén van de steekletsels (letsel A) ging onder andere gepaard met perforatie van de Iichaamsslagader, de rechterboezem van het hart, de rechterkransslagader en de rechterborstholte. Dit heeft geleid tot hevig bloedverlies en geeft doorgaans stoornissen van de long-ademhalingsfunctie. De bevindingen sub B3 [4] passen bij bloedverlies dat bij leven is doorgemaakt.
Het intreden van de dood wordt hiermee verklaard op grond van algehele weefselschade door bloedverlies en hart- en longfunctiestoornissen. De overige 3 steekletsels en de 4 snijletsels hebben hooguit een bijdrage geleverd aan het bloedverlies, en daarmee aan het overlijden, waarbij wordt opgemerkt dat in de buikholte (en zoals te zien is op een foto van de plaats van aantreffen) een minimale bloedfilm/weinig bloed aanwezig was.
Er waren macroscopisch geen ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis zouden kunnen zijn geweest. Gezien de sectiebevindingen worden geen nieuwe gezichtspunten verwacht na het lichtmicroscopisch onderzoek.
[pag. 7] Conclusie. Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , 71 jaren oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door verwikkelingen van 1 steekletsel aan de borst met algehele weefselschade door bloedverlies en hart- en longfunctiestoornissen tot gevolg. De overige 3 steekletsels en de 4 snijletsels hebben hooguit een bijdrage geleverd aan het bloedverlies en daarmee aan het overlijden.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) [5]
[pag. 2]
Onderzoek naar biologische sporen
Bemonstering AALS8562NL van bloed vanaf de rechterhand van de verdachte. De bemonstering is zonder voorafgaand onderzoek naar de aard van het aanwezige celmateriaal als AALS8S62NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Mes AALX3913NL
Het mes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is zowel op het lemmet als op
het heft bloed aangetroffen. In het bloed op het lemmet is tevens op weefsel lijkend
materiaal aangetroffen. Het bloed is op drie plaatsen bemonsterd. De bemonsteringen zijn
als AALX3913NL#01 tot en met #03 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
De bemonstering AALX3913NL#01 bevat tevens op weefsel lijkend materiaal wat zichtbaar
was op het lemmet van het mes.
Het heft van het mes is bemonsterd gericht op het verzamelen van celmateriaal van
diegene(n) die het mes heeft (hebben) gehanteerd. Hierbij is getracht het aanwezige bloed
te vermijden. In de bemonstering is desondanks bloed aangetroffen. De bemonstering is als
AALX3913NL#04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
[pag. 3] DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
  • AALI3307NL referentiemonster bloed van het stoffelijk overschot AALX3923NL van het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]
  • WAAG6995NL referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] (geboren op [1978] )
  • AALS8562NL#01 bemonstering (bloed bovenzijde rechterhand)
  • AALX3913NL#01 bemonsteririg van bloed en mogelijk weefsel op het lemmet van het mes
  • AALX3913NL#02 bemonstering van bloed op het lemmet van het mes
  • AALX3913NL#03 bemonstering van bloed op het heft van het mes
  • AALX3913NL#04 bemonstering (met bloed) van het heft van het mes
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van het referentiemateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [verdachte] zijn DNA-profielen verkregen die zijn betrokken bij het vergelijkend DNA onderzoek.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AALS8562NL#01
(bloed rechterhand)
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel van een vrouw
DNA-nevenkenmerken van een man
[slachtoffer]
[verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Niet van toepassing
AALX3913NL#01
(bloedspoor en
mogelijk weefsel op
lemmet mes)
DNA-profiel van een vrouw
[slachtoffer]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AALX3913NL#02
(bloedspoor op
lemmet mes)
DNA-profiel van een vrouw
[slachtoffer]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AALX3913NL#03
(bloedspoor op heft
mes)
DNA-profiel van een vrouw
[slachtoffer]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AALX39I3NL#04
(heft mes (met
bloed))
DNA-mengprofiel
[slachtoffer] en [verdachte]
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
[pag. 5] Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader ‘Bewïjskracht van
het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de overeenkomsten tussen het DNA
profiel van verdachte [verdachte] en DNA-mengprofiel AALX3913NL#04 van het heft
van het mes zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AALX3913NL#04 bevat DNA van twee personen;
  • slachtoffer [slachtoffer] is donor van een deel van het DNA in bemonstering AALX3913NL#04;
Deze aanname is gedaan vanwege de resultaten van de bemonsteringen
AALX3913NL#O1, #02 en #03 en omdat het DNA-profiel van [verdachte] matcht met het DNA-mengprofiel AALX3913NL#04.

Conclusie met betrekking tot het bewijs

Op grond van de voormelde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het bloed op de hand van verdachte en het bloed op het mes afkomstig was van het slachtoffer en dat verdachte met het in de gang op de grond aangetroffen mes het slachtoffer meerdere malen heeft gestoken en dodelijk geraakt. Aldus heeft verdachte zijn moeder, mevrouw [slachtoffer] van het leven beroofd.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van voorbedachte raad (moord) of niet (doodslag). Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank constateert dat op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. De primair tenlastegelegde voorbedachte raad kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en de rechtbank zal verdachte vrijspreken van moord.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 21 april 2019 te Eindhoven, zijn moeder [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes in haar lichaam te steken en te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank primair om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem daarom enkel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Subsidiair vraagt de verdediging, wanneer de rechtbank de officier van justitie zal volgen in zijn eis, om verdachte neurologisch te laten onderzoeken , dan wel een straf op te leggen die met zich brengt dat dwangverpleging zo spoedig mogelijk kan aanvangen.
Het oordeel van de rechtbank.
De strafmaat
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn moeder, mevrouw [slachtoffer] . Hierdoor heeft de verdachte de nabestaanden van zijn slachtoffer, en dus ook zijn eigen familieleden, onherstelbaar leed aangedaan. Hij heeft het leven van zijn moeder ontnomen en daarmee heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op het grootste goed van een persoon, namelijk het recht op leven. Uit de tijdens de terechtzitting door het nichtje, broer en tweelingbroer van het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt ook dat de nabestaanden ernstig lijden onder het verlies van het slachtoffer. De nabestaanden blijven met veel vragen achter en het gemis is erg groot.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 25 mei 2020 [6] onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“[pag. 59] Er is bij betrokkene sprake van een psychische stoornis in de zin van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een ziekelijke stoornis. Al vele jaren voor het herseninfarct in 2017 was er bij hem sprake van een gebrekkige (persoonlijkheids)ontwikkeling met als kern een niet tot ontwikkeling gekomen eigen identiteit als gevolg van het zich altijd reactief gespiegeld hebben aan zijn sociaal succesvollere oudere broer. Hij probeerde de bedreigende gevoelens van eenzaamheid, angst en kwetsbaarheid vervolgens ook kleiner te maken door zichzelf narcistisch op te blazen.
Voortvloeiend uit het gebrekkig ontwikkelde empathisch vermogen, was betrokkene geneigd de oorzaak van moeilijkheden en problemen te externaliseren, wat zich manifesteert als een gebrekkige gewetensontwikkeling. Het ontbrak hem aan het vermogen een zelfkritische houding aan te nemen en daarmee zijn er ook voor het CVA al aanwijzingen voor oordeel- en kritiekstoornissen, samenhangend met een verstoorde persoonlijkheids-
ontwikkeling. Er zijn geen aanwijzingen voor eerdere impulscontrole- en/of agressieregulatieproblemen.
Na het herseninfarct in 2017 voelde hij zich extra kwetsbaar en emotioneel instabiel, nog
versterkt door de door het infarct ontstane neurocognitieve stoornis bestaande uit: snel
overprikkeld raken, gedeeltelijk gezichtsveldverlies, niet goed meer kunnen lezen en
schrijven, minder goed kunnen bewegen en organische affectlabiliteit, hetgeen het gevoel
versterkt dat hij zich minder goed kan oriënteren, concentreren, onthouden en logisch
nadenken. Op grond van de toegenomen kwetsbaarheid als gevolg van het herseninfarct en de neurocognitieve gevolgen daarvan is betrokkene psychogeen psychotisch gedecompenseerd en heeft hij een ziekelijke stoornis, namelijk een doorlopende psychogene waanstoornis van het achtervolgingstype ontwikkeld.
De waanstoornis lijkt geen intrinsiek hersenorganisch gevolg van de weefselschade door het CVA. Hij is ervan overtuigd geraakt (en is er nog steeds van overtuigd) dat hij het slachtoffer is van ’narcistische mishandeling’ door zijn moeder, hetgeen – mede afgaand op de resultaten van het milieuonderzoek – een heel gestoorde perceptie van de werkelijkheid is.
[pag. 60] Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij betrokkene sprake van de beschreven psychische stoornissen.
[pag. 61] Het lijkt erop dat betrokkene er – vanuit zijn waanstoornis – volstrekt van overtuigd was dat zijn moeder hem al langere tijd sarde en er op uit was hem te benadelen. Psychodynamisch ligt het voor de hand te veronderstellen dat de persoon van wie betrokkene in wezen toch het meest afhankelijk is en die hij toch als eerste zou moeten kunnen vertrouwen, hem (onbewust) het meest confronteert met zijn eigen onvermogen, en dat hij juist daar als eerste zijn woede op projecteert en die persoon juist verantwoordelijk stelt voor zijn ongeluk: in de vorm van een paranoïde benadelingswaan. Het is niet bekend of betrokkene vooraf al een plan had om zijn moeder te doden of dat er tijdens het bezoek een trigger (bijvoorbeeld geld) ontstond, waardoor hij op dat moment in een psychologische fuik terecht kwam en niet meer terug kon. Er zijn geen aanwijzingen voor (meer bewust) psychopathiform gedrag.
Zowel in een scenario met meer planmatig handelen vanuit achterdocht en paranoia als in
een scenario met impulsief handelen op basis van overlopende emoties is het advies om
betrokkene het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen omdat de pathologie in
een sterke mate heeft doorwerkt.
[pag. 62] Ten aanzien van een klinische inschatting van het risico op recidive kan worden
opgemerkt dat betrokkenes waanstoornis vooral betrekking had op zijn moeder en dat die –
in zijn hoofd ’de kwade genius’, namelijk ’een narcist’ zijnde - nu is overleden, waardoor
het directe risico op recidive is afgenomen.
Duidelijk wordt echter dat de officier van justitie en de onderzoekers gemakkelijk in het
waansysteem worden opgenomen en eveneens worden bestempeld als narcisten. Iedereen
die de geloofwaardigheid van betrokkenes overtuigingen betwijfelt is in zijn ogen ’een
narcist’. Hierdoor zijn er aanwijzingen dat het waansysteem naar andere personen is
gegeneraliseerd.
Verder is het zo dat geld voor betrokkene, vanuit zijn gebrekkige identiteit, erkenning
oplevert door het aanzien dat hij ermee kan krijgen. Het is van daaruit niet ondenkbeeldig
dat de echtgenoot van betrokkenes moeder in het waansysteem van betrokkene wordt
geïncorporeerd, waarmee er ook een zeker risico kan ontstaan.
Betrokkene heeft geen ziekte-inzicht, committeert zich niet aan hulpverlening en gebruikt de
voorgeschreven psychofarmaca (antipsychoticum) niet. Dit maakt dat zijn waanstoornis ook
moeilijk te beïnvloeden zal zijn.
[pag. 63] Al met al wordt het recidiverisico zonder passende begeleiding als matig tot hoog
ingeschat. Dit impliceert dat er bij betrokkene - onbehandeld - sprake is van een verhoogd
risico op (algemeen) gewelddadig gedrag in de toekomst.
[pag. 64] Het recidivegevaar kan worden beperkt door een adequate behandeling van de
waanstoornis, onder meer met antipsychotische medicatie, mits betrokkene daarvoor te
motiveren is.
Gezien het feit dat betrokkene geen ziektebesef en -inzicht heeft en er sprake is van snel
oplopend wantrouwen en weigering van antipsychotische medicatie zijn deze interventies
binnen een voorwaardelijk kader niet haalbaar. Kijkend naar een meer dwingend kader, dan
wordt duidelijk dat de mogelijkheden van een zorgmachtiging (artikel 2.03 Wet forensische
zorg) te beperkt zijn en te weinig garanties bieden voor een adequate behandeling en
monitoring van het recidiverisico.
Een ander mogelijk kader is dat van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende
maatregel (GBVM) op primaire eis van de officier van justitie en als dit opgenomen is in de
uitspraak van de rechtbank. Tenuitvoerlegging van deze maatregel kan plaatsvinden op last
van de rechter na afloop van de gevangenisstraf op vordering van de officier van justitie.
[pag. 65] Echter, pas na afloop van de gevangenisstraf wordt beoordeeld of deze maatregel
ten uitvoer wordt gelegd, waardoor er geen behandelgarantie is. Ondergetekenden vinden
het van essentieel belang dat er een intensieve behandeling plaatsvindt voor met name de
onderliggende psychodynamiek, van waar uit de meeste kans op recidive bestaat.
Bovendien is het wenselijk dat de behandeling zo spoedig mogelijk aanvangt.
Dit maakt dat enkel een tbs met dwangverpleging een voldoende dwingende en passende
maatregel is, waarin rekening kan worden gehouden met zowel de zorgintensiteit als de
mate van beveiliging die nodig is en passend is bij het recidiverisico.”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare.
Doodslag is één van de meest ernstige delicten uit het Wetboek van Strafrecht en is naar zijn aard een misdrijf dat de oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Voor een dergelijk gruwelijk feit en de impact daarvan op de nabestaanden wordt in vaste rechtspraak een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar passend geacht. In dit geval blijkt echter uit voornoemde rapportage van het Pieter Baan Centrum dat het feit slechts in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en hij daarom niet geheel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verschrikkelijke dood van zijn moeder. De rechtbank laat de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was zwaarder meewegen in haar beslissing en komt daarom tot een lagere gevangenisstraf dan is geëist door de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, gelet op de persoon van de verdachte, alsmede de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige, langere of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt, dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel tot de mogelijkheden behoort, dit gelet op hetgeen de gedragskundigen van het Pieter Baan Centrum hierover (zie hiervoor) hebben opgemerkt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte, naast de oplegging van een gevangenisstraf, ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank is daarbij, met de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, van oordeel dat het in het belang van verdachte en de samenleving is, dat niet te lang wordt gewacht met de aanvang van de TBS-behandeling. Gelet op het bepaalde in artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht adviseert de rechtbank om die reden dat de TBS-behandeling zal aanvangen op het moment dat de verdachte één derde van zijn gevangenisstraf heeft ondergaan.
De vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] .
Ieder van de genoemde benadeelde partijen heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor het verkrijgen van materiële schadevergoeding, ten bedrage van € 108,-- (reiskosten), en immateriële schadevergoeding, ten bedrage van € 17.500,-- (affectieschade).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat de vorderingen met betrekking tot de reiskosten voldoende zijn onderbouwd en acht deze toewijsbaar met de wettelijke rente en met toekenning van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de affectieschade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat dit gedeelte van de vorderingen moet worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging vraagt de officier van justitie te volgen in zijn standpunt en daarmee de verzochte materiële schadevergoeding toe te wijzen en de immateriële schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling.De rechtbank acht telkens toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering, te weten materiële schadevergoeding (reiskosten) voor een bedrag van EUR 108,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vorderingen tot schadevergoeding, te weten de immateriële schadevergoeding (affectieschade). Affectieschade is op grond van de wet slechts toewijsbaar aan partners, ouders en kinderen. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub g, van het Burgerlijk Wetboek kan hierop een uitzondering worden gemaakt en kan in uitzonderlijke gevallen affectieschade worden toegekend aan een persoon die niet tot de in de wet genoemde kring van gerechtigden behoort. Uit de slachtofferverklaringen en de toelichtingen bij de gevorderde schade blijkt dat er sprake was van een hechte familieband en dat de broers en het nichtje van het slachtoffer zeer veel verdriet en pijn hebben ondervonden en nog steeds ondervinden door de gewelddadige dood van het slachtoffer. De rechtbank erkent dat aan hen diep leed is toegebracht, maar ziet geen reden om de hardheidsclausule toe te passen om daarmee af te wijken van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden.
De benadeelde partijen kunnen dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. subsidiair:
doodslagVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. subsidiair:- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;

- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met bevel tot verplegingvan overheidswege.
Adviseert, gelet op het bepaalde in artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal aanvangen op het moment dat verdachte een derde van de opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Ten aanzien van de vordering van [betrokkene 2]
Maatregel van schadevergoeding van EUR 108,00 subsidiair 2 dagen gijzeling. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 2] van een bedrag van EUR 108,-- (zegge: honderdacht euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post reiskosten).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 21 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 2] , van een bedrag van EUR 108,-- (zegge: honderdacht euro), te weten EUR 108,-- materiële schadevergoeding (post reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 21 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten de immateriële schadevergoeding, niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [betrokkene 1]
Maatregel van schadevergoeding van EUR 108,00 subsidiair 2 dagen gijzeling. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1] van een bedrag van EUR 108,-- (zegge: honderdacht euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post reiskosten).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 21 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] , van een bedrag van EUR 108,-- (zegge: honderdacht euro), te weten EUR 108,-- materiële schadevergoeding (post reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 21 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten de immateriële schadevergoeding, niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [betrokkene 3]
Maatregel van schadevergoeding van EUR 108,00 subsidiair 2 dagen gijzeling. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 3] van een bedrag van EUR 108,-- (zegge: honderdacht euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post reiskosten).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 21 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 3] , van een bedrag van EUR 108,-- (zegge: honderdacht euro), te weten EUR 108,-- materiële schadevergoeding (post reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 21 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, de immateriële schadevergoeding, niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 14 september 2020.
Mr. A.M. de Koning en mr. F.H.R.M. Robbers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld
2.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.Rapport NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 8 mei 2019, zaaknummer 2019.04.19.184, sectienummer 2019-087, opgemaakt door rapporteur dr. [deskundige].
4.[p.4] Er waren tekenen van bij leven doorgemaakt bloedverlies: enige bleekheid van de (bindvliezen van de oogleden, bleekheid van slijmvliezen, bleke organen (milt, lever, nieren), geringe hoeveelheid rood-paarse lijkvlekken zij- en achterwaarts aan het lichaam.
5.Rapport NFI, Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Eindhoven op 21 april 2019, d.d. 18 september 2019, zaaknummer 2019.04.19.184 (aanvragen 003, 004, 006, 007 en 008), opgemaakt door rapporteur ing. [deskundige].
6.Rapportage pro justitia, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, rapportnummer: 12466, d.d. 25 mei 2020, door [deskundige] (psychiater) en [deskundige] (klinisch psycholoog).