5.3.Artikel 2, zevende lid, van de Regeling luidt: “Indien betrokkene met verlof is dan wel pensioen of prepensioen ontvangt, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin het verlof is aangevangen dan wel waarin het recht ontstond op pensioen of prepensioen, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof is aangevangen dan wel waarin het recht op pensioen of prepensioen ontstond.”
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat partijen uitsluiten verdeeld zijn over de vraag of voor de bepaling van het loon moet worden uitgegaan van het loon voor of na aftrek van de BAPO-regeling. Partijen zijn het erover eens dat als de BAPO-regeling een verlofregeling is, van het loon voor aftrek van de BAPO-regeling moet worden uitgegaan.
7. In de Nota van Toelichting bij de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 april 2009, waarbij onder andere de onder 5.2. genoemde bepaling is ingevoerd, is het volgende opgemerkt: “De anticumulatieregeling is bedoeld voor de situatie waarin blijkt dat de aanvaarde arbeid toch te zwaar is voor een arbeidsongeschikte, zodat hij moet stoppen met die arbeid. Het kan zich echter ook voordoen dat een arbeidsongeschikte die het werk heeft hervat, zijn werkzaamheden onderbreekt of beëindigt vanwege het opnemen van verlof of vervroegde uittreding. Als in die gevallen de werkgever het loon niet (volledig) doorbetaalt of de werknemer een uitkering op grond van een VUT-, ouderdomspensioen- of prepensioenregeling ontvangt die lager is dan zijn laatstverdiende loon, zou de arbeidsongeschiktheidsuitkering moeten toenemen. Immers, er is dan sprake van een daling van de inkomsten uit arbeid, zodat de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen.
De anticumulatieregeling is voor deze situaties niet bedoeld. Er is immers slechts sprake van een tijdelijke onderbreking van of vervroegd stoppen met de arbeid, en niet van het beëindigen van de arbeid omdat deze de krachten of bekwaamheden van de betrokkene te boven gaat. In de huidige Regeling samenloop wordt tijdens een aantal vormen van verlof voorkomen dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toeneemt tijdens het verlof. Dit betreft de in hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg genoemde vormen van verlof, te weten verlof in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg. In de onderhavige regeling wordt door middel van een wijziging van de artikelen 1 en 4 van de Regeling samenloop geregeld dat alle vormen van verlof niet tot een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen leiden. Dat gebeurt door te veronderstellen dat een arbeidsongeschikte tijdens zijn verlof een inkomen ontvangt dat gelijk is aan zijn inkomsten uit arbeid voor de aanvang van zijn verlof. Hetzelfde wordt geregeld als iemand vervroegd uittreedt en een uitkering op grond van een VUT-, ouderdomspensioen- of prepensioenregeling ontvangt.”
8. In het verweerschrift heeft het UWV aangegeven dat bij een verlofregeling sprake is van een feitelijk loon dat lager is dan het overeengekomen loon. Volgens het UWV valt de BAPO-regeling daar onder en daarbij wijst hij op de “Gegevensspecificaties aangifte loonheffing”van de Belastingdienst. De rechtbank begrijpt dit aldus dat de omvang van de bedongen arbeid op zich niet wordt gewijzigd, maar dat door gebruikmaking van het verlofrecht er feitelijk minder arbeidsuren worden verricht dan bedongen. Een voorbeeld van een seniorenregeling, niet zijnde een verlofregeling, is volgens het UWV een generatiepact waarbij een deelnemer minder gaat werken. De rechtbank begrijpt dit aldus dat, in tegenstelling tot een verlofregeling, de omvang van de bedongen arbeid wordt gewijzigd. Tijdens de zitting heeft het UWV verder aangegeven dat deelname aan een seniorenregeling (zoals een generatiepact), anders dan deelname aan een verlofregeling, in beginsel niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
9. Eiser heeft erop gewezen dat hij de BAPO-regeling eenmaal heeft aangevraagd en dat hij hiervan tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd gebruik wil maken. Hij zegt niet te weten of hij de BAPO-regeling tussentijds kan beëindigen, gesteld dat hij dat zou willen. Eiser heeft er verder op gewezen dat hij de BAPO-regeling gebruikt om in (relatieve) gezondheid zijn pensioengerechtigde leeftijd te halen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is de door het UWV gehanteerde definitie van een verlofregeling in overeenstemming met artikel 1, aanhef en onder f, van de Regeling en de daarop onder 7. weergegeven toelichting. De door het UWV gehanteerde definitie van een seniorenregeling, die door eiser niet is bestreden, komt de rechtbank niet onjuist voor.
11. De rechtbank is van oordeel dat het UWV bij het toetsen van het karakter van de BAPO-regeling terecht tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een verlofregeling. Uit de salarisstroken van eiser volgt dat het deelnemen aan de BAPO-regeling niet heeft geleid tot een lager brutoloon en dus een wijziging van de omvang van de bedongen arbeid, maar tot toekenning van een verlofrecht waaraan eiser financieel moet bijdragen. Dat de werkgever van eiser ervoor heeft gekozen om die financiële bijdrage te benoemen als “korting bijzonder budget oudere medewerkers”, is een keuze van de werkgever waaraan het UWV niet is gebonden. Uit de tekst van hoofdstuk 8A (duurzame inzetbaarheid) van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs 2018-2019, waarin de BAPO-regeling is opgenomen, volgt niet dat gebruikmaking van de BAPO-regeling in beginsel niet meer ongedaan is te maken.
12. Dat eiser zegt dat hij de BAPO-regeling gebruikt om in (relatieve) gezondheid zijn pensioengerechtigde leeftijd te halen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de voorwaarden om de BAPO-regeling verleend te krijgen blijkt verder niet dat de betreffende werknemer daar pas aanspraak op heeft als zijn arbeid te zwaar voor hem is. Evenmin is gebleken dat de BAPO-regeling aan eiser is toegekend omdat zijn huidige werk als huismeester te zwaar voor hem is, zodat hij (gedeeltelijk) moest stoppen met die arbeid.
13. Dit oordeel kan niet anders zijn vanwege het feit dat alleen in het hier aan de orde zijnde tijdvak is uitgegaan van het loon voor aftrek van de BAPO-regeling en dat in de perioden zowel voor als na dit tijdvak is uitgegaan van het loon na aftrek van de BAPO-regeling. Dat het met de berekening van het loon van eiser lange tijd en regelmatig in het voordeel van eiser fout is gegaan, betekent niet dat het UWV op enig moment zijn recht verspeelt om die fout te herstellen of verplicht is die fout te blijven herhalen. Ook het feit dat deze fout al vanaf 2009 wordt gemaakt, zoals door eiser is gesteld en door het UWV niet is weersproken, kan daaraan niet afdoen.
14. Uit wat hiervoor is overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het UWV bij de bepaling van het loon terecht is uitgegaan van het loon voor aftrek van de BAPO-regeling.
15. De rechtbank is wel met eiser van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, wat in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Door middel van het verweerschrift en de toelichting die het UWV op de zitting heeft gegeven is dit gebrek naar het oordeel van de rechtbank voldoende hersteld. De rechtbank ziet aanleiding het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Eiser is in de gelegenheid geweest om op het verweerschrift en de nadere toelichting te reageren, waardoor het aannemelijk is dat eiser niet is benadeeld.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1). Ook moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.