ECLI:NL:RBOBR:2020:412

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
01/995058-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij arbeidsongeval met jeugdige werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkgever die verantwoordelijk werd gehouden voor een ernstig arbeidsongeval. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet, wat resulteerde in een ongeval waarbij een vijftienjarige stagiaire ernstig gewond raakte. De stagiaire, die op dat moment werkzaamheden verrichtte met een elektronische pallettruck, raakte bekneld en liep blijvend letsel op, waaronder de amputatie van twee tenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht of nagelaten die in strijd waren met de wetgeving, door niet te zorgen voor adequate veiligheidsmaatregelen en toezicht op de stagiaire tijdens het werk. De rechtbank heeft de geldboete vastgesteld op € 40.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de ernst van de overtredingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er na het ongeval verbeteringen in het veiligheidsbeleid zijn doorgevoerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995058-17
Datum uitspraak: 27 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [plaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2019 en 13 januari 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 mei 2019. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 maart 2016 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als werkgever, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij en/of haar mededader al dan niet opzettelijk
  • in strijd met artikel 1.36 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit terwijl in haar bedrijf of inrichting een of meer jeugdige werknemers werkzaam waren of pleegden te zijn, in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, niet in het bijzonder aandacht besteed aan de specifieke gevaren op het gebied van arbeidsomstandigheden als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer en/of de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en/of het geheel van werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting en de organisatie daarvan, en/of het opleidingsniveau van de jeugdige werknemers en de aan hen te geven voorlichting en/of
  • in strijd met artikel 1.37 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl in haar bedrijf of inrichting jeugdige werknemers arbeid verrichten, op die arbeid geen adequaat deskundig toezicht uitgeoefend en/of
  • in strijd met artikel 7.17c lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een mobiel arbeidsmiddel met een eigen aandrijving, te weten een electronische pallettruck, laten bedienen door de werknemer [slachtoffer] die daartoe geen specifieke deskundigheid bezat,

terwijl daardoor, naar zij en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] ontstond of te verwachten was [art 32 Arbeidsomstandighedenwet]

2.
zij op of omstreeks 22 maart 2016 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verantwoordelijke persoon, te weten als werkgever er al dan niet opzettelijk niet voor heeft gezorgd dat een kind, genaamd [slachtoffer] , geen arbeid heeft verricht, zulks terwijl dat kind bij het verrichten van die arbeid, te weten arbeid met een electronische pallettruck, waarbij onacceptabele veiligheidsrisico's voor een kind of zijn omgeving waren, aangezien die arbeid werd verricht met een mechanische arbeidsmiddel waarbij knel-, plet- of valgevaar bestond en/of waarbij op grond van artikel 1.37 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voor jeugdige werknemers bijzondere vereisten waren gesteld, een ongeval overkwam, dat ernstig lichamelijk letsel, te weten crushletsel aan de linkervoet met amputatie van 2 tenen, ten gevolge had, terwijl redelijkerwijs te verwachten was, dat de hiervoor genoemde gevolgen aan het verrichten van die arbeid waren verbonden

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.


Inleiding.
Op 22 maart 2016 heeft een ongeval plaatsgevonden in een loods van verdachte, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . Bij dat ongeval is de toen vijftienjarige [slachtoffer] met zijn voet bekneld geraakt tussen een door hem bestuurde elektronische pallettruck en een muur van de loods. Door dit ongeval heeft het slachtoffer ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Een deel van dat letsel is van blijvende aard.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten in de misdrijfvariant wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten in de overtredingsvariant wettig en overtuigend bewezen kunnen worden omdat deze feiten niet opzettelijk zouden zijn gepleegd.

Het oordeel van de rechtbank.
-
De bewijsmiddelen. [1]

het relaas van [verbalisant 1][pag. 2 t/m 4] onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
[pag. 2, 3] Op 25 maart 2016 bevond ik mij op een locatie gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . Ik was ter plaatse in verband met een melding dat daar een ongeval had plaatsgevonden. De melding luidde: “vijftienjarige stagiair reed zich met pallettruck (“hondje”) klem tegen metalen constructiedelen, voet tussen ijzer en voertuig. Letsel: grote open wond en middenvoetsbeentje gebroken.” Het ongeval had plaatsgevonden op 22 maart 2016 omstreeks 12.00 uur bij [verdachte] Uit onderzoek en verklaringen is mij gebleken dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval een elektronische pallettruck bestuurde.
[pag. 3, 4] Op 25 maart 2016 was ik ter plaatse bij voornoemde locatie. Ik sprak daar de [persoon 1] . Hij toonde mij de camerabeelden waarop het ongeval te zien was. Ik zag ineens in het beeld verschijnen een in een magazijn rijdende elektronische pallettruck. Dit mobiele arbeidsmiddel wordt binnen [verdachte] aangeduid als een BT. Ik zag dat de elektronische pallettruck achteruit reed, waarbij de lepels van de BT tegen de rijrichting in wijzen. Ik zag een geparkeerde heftruck met de lepels richting de muur wijzen. Een tweede, overdwars geparkeerde heftruck stond met de lepels parallel aan de hoofdrijbaan. Er lag een lichtbruin gekleurd voorwerp op de vloer naast de heftruck. De BT werd, zonder vaart te minderen, tussen de stilstaande heftrucks gestuurd. Een voet van de bestuurder van de BT kwam los van het platform. Ik zag de BT tegen de muur rijden en ik zag dat de voet van de bestuurder tussen de muur en de BT kwam. De BT maakt een beweging naar voren. De bestuurder stapt van de BT, doet zijn linkerschoen uit en strompelt en hinkelt enkele passen. Ik zag dat er een persoon op de bestuurder afliep en weer wegrende.

de verklaring van [slachtoffer] [2] op 5 april 2016 aan [verbalisant 1] afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
Op 22 maart 2016 ben ik bij een ongeval betrokken geraakt. Als gevolg daarvan ben ik in het ziekenhuis opgenomen. Op 2 april 2016 mocht ik weer naar huis. Ik heb letsel aan mijn linkervoet. Mijn twee kleine tenen gaan er af, de andere drie tenen zijn gebroken. Er zijn twee pezen gescheurd en er zijn drie middenvoetsbeentjes verbrijzeld. Ik ben al twee keer geopereerd. Als mijn wond beter genezen is dan moet ik weer geopereerd worden. Dan worden de twee kleinste tenen geamputeerd en er wordt dan een plaat op mijn wreef gezet.

de verklaring van [slachtoffer]op 6 februari 2019 aan de rechter-commissaris afgelegd. [3]
Op 22 maart 2016, de dag van het ongeval, heb ik van [persoon 2] [de rechtbank begrijpt: [persoon 2] ] opdracht gekregen om op de BT te rijden en heb ik de opdracht gekregen de BT terug te zetten bij het oplaadstation. Voor 22 maart 2016 had ik ook al op de BT gereden. Dat was in opdracht van [persoon 2] om orders te picken. Ik heb geen speciale opleiding gehad of een diploma om op een BT te rijden.

de stageovereenkomst tussen de stagiaire [slachtoffer] en de stageverlener [verdachte][pag. 56 t/m 59] onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
De stagiaire: [slachtoffer] , geboren [2001] , wonende te [plaats] , [adres 2] ;
De stageverlener: [verdachte] , gevestigd te [plaats] , [adres 3] , stagebegeleider: [persoon 3] .
De stagevrager: [school] , gevestigd te [plaats] , [adres 4] , contactpersoon: [persoon 4] .
Werkzaamheden: ondersteunende logistieke werkzaamheden zoals orderpicken en schoonhouden ruimte.
Duur van de stageperiode: 11 september 2015 – 21 juli 2016.
Deze overeenkomst is ondertekend door de stagiair [slachtoffer] , de bedrijfscontactpersoon [persoon 5] en [persoon 4] namens het stagebureau [school]

de rapportage medisch onderzoek gezondheidsschade na arbeidsongevalvan 27 juli 2016 opgemaakt door [bedrijfsarts] , bedrijfsarts [pag. 545 t/m 549] onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
De heer [slachtoffer] , geboren op [2001] is op 22 maart 2016 betrokken geweest bij een ongeval tijdens het werk, waarbij hij op enig moment met een elektrische pallettruck tegen een muur en metalen rails is gereden, waarbij zijn linkervoet bekneld is geraakt. Uit informatie van de behandelend orthopeed komt naar voren dat betrokkene in verband met opgelopen crushletsel van de linkervoet van 22 maart tot en met 2 april 2016 opgenomen is geweest. In mei 2016 heeft betrokkene een operatieve ingreep ondergaan waarbij amputatie van dig IV en V van de linkervoet.

de verklaring van [persoon 2]aan [verbalisant 1] afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
[pag. 41 en 42, afgelegd op 25 maart 2016] Op 22 maart 2016 rond 12.00 uur heeft [slachtoffer] een ongeval gehad in de TLC loods.
[pag. 132, t/m 136, afgelegd op 17 juni 2016] Op de beelden kun je zien dat [slachtoffer] vaker op een BT heeft gereden. Ik kan niet ontkennen dat [slachtoffer] vaker op een BT heeft gereden. Ik zie dat nu in het stageboek zwart op wit staan. In het stageboek staat mijn handschrift en paraaf. Als [slachtoffer] gewerkt had dan vroeg ik om 12.00 uur aan de jongens waarmee hij had gewerkt en aan [slachtoffer] zelf wat hij had gedaan die dag. Dat schreef ik op en ik tekende af. Ik tekende het stageboek als stagebegeleider bij [verdachte] af. Ik heb altijd het stageboek afgetekend, ook toen ik officieel nog geen stagebegeleider was. Ik heb [slachtoffer] geen instructies gegeven hoe de BT te bedienen.

de verklaring van [persoon 6]op 4 oktober 2016 aan [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegd [pag. 550 t/m 556], onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
[pag. 550, 551] Mijn functie is Head QHSSE bij [verdachte] [slachtoffer] was sinds 11 september 2015 als stagiair werkzaam vanuit [school] . Zijn gedragsproblematiek was bekend, hij kwam van een speciale school.
[pag. 553, 554] In 2014 is de RI&E uitgevoerd door een externe deskundige. In het HR beleid staat niets verwoord over het tewerkstellen van jeugdigen. We zijn een erkend leerbedrijf en hebben vaker leerlingen. In de RI&E kan ik niet vinden dat er specifiek aandacht aan jeugdige werknemers wordt besteed. Ik zou zeggen dat een 14-15 jarige niet op een BT mag rijden. Ik was in de veronderstelling dat je 16 jaar moest zijn om op een BT te rijden. Als de mentorenregeling was gevolgd, had [slachtoffer] op een BT mogen rijden. Ik kan niet aantonen op welke wijze [slachtoffer] is geïnstrueerd of voorgelicht over het gebruik van een BT.

de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing voor een elektrische pallettruck[pag. 224 t/m 287] onder meer zakelijk weergegeven inhoudende:
[pag. 257] Deze machine mag alleen worden gebruikt door daarvoor geschikte personen van ten minste 18 jaar die daarin zijn getraind, die over aantoonbare vaardigheden beschikken in het rijden met heftrucks en het hanteren van lasten en die door het bedrijf dat de heftruck gebruikt, of door een geautoriseerde vertegenwoordiger daarvan, daarmee zijn belast. Daarnaast is een specifieke kennis van de te bedienen machine vereist.
-
De bewijsoverwegingen.
Door en namens verdachte zijn de ten laste gelegde feiten erkend. Gelet op de standpunten die de officier van justitie en de verdediging hebben ingenomen, dient de rechtbank enkel de vraag te beantwoorden of verdachte die feiten opzettelijk heeft gepleegd of niet.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet van verdachte slechts gericht hoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
Dat wil in deze zaak zeggen dat voor een bewezenverklaring van opzettelijk handelen door verdachte niet is vereist dat verdachte wist dat het slachtoffer [slachtoffer] volgens de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving, niet bevoegd was een elektronische pallettruck te besturen. Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer bewust werkzaamheden heeft laten uitvoeren met een elektronische pallettruck terwijl het slachtoffer daartoe niet bevoegd en niet gecertificeerd was en waarbij door verdachte is nagelaten permanent toezicht uit te oefenen op het slachtoffer tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dat is naar zijn aard opzettelijk en bewust gedrag en dat gedrag is strafbaar.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde feiten opzettelijk heeft gepleegd, een en ander zoals hierna in “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
zij op 22 maart 2016 te Tilburg als werkgever opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij opzettelijk:
  • in strijd met artikel 1.36 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl in haar bedrijf of inrichting een of meer jeugdige werknemers werkzaam waren of pleegden te zijn, in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, niet in het bijzonder aandacht besteed aan de specifieke gevaren op het gebied van arbeidsomstandigheden als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer en/of de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en/of het geheel van werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting en de organisatie daarvan, en/of het opleidingsniveau van de jeugdige werknemers en de aan hen te geven voorlichting en
  • in strijd met artikel 1.37 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl in haar bedrijf of inrichting jeugdige werknemers arbeid verrichten, op die arbeid geen adequaat deskundig toezicht uitgeoefend en
  • in strijd met artikel 7.17c lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een mobiel arbeidsmiddel met een eigen aandrijving, te weten een elektronische pallettruck, laten bedienen door de werknemer [slachtoffer] die daartoe geen specifieke deskundigheid bezat,

terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer, te weten [slachtoffer] ontstond of te verwachten was;

2.
zij op 22 maart 2016 te Tilburg als verantwoordelijke persoon, te weten als werkgever er opzettelijk niet voor heeft gezorgd dat een kind, genaamd [slachtoffer] , geen arbeid heeft verricht, zulks terwijl dat kind bij het verrichten van die arbeid, te weten arbeid met een elektronische pallettruck, waarbij onacceptabele veiligheidsrisico's voor een kind of zijn omgeving waren, aangezien die arbeid werd verricht met een mechanische arbeidsmiddel waarbij knel-, plet- of valgevaar bestond en waarbij op grond van artikel 1.37 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voor jeugdige werknemers bijzondere vereisten waren gesteld, een ongeval overkwam, dat ernstig lichamelijk letsel, te weten crushletsel aan de linkervoet met amputatie van twee tenen, ten gevolge had, terwijl redelijkerwijs te verwachten was, dat de hiervoor genoemde gevolgen aan het verrichten van die arbeid waren verbonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,-- waarvan € 20.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft oplegging van een voorwaardelijke geldboete bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het door verdachte uitgeoefende bedrijf en de financiële omstandigheden van verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Strafverzwarende omstandigheden
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat zij handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen. Als gevolg daarvan is een vijftienjarige stagiaire ernstig gewond geraakt tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden, met blijvend letsel tot gevolg. Verdachte droeg als werkgever de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van deze stagiaire op de werkplaats en was uit dien hoofde verplicht om passende en adequate [toezichts]maatregelen te treffen tegen de op de arbeidslocatie aanwezige gevaren voor die stagiaire. Dit heeft verdachte nagelaten. Verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de veiligheidsrisico’s die aan het verrichten van de werkzaamheden door de stagiaire waren verbonden.

Strafmatigende omstandigheden
Verdachte is niet eerder veroordeeld. Verdachte heeft er voorts blijk van gegeven de ernst van de gevolgen van de bewezen verklaarde feiten voor het slachtoffer in te zien. Nadat het hiervoor bewezen verklaarde arbeidsongeval had plaatsgevonden, heeft verdachte het veiligheidsbeleid en het beleid voor het tewerkstellen van jeugdigen aangescherpt om een ongeval zoals hiervoor bewezen is verklaard, in de toekomst te voorkomen.

Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde geldboete een passende straf is. De rechtbank zal verdachte dan ook, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, veroordelen tot een geldboete van € 40.000,-- waarvan € 20.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
32 van de Arbeidsomstandighedenwet,
1.36, 1.37 en 7.17c van het Arbeidsomstandighedenbesluit en
3:2 en 11:3 van de Arbeidstijdenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.

overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.

overtreding van het bepaalde bij artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
ten aanzien van de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten:
 een
geldboete van € 40.000,--[veertigduizend euro].
bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 20.000,--[twintigduizend euro]
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 27 januari 2020.

Voetnoten

1.De hierna te noemen pagina’s maken deel uit van e
2.de verklaring maakt deel uit van een aanvullend proces-verbaal Arbeidsomstandighedenwet van het Ministerie van Sociae Zaken en Werkgelegenheid, inspectie SZW, kenmerk: 411600596/16, afgesloten op 26 september 2017.
3.proces-verbaal verhoor van getuigen op 6 februari 2019 opgemaakt door de rechter-commissaris.