ECLI:NL:RBOBR:2020:4053

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
8550388 CV EXPL / 20-3411
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing provisionele vordering tot ontruiming woonruimte wegens huurachterstand en overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juli 2020 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Woonpartners en [gedaagde 1], die onder bewind staat. Woonpartners vorderde ontruiming van de huurwoning van [gedaagde 1] vanwege een huurachterstand van meer dan vier maanden en het veroorzaken van overlast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, zowel door het niet tijdig betalen van de huur als door het veroorzaken van ernstige overlast en intimidatie richting omwonenden. De rechter heeft geluidsopnamen en overlastmeldingen van buren als bewijsstukken geaccepteerd. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming in de hoofdzaak waarschijnlijk zal worden toegewezen, en heeft daarom de provisionele vordering tot ontruiming toegewezen met een termijn van veertien dagen voor de ontruiming. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het overtreden van het contactverbod met omwonenden. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling van de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 8550388 CV EXPL / 20-3411
Vonnis van 27 juli 2020
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonpartners,
gevestigd te Helmond,
eiseres in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: mr. B. Poort,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2] ,in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan
[gedaagde 1],
3. [gedaagde 3] ,in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan
[gedaagde 1] ,
beiden kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: mr. R. Janssen.
Partijen worden hierna genoemd “Woonpartners” en “ [gedaagde 1] ” en gedaagden sub 2 en 3 gezamenlijk “de bewindvoerder”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
 de dagvaarding tevens incident ex artikel 223 Rv met producties 1 tot en met 54;
 de conclusie van antwoord inzake de provisionele vordering tot ontruiming met producties 1 tot en met 5;
 akte aanvulling/wijziging eis in de hoofdzaak en het incident met producties 55 tot en met 61;
 de brief van de zijde van Woonpartners met producties 62 tot en met 65;
 de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 8 juli 2020, in verband met het Covid-19 virus, via een Skype-verbinding heeft plaatsgevonden en waarbij de incidentele vordering is behandeld.
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt sinds 20 mei 2019 van Woonpartners de sociale huurwoning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De huurprijs bedraagt thans € 524,35 per maand.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte d.d. 1 mei 2017 (hierna: de algemene huurvoorwaarden) van toepassing.
2.3.
In artikel 6.7 van de algemene huurvoorwaarden is opgenomen:
“Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Tevens dient huurder zich als huurder te gedragen richting medewerkers van verhuurster en/of door verhuurster ingehuurde derden. Fysiek of verbaal geweld, agressiviteit, dan wel ander wangedrag leidt tot passende (juridische) maatregelen jegens huurder, die kunnen leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst.”
2.4.
Bij beschikking van de kantonrechter van 19 maart 2020 is de voormalig bewindvoerder van [gedaagde 1] ontslagen en zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] benoemd tot nieuwe bewindvoerder van [gedaagde 1] .

3.Het geschil

3.1.
Na vermeerdering van eis vordert Woonpartners:
in het incident
Primair
I. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans veertien dagen, althans een termijn door de kantonrechter gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, de zelfstandige woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en schoon en zonder schade en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonpartners te stellen;
II. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen om aan Woonpartners te voldoen een bedrag van € 2.397,40, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
III. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen om aan Woonpartners te voldoen een bedrag van € 524,35 voor elke maand vanaf juli 2020 tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
IV. [gedaagde 1] te verbieden om na ontruiming van het gehuurde zich (opnieuw) te begeven of aanwezig te zijn in de nabije omgeving, althans op een afstand van 200 meter ten opzichte van het gehuurde alsmede contact op te (laten) nemen met bewoners die wonen in de directe omgeving op een afstand van 500, althans 200 meter ten opzichte van het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 750,00 althans een bedrag gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, per dag of gedeelte daarvan, althans per keer dat [gedaagde 1] in strijd met het in dezen te wijzen vonnis handelt;
Subsidiair
V. [gedaagde 1] te veroordelen om met onmiddellijke ingang, althans binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als bij dit vonnis in redelijkheid te bepalen, de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet na te komen alsmede [gedaagde 1] :
a. te verbieden om overlast jegens omwonenden, waaronder huurders van Woonpartners, te veroorzaken;
b. te verbieden om omwonenden, waaronder huurders van Woonpartners, te intimideren, te bedreigen en zich dreigend jegens hen op te stellen;
c. te verbieden om medewerkers van Woonpartners te intimideren, te bedreigen en zich dreigend jegens hen op te stellen;
op straffe van een dwangsom van € 750,00 per keer en een bedrag van € 250,00, althans een bedrag door de kantonrechter gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, per dag of gedeelte daarvan, althans per keer dat [gedaagde 1] in strijd met het in dezen te wijzen vonnis handelt;
VI. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen in de kosten van het incident, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf die termijn tot aan de voldoening, alsmede te vermeerderen met de nakosten.
in de hoofzaak
Primair
VII. te ontbinden, de tussen Woonpartners en [gedaagde 1] geldende huurovereenkomst alsmede [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans veertien dagen, althans de termijn door de kantonrechter gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, het gehuurde met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonpartners te stellen;
VIII. [gedaagde 1] te verbieden om na ontruiming van het gehuurde zich (opnieuw) te begeven of aanwezig te zijn in de nabije omgeving, althans op een afstand van 200 meter ten opzichte van het gehuurde alsmede contact op te (laten) nemen met bewoners die wonen in de directe omgeving op een afstand van 500, althans 200 meter ten opzichte van het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 750,00 althans een bedrag gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, per dag of gedeelte daarvan, althans per keer dat [gedaagde 1] in strijd met het in dezen te wijzen vonnis handelt;
IX. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen om aan Woonpartners te voldoen een bedrag van € 2.397,40, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
X. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen om aan Woonpartners te voldoen een bedrag van € 524,35 voor elke maand vanaf juli 2020 tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
XI. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen om aan Woonpartners te voldoen een bedrag in geld overeenkomend met de som van de per maand verschuldigde huurpenningen, gerekend vanaf de datum van ontbinding tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
Subsidiair
XII. [gedaagde 1] te veroordelen om met onmiddellijke ingang, althans binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als bij dit vonnis in redelijkheid te bepalen, de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet na te komen alsmede [gedaagde 1] :
a. te verbieden om overlast jegens omwonenden, waaronder huurders van Woonpartners, te veroorzaken;
b. te verbieden om omwonenden, waaronder huurders van Woonpartners, te intimideren, te bedreigen en zich dreigend jegens hen op te stellen;
c. te verbieden om medewerkers van Woonpartners te intimideren, te bedreigen en zich dreigend jegens hen op te stellen;
op straffe van een dwangsom van € 750,00 per keer en een bedrag van € 250,00, althans een bedrag door de kantonrechter gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, per dag of gedeelte daarvan, althans per keer dat [gedaagde 1] in strijd met het in dezen te wijzen vonnis handelt;
Zowel primair en subsidiair
XIII. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , althans [gedaagde 1] zelf indien hij niet meer onder bewind staat, te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf die termijn tot aan de voldoening;
XIV. het in dezen te wijzen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Woonpartners legt aan haar incidentele vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van artikel 6.3 en 6.7 van de algemene huurvoorwaarden en hij heeft in strijd gehandeld met artikel 7:213 BW. [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming en heeft zich niet als goed huurder gedragen door:
 het stelselmatig veroorzaken van ernstige (geluids)overlast;
 het vertonen van intimiderend, aggressief en dreigend gedrag jegens omwonenden en/of medewerkers van Woonpartners;
 het uiten van bedreigingen jegens omwonenden en/of medewerkers van Woonpartners;
 criminelen, althans verdachte figuren, in en rondom zijn woning toe te laten;
 dat de politie een inval heeft gedaan in het gehuurde.
Voorts schiet [gedaagde 1] tekort in de nakoming van de huurovereenkomst door niet (tijdig) de (volledige) huur aan Woonpartners te voldoen. De huurachterstand bedraagt € 2.397,40. Vanaf het moment dat [gedaagde 1] in het gehuurde woont heeft Woonpartners overlastmeldingen van omwonenden ontvangen. Zij ervaren ernstige en structurele overlast door de gedragingen van [gedaagde 1] . De geluidsoverlast schaadt de omwonenden –
die tevens huurder zijn van Woonpartners – ernstig in hun huurgenot en de intimidatie en bedreigingen zorgen voor een onveilig leefklimaat. De omwonenden leven voortdurend in angst voor [gedaagde 1] . Woonpartners is genoodzaakt daartegen op te treden en van haar kan niet worden gevergd dat zij deze situatie nog langer laat voortduren. Het gedrag van [gedaagde 1] is onrechtmatig en dusdanig ernstig dat de ontbinding van de huurovereenkomst daardoor gerechtvaardigd is. Van een noodtoestand of zwaarwegend belang bij onderdak bij [gedaagde 1] is geen sprake. Van Woonpartners kan niet worden verwacht dat de afloop van de hoofdzaak wordt afgewacht, zij heeft er belang bij dat de overlast wordt beëindigd omdat de omwonenden recht hebben op een ongestoord woongenot.
3.2.
[gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen. [gedaagde 1] betwist dat er sprake is van (een zodanige vorm van) overlast dat dit in een bodemprocedure zou leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst en een ontruiming van het gehuurde. Er is sprake van een burengeschil en Woonpartners heeft daarbij heel snel de partij van [naam buurtbewoner 1] (hierna: [naam buurtbewoner 1] ), bewoonster van [adres] gekozen. Uit het logboek van 24 juni 2019 van [naam buurtbewoner 1] blijkt dat zij zich irriteerde aan [gedaagde 1] en een andere kijk heeft op het opvoeden van kinderen. [gedaagde 1] vermoedt daarom dat [naam buurtbewoner 1] een melding heeft gedaan bij jeugdzorg over de manier waarop hij met zijn kinderen omgaat. Vanaf 1 augustus 2019 staan [naam buurtbewoner 1] en haar vriend [naam buurtbewoner 2] (hierna: [naam buurtbewoner 2] ) tegenover [gedaagde 1] . Zij hebben medestanders gezocht in de strijd om hem uit hun wijk te krijgen. De melding van [naam buurtbewoner 3] van 26 oktober 2019 is de auditu. Hieruit blijkt niet dat zij is bedreigd door [gedaagde 1] of dat hij overlast jegens haar heeft veroorzaakt. Uit de inhoud van haar verklaring blijkt dat zij actief is benaderd door [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] om een klacht in te dienen. Op een zeer vervelende manier zorgen [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] er voor dat buurtgenoten ook deel uitmaken van het overlastdossier. Zij lokken [gedaagde 1] uit de tent en leggen op tape vast hoe [gedaagde 1] op hen reageert. Dit terwijl hij een kort lontje heeft. De subsidiaire incidentele vordering is nooit serieus door Woonpartners overwogen. Dit had gekund in de vorm van een huurovereenkomst met aanvullende voorwaarden met specifieke afspraken met [gedaagde 1] , hetgeen in de praktijk vaker gebeurt. De gevorderde gedragsaanwijzing ligt niet voor de hand aangezien dit ziet op een verbod op gedragingen die sowieso onder slecht huurderschap vallen.
De buurtbemiddeling heeft geen eerlijke kans gehad. [naam buurtbewoner 2] , die een eind verderop woont ( [adres] ), is daarbij onterecht aangemerkt als belanghebbende. Aangezien hij een blok verderop woont kan hij onmogelijk geluidsoverlast hebben ervaren. [naam buurtbewoner 2] kan zich bedreigd en geïntimideerd voelen maar dat kan niet worden gezien als een vorm van verminderd huurgenot waartegen Woonpartners dient op te treden. Bovendien is het volgens de LEV-Groep (die de buurtbemiddeling verzorgt) niet de bedoeling dat buurtbemiddeling met drie partijen plaatsvindt. Over de periode van 23 maart 2020 tot 20 mei 2020 (datum van de dagvaarding) zijn er geen meldingen in het logboek van [naam buurtbewoner 1] . Een eventuele ontruiming heeft enorme gevolgen voor de kinderen van [gedaagde 1] gelet op de huidige omgangs-/zorgregeling. Deze afspraken kan [gedaagde 1] niet meer nakomen als hij geen woning meer heeft. Bovendien heeft hij een verruiming van de zorg toegezegd en kan de moeder van de kinderen, in verband met een nieuwe zwangerschap, niet voor de kinderen zorgen op de momenten dat ze nu bij [gedaagde 1] verblijven.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Een provisionele vordering, zoals bedoeld in artikel 223 Rv, kan alleen worden toegewezen als hoogst aannemelijk is dat de vordering tot ontbinding en ontruiming in de hoofdzaak zal worden toegewezen en een afweging van de belangen van partijen het rechtvaardigt om op die uitkomst vooruit te lopen.
4.2.
Woonpartners heeft, kort gezegd, twee grondslagen aan haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde ten grondslag gelegd, namelijk de achterstand in de huurbetalingen en het veroorzaken van overlast.
Huurachterstand
4.3.
Woonpartners stelt dat [gedaagde 1] stelselmatig de huurpenningen niet tijdig en volledig voldoet. Bij akte aanvulling/wijzing eis in de hoofdzaak en het incident stelt zij dat er thans sprake is van een huurachterstand van € 2.397,40. [gedaagde 1] heeft deze huurachterstand niet betwist, zodat deze vaststaat. Het gegeven dat er, volgens de bewindvoerder, thans geen financiële middelen zijn om de huurachterstand in te lopen, staat een toewijzing van de vordering tot betaling van de huurachterstand niet in de weg. De betalingsonmacht bij [gedaagde 1] doet immers niets af aan de verschuldigdheid van de huurpenningen. Bij deze stand van zaken is het zeer waarschijnlijk dat de vordering tot betaling van de huurachterstand in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat de incidentele vordering onder II. toewijsbaar is. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd zodat deze ook zal worden toegewezen.
4.4.
Nu [gedaagde 1] – ondanks dat hij onder bewind staat en er een betalingsregeling is getroffen – een huurachterstand heeft laten ontstaan van ruim vier maanden, staat reeds op grond daarvan vast dat hij in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst is tekort geschoten.
Overlast
4.5.
Verder heeft Woonpartners gesteld dat [gedaagde 1] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van artikel 6.7. van de algemene huurvoorwaarden en zich niet als goed huurder heeft gedragen. Woonpartners verwijt [gedaagde 1] structurele en langdurige (geluids)overlast alsmede intimiderend en bedreigend gedrag naar omwonenden.
4.6.
De kantonrechter acht het op grond van de stellingen van Woonpartners en de door haar overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat de vordering tot ontbinding en ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Zij ziet in de ernst van de gedragingen van [gedaagde 1] bovendien voldoende reden om vooruit te lopen op de beslissing in de bodemprocedure. Het volgende is daartoe redengevend.
4.7.
Vaststaat dat Woonpartners vrijwel vanaf het begin dat [gedaagde 1] het gehuurde heeft betrokken ruim 15 overlastmeldingen over [gedaagde 1] heeft ontvangen, afkomstig van verschillende omwonenden. Tevens heeft zij meerdere ‘logboeken’ van [naam buurtbewoner 1] , de directe buurvrouw van [gedaagde 1] , ontvangen waarin zij verslag doet van een groot aantal ‘incidenten’ met [gedaagde 1] . Daarnaast heeft Woonpartners ter onderbouwing van haar stellingen 20 geluidsfragmenten overgelegd die door [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] zijn gemaakt.
4.8.
Samengevat hebben de meldingen en de geluidsfragmenten betrekking op:
  • op luide toon praten in de ochtend én in de nacht;
  • ruzie maken door [gedaagde 1] met zijn partner en de moeder van zijn kinderen, waarbij wordt gescholden en geschreeuwd;
  • schreeuwen tegen de kinderen;
  • intimiderend en provocerend gedrag richting omwonenden;
  • het uiten van bedreigingen richting omwonenden;
  • met voorwerpen tegen de muren aan slaan;
  • schelden en schreeuwen in de tuin en over de schutting;
  • omwonenden beschuldigen van allerlei zaken waaronder spionage en pedofilie.
4.9.
Uit de overlastmeldingen en de geluidsfragmenten komt duidelijk naar voren dat er veelvuldig sprake is van geluidsoverlast door hard praten, schreeuwen en schelden, zowel overdag als in de nacht. Op meerdere geluidsfragmenten is duidelijk te horen dat [gedaagde 1] een luide stem heeft die kennelijk door de muren heen hoorbaar is voor zijn directe buurvrouw [naam buurtbewoner 1] . Het gegeven dat hij een luide stem, zoals hij zelf aangeeft, heeft is [gedaagde 1] weliswaar niet verwijtbaar maar brengt wel met zich mee dat hij hier rekening mee dient te houden en van hem extra oplettendheid mag worden verwacht. Gelet op zijn luide stem en het feit dat hij zowel aan [naam buurtbewoner 1] als [naam buurtbewoner 3] heeft aangegeven dat hij delicten heeft gepleegd en in de gevangenis heeft gezeten (productie 7, aantekening bij 29 mei 2019 en productie 11), maakt het niet onbegrijpelijk dat omwonenden zijn gedrag als intimiderend ervaren en dit angst bij hen oproept.
4.10.
Dat deze angst niet onterecht is blijkt uit de overgelegde geluidsopnames, waarop duidelijk te horen is dat [gedaagde 1]
in ieder gevalin twee situaties agressief en grensoverschrijdend gedrag heeft vertoont jegens [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] . Op de geluidsopname, in de dagvaarding genoemd: ‘
[gedaagde 1] bedreiging d.d. 8 december 2019 14:30 uur’ overgelegd als productie 26 is hoorbaar dat [gedaagde 1] tegen [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] zegt:
“Bij mij is op mijn raam geschreven als ik erachter kom wie er op mijn raam heeft geschreven, die breek ik zijn nek” en “Niet praten tegen mij, want voor jou ga ik drie maanden zitten. Ja! Dat is een waarschuwing”.Dergelijke taal is ronduit intimiderend en kan op zijn zachtst als bedreigend worden opgevat, zeker in het licht van hetgeen dat onder 4.9 is overwogen. Dat blijkens de geluidsopname, in de dagvaarding genoemd ‘
[gedaagde 1] zwaar intim [naam buurtbewoner 2] p weg nr. winkel 16u25’ overgelegd al productie 27,
later door [gedaagde 1] wordt aangegeven “
Als ik drie maanden voor jou ga zitten, ga ik drie maanden bij jou in de tuin zitten. Dat is wat ik wil zeggen met zitten, snap je” doet hier niet aan af. Voorts is op deze geluidsopname hoorbaar dat [gedaagde 1] roept: “
Mijn kinderen, als er iets gebeurd, dat ze zij mij weg blijven door jou of door haar. Nou ben je gewaarschuwd”, “Ben je nou gewaarschuwd of niet, want dit loopt uit de hand..(..) dit gaat uit de hand lopen(..) en “
Oke en nou kankerkop houden! Lopen of ik schop je”, waarbij de laatste zin een aantal keer, met overslaande stem, wordt herhaald. Dat deze bedreiging is gedaan richting [naam buurtbewoner 2] , die geen directe buurman is van [gedaagde 1] , acht de kantonrechter niet relevant. Het betreft immers geen verwijt van geluidsoverlast maar een directe bedreiging en ernstige intimidatie van een relatie van de buurvrouw, die ook haar (be)treft.
4.11.
[gedaagde 1] heeft de inhoud van de opnames niet als zodanig betwist en heeft er ook geen afstand van genomen. Ook al kan er enig begrip worden opgebracht voor de wrok die [gedaagde 1] op dat moment richting [naam buurtbewoner 1] voelde omdat hij in de veronderstelling was dat zij een melding zou hebben gedaan bij Jeugdzorg, neemt dit niet weg dat dergelijk gedrag absoluut niet kan worden getolereerd. Van enig inzicht bij [gedaagde 1] dat een dergelijke manier van handelen niet door de beugel kan is de kantonrechter niet gebleken, integendeel [gedaagde 1] legt de schuld geheel bij [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] neer. Uit de geluidsfragmenten is echter te herleiden dat [gedaagde 1] de confrontatie opzoekt en voor escalatie zorgt. Hij vertoont daarbij hoogste agressief en ongecontroleerd gedrag. Gelet op dit gebrek aan zelfinzicht is de kans dat dergelijke incidenten zich opnieuw zullen voordoen reëel. Bovendien bestaat er een reële kans dat de situatie (verder) escaleert, nu blijkt dat [gedaagde 1] de confrontatie met [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] meermaals heeft opgezocht. Een dergelijke explosieve situatie maakt de woonomgeving onveilig. Bovendien kan niet worden volgehouden dat er slechts sprake is van een burengeschil aangezien naast [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] ook nog twee andere omwonenden melding hebben gemaakt van het gedrag van [gedaagde 1] . Deze meldingen onderschrijven het beeld dat in de meldingen van [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] naar voren komt en de gestelde overlast. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de melding van [naam buurtbewoner 3] slechts gedeeltelijk een de auditu verklaring betreft aangezien zij daarnaast ook uit eigen waarnemingen over het gedrag van [gedaagde 1] heeft verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt dit de woonsituatie niet alleen voor [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] onveilig maar ook voor de andere buurtbewoners. Dit geldt te meer nu uit de conclusie van antwoord in het incident kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] van mening is dat [naam buurtbewoner 1] en [naam buurtbewoner 2] andere buurtbewoners betrekken in hun ‘strijd’ om hem uit de wijk te krijgen. De kans dat hij zijn (verbale) agressie ook tegen andere omwonenden zal uiten is dan ook niet onaannemelijk. Bovendien blijkt uit productie 51 bij de dagvaarding dat [gedaagde 1] zich ook bedreigend jegens medewerkers van Woonpartners heeft uitgelaten, hetgeen [gedaagde 1] niet althans onvoldoende heeft betwist.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter leidt dit ertoe dat de belangenafweging in het voordeel van Woonpartners dient uit te vallen. Een ontruiming zal, blijkens de stellingen van [gedaagde 1] en zijn bewindvoerder, onmiskenbaar ernstige gevolgen voor [gedaagde 1] , zowel ten aanzien van de omgangs/-zorgregeling met zijn kinderen als de bewindvoering, maar daarbij dient te worden opgemerkt dat [gedaagde 1] dit over zichzelf heeft afgeroepen door zich te gedragen zoals hiervoor omschreven. Zijn persoonlijke belangen kunnen derhalve niet opwegen tegen het gemeenschappelijke belang van de buurtbewoners op een rustige en veilige woonomgeving.
4.13.
Op grond van al deze gegevens, in samenhang bekeken, moet er voorshands van uitgegaan worden dat [gedaagde 1] op twee fronten tekort is geschoten in zijn verplichtingen als huurder, door zowel een huurachterstand van ruim 4 maanden te laten ontstaan als gedurende ruim een jaar structurele overlast te veroorzaken én omwonenden te intimideren en te bedreigen. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde 1] hiermee zodanig in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst en de wet tekort geschoten, dat er op dit moment van uitgegaan moet worden dat een ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
4.14.
De slotsom is dat de incidentele vordering tot ontruiming van het gehuurde (het onder I. gevorderde) zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op veertien dagen wordt gesteld. De vordering wegens gebruiksvergoeding (het onder III. gevorderde) tot aan de feitelijke ontruiming is eveneens toewijsbaar.
4.15.
Omdat Woonpartners op grond van de huurovereenkomst van [gedaagde 1] kan verlangen dat hij zich onthoudt van het veroorzaken van overlast, is het daaraan gerelateerde gebieds- en contactverbod toewijsbaar, te meer gezien het onberekenbare en provocerende gedrag dat hij laat zien. De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
4.16.
De bewindvoerder wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar na te melden rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde 1] .
5.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing in het incident en de hoofdzaak

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
veroordeelt de bewindvoerder en [gedaagde 1] om binnen veertien dagen, de zelfstandige woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en schoon en zonder schade en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonpartners te stellen;
6.2.
veroordeelt de bewindvoerder om aan Woonpartners te betalen uit het vermogen van [gedaagde 1] een bedrag van € 2.397,40, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft tot aan de datum der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de bewindvoerder om aan Woonpartners te betalen uit het vermogen van [gedaagde 1] een bedrag van € 524,35 voor elke maand vanaf juli 2020 tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
6.4.
verbiedt [gedaagde 1] om na ontruiming van het gehuurde zich (opnieuw) te begeven of aanwezig te zijn op een afstand van 200 meter ten opzichte van het gehuurde alsmede contact op te (laten) nemen met bewoners die wonen in de directe omgeving op een afstand van 500 meter ten opzichte van voormelde woonruimte, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per keer dat [gedaagde 1] hiermee in strijd handelt tot een maximum van € 5.000,-;
6.5.
veroordeelt de bewindvoerder om uit het vermogen van [gedaagde 1] de proceskosten te betalen, aan de zijde van Woonpartners tot heden begroot op € 180,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
6.6.
wijst erop dat bij beëindiging van het bewind, [gedaagde 1] gehouden blijft aan de inhoud van het vonnis uitvoering te geven;
6.7.
verklaart dit vonnis voor zover het de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
6.8.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 27 augustus 2020 te 09.00 uurvoor het nemen van een conclusie van antwoord;
6.9.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020.