ECLI:NL:RBOBR:2020:4046

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
7482513 CV EXPL 19-446
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kosten van een uitvaart en bewijslevering inzake de opdracht aan een uitvaartonderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de kosten van een uitvaart. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de conventionele vorderingen van [eiseres] deels worden toegewezen, terwijl de reconventionele vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. De uitspraak is gebaseerd op getuigenverklaringen en eerdere vonnissen, met name het tussenvonnis van 14 november 2019, dat als vertrekpunt diende. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] voldoende bewijs heeft geleverd dat Moeder haar de opdracht tot het verzorgen van de uitvaart heeft verstrekt. De getuigen hebben gelijkluidend verklaard over de wensen van Moeder en de afspraken die zijn gemaakt. De kantonrechter heeft de kosten van de uitvaart beoordeeld en een totaalbedrag van € 14.646,83 toegewezen aan [eiseres], inclusief wettelijke rente vanaf 9 november 2018. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten toegewezen aan [eiseres]. De reconventionele vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingslocatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 7482513 \ CV EXPL 19-446 \
Uitspraakdatum: 23 juli 2020
vonnis
in de zaak van:
[eiseres] h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
gemachtigde: Van der Vlies & Paijmans
tegen:
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk
toevoegingsnummer 1IN6911
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
Samenvatting
In dit vonnis beslist de kantonrechter dat de conventionele vorderingen van [eiseres] deels zullen worden toegewezen. Heel kort samengevat is de kantonrechter op basis van de door de getuigen afgelegde verklaringen en de stellingen van partijen over en weer hieromtrent tot dit oordeel gekomen. Hierbij geldt het vonnis van 14 november 2019 als vertrekpunt. De reconventionele vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen. Hieraan liggen de overwegingen uit het vonnis van 14 november 2019 ten grondslag, te weten: [gedaagde] heeft geen rechtens te respecteren belang bij haar vorderingen. De kantonrechter zal haar beslissingen hierna toelichten. Zij zal daarbij stilstaan bij de door partijen ingenomen stellingen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 november 2019 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte uitlaten bewijslevering en uitlaten voorgenomen deskundigenbericht d.d. 28 november 2019 van [eiseres] ;
- de akte uitlaten voorgenomen deskundigenbericht d.d. 28 november 2019 van [gedaagde] ;
- de akte uitlaten voorwaarde “
voor zover in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene” d.d.12 december 2019 van [eiseres] ;
- de akte uitlaten voorwaarde “
voor zover in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene” d.d.12 december 2019 van [gedaagde] ;
- Het proces-verbaal van de getuigenverhoren d.d. 14 januari 2020;
- De akte uitlaten afzien van contra-enquête en uitlaten noodzaak deskundigenbericht door [gedaagde] d.d. 30 januari 2020;
- De conclusie na enquête d.d. 12 maart 2020 van [eiseres] ;
- De conclusie na enquête d.d. 7 mei 2020 door [gedaagde] .
- Ten slotte is vonnis bepaald.
1.2.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 14 november 2019.
1.3.
De kantonrechter roept in herinnering dat zij in het tussenvonnis van 14 november 2019 verschillende (voorwaardelijke) marsroutes heeft bepaald. Hoewel deze marsroutes allemaal dezelfde windrichting hadden, – te weten: de stelplicht en bewijslast voor het bestaan en de omvang van de opdracht door Moeder aan [eiseres] , rust op [eiseres] – liepen de marsroutes over verschillende terreinen: a) algemene bewijslevering over het bestaan en omvang van de opdracht; b) bewijslevering door middel van een deskundigenbericht ter zake de echtheid van de handtekening van Moeder; c) de voorwaarde “
voor zover in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene”.
[eiseres] heeft invulling gegeven aan marsroute A door het doen horen van getuigen. Over Marsroute B heeft [eiseres] gesteld dat zij een deskundigenbericht niet noodzakelijk acht om dat zij – samengevat – het bewijs van de echtheid van de handtekening dan wel het bestaan van de opdracht en de inhoud daarvan, ook op andere manieren kan bewijzen. [gedaagde] heeft kort gezegd de echtheid van de handtekening betwist en stelt dat een deskundigenonderzoek de valsheid van de handtekening aan het licht zal brengen. Marsroute C komt volgens beide partijen pas in beeld als niet komt vast te staan dat Moeder aan [eiseres] de opdracht tot het verzorgen van de uitvaart heeft verstrekt.
De kantonrechter stelt vast dat als route A naar een geslaagde bewijslevering leidt, routes B en C niet meer bewandeld hoeven worden. De kantonrechter al daarom eerst een oordeel geven over de wijze waarop [eiseres] route A heeft bewandeld.

2.De verdere beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

Conventie
2.1.
Zoals aangegeven in het vonnis van 14 november 2019 vordert [eiseres] betaling van € 16.154,20 (in hoofdsom). Dit bedrag is opgebouwd uit verschillende bedragen:
- “
ondernemersloon voor alle overige werkzaamheden. Vergoeding voor de administratie, kantoor, telefoon- en autokosten. Begeleiding op de dag van de uitvaart. Rouwauto op de dag van de uitvaart, het vooruitbetalen van alle nota’s € 3195,00
-
Weekendtarief voor het over brengen naar opbaargelegenheid € 45,00
-
Mortuarium J.B.Z. € 172,00
-
Uitvaartkist, duurzaam biologische € 1600
-
Gemeentelijke kosten 1 x akte van overlijden € 13,20
-
Bloemarrangement € 305,00
-
Natuurbegraafplaats, Bos van de Heilige Geest te Oostelbeers € 9500,00
-
Fluitist op de begraafplaats € 424,00
-
6 assistenten op de dag van de uitvaart € 600,00
-
Herberg De Prins € 300,00
2.2.
[eiseres] stelt dat Moeder de invulling van de uitvaart met haar heeft besproken en aan haar heeft opgedragen. [eiseres] verwijst ter staving van deze stelling onder meer naar een document met de titel wilsbeschikking zoals geciteerd onder 2.3 van het tussenvonnis van 14 november 2019. Hierin staat samengevat dat Moeder aan [eiseres] de opdracht tot het verzorgen van de uitvaart heeft verstrekt, dat de invulling van de uitvaart bekend is bij [eiseres] en dat Moeder begraven wenst te worden op landgoed De Baest in de gemeente Oirschot.
2.3.
[eiseres] heeft gekozen voor bewijslevering door het doen horen van getuigen. Eerst zal de kantonrechter onderzoeken of is komen vast te staan dat Moeder aan [eiseres] een opdracht heeft verstrekt. Als dit niet komt vast te staan, komen de andere marsroutes in beeld. Als dit wel komt vast te staan, dan zal de kantonrechter onderzoeken wat de inhoud van deze opdracht is. Daarbij zal zij ook stilstaan bij de in rekening gebrachte bedragen.
2.4.
[eiseres] heeft gesteld dat zij is benaderd door Moeder. Zij heeft gesteld dat zij in 2017 bij Moeder thuis is geweest. In dit gesprek zou moeder hebben gezegd dat ze op de Natuurbegraafplaats in Oostelbeers begaven wilde worden. Op zaterdag 11 augustus 2018 is [eiseres] bij Moeder op bezoek in het ziekenhuis geweest. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat zij met een opzetje voor de wilsbeschikking naar het ziekenhuis is gegaan. Tijdens het getuigenverhoor heeft [eiseres] verklaard dat zij de wilsbeschikking ter plekke – in het ziekenhuis – heeft getypt en in tweevoud geprint. [eiseres] heeft gesteld dat ze een exemplaar heeft meegenomen en een exemplaar heeft achtergelaten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] gesteld dat er niemand aanwezig was tijdens het gesprek in het ziekenhuis. Tijdens het getuigenverhoor heeft [eiseres] verklaard dat ook mevrouw [naam getuige 1] bij het gesprek in het ziekenhuis aanwezig is geweest. Mevrouw [naam getuige 1] zou aanwezig geweest zijn bij het bespreken van de wensen van Moeder en bij het bespreken van de kosten. Mevrouw [naam getuige 1] zou niet bij het ondertekenen van de “wilsbeschikking” zijn geweest. [eiseres] stelt dat er tijdens het gesprek in het ziekenhuis over de invulling van de uitvaart is gesproken en over de daarmee gemoeide kosten. Zo heeft [eiseres] naar eigen zeggen benadrukt dat je als je begraven wenst te worden op een natuurbegraafplaats, je daar een speciale kist voor nodig hebt. Ook zouden ze gesproken hebben over de vaste kosten van een begrafenis; over de dragers, de rouwauto, over een bloemenarrangement, over de fluitiste en over de uitgebreide koffietafel bij restaurant De Prins. [eiseres] stelt een raming te hebben gedaan van € 20.000, - voor alle kosten bij elkaar.
2.5.
Mevrouw [naam getuige 1] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd en is als getuige gehoord. Mevrouw [naam getuige 1] heeft verklaard dat Moeder opdracht tot het verzorgen van de begrafenis heeft verstrekt aan [eiseres] . Moeder had al voor haar vertrek naar Curaçao gesproken met [eiseres] . De keuze was op [eiseres] gevallen omdat [eiseres] opbaarde in het kappelletje van Coudewater en omdat [eiseres] een vrouw is. Mevrouw [naam getuige 1] verklaart dat zij aanwezig was op het moment dat [eiseres] op bezoek kwam bij Moeder in het ziekenhuis. Zij verklaart dat zij bij een deel van het gesprek tussen Moeder en [eiseres] heeft gezeten. Zij verklaart dat tijdens het deel van het gesprek waarbij zij aanwezig was, is gesproken over de wensen van Moeder met betrekking tot de invulling van de begrafenis. Ter sprake zou zijn gekomen dat Moeder begraven wilde worden op een natuurbegraafplaats. Toen [eiseres] aangaf dat dat duur was, zou Moeder hebben gezegd dat ze dat voor lief nam. Het was het laatste wat ze voor zichzelf kon doen. Moeder wilde eeuwige rust. Moeder wilde dat er een fluitiste zou zijn, dat er bloemen zouden zijn en dat de genodigden achteraf samen wat konden gaan eten om met elkaar (nader) kennis te maken. Mevrouw [naam getuige 1] geeft aan dat er in haar bijzijn geen bedrag is genoemd. Wel lag er een brochure van de natuurbegraafplaats met daarin prijzen en informatie op de ziekenhuiskamer van Moeder.
Mevrouw [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij bij het ondertekenen van de wilsbeschikking door Moeder aanwezig is geweest. Tevens heeft zij verklaard dat zij heeft gezien Moeder de “wilsbeschikking” aan de notaris – mevrouw [naam notaris] – heeft overhandigd. Ook met de notaris zou zijn gesproken over de uitvaartwensen van Moeder.
2.6.
De heer [naam getuige 2] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd en is als getuige gehoord. Hij verklaart dat Moeder mevrouw [eiseres] al kende voor haar ziekenhuisopname. De heer [naam getuige 2] vertelt dat hij op zondag 12 augustus 2018 bij Moeder op bezoek is geweest in het ziekenhuis. Moeder heeft toen aan hem gezegd dat [eiseres] de vorige avond langs was gekomen. Moeder vertelde dat zij had gekozen voor een natuurbegraafplaats opdat ze voor altijd rust zou krijgen. Moeder heeft aangegeven dat ze bloemen op de kist wilde en dat er een fluitiste moest komen. De heer [naam getuige 2] verklaart dat hij Moeder aan de notaris – mevrouw [naam notaris] – heeft horen vertellen dat zij aan [eiseres] de opdracht tot het verzorgen van de uitvaart heeft verstrekt. Over de “wilsbeschikking” verklaart de heer [naam getuige 2] dat hij deze heeft gezien. Na afloop van het gesprek met de notaris lag dit document op de tafel in de ziekenhuiskamer van Moeder. De heer [naam getuige 2] vermoedt dat het andere exemplaar van dit document is meegenomen door de notaris.
De heer [naam getuige 2] schrijft dat Moeder na haar overlijden naar de kelder van het ziekenhuis is gebracht en vervolgens door de begrafenisondernemer is overgebracht naar een kapel op het landgoed Coudewater. Vanuit de kapel is Moeder overgebracht naar de natuurbegraafplaats in Oostelbeers. Na de begrafenis heeft het gezelschap dat bij de begrafenisplechtigheid aanwezig was, samen gegeten en gedronken in de Prins in Berlicum.
2.7.
Mevrouw [naam notaris] – notaris – verklaart dat zij Moeder heeft bezocht in het ziekenhuis. Zij verklaart dat zij daar twee gesprekken heeft gehad met Moeder. Een één op één gesprek en een gesprek waar ook derden bij waren. Mevrouw [naam notaris] wenst niet mede te delen wie deze derden waren. Zij doet ter zake een beroep op haar verschoningsrecht. Mevrouw [naam notaris] verklaart dat zij de “wilsbeschikking” herkent en dat zij daarvan een exemplaar in haar administratie heeft. Zij wenst niet te verklaren of het een kopie of een origineel exemplaar betreft. Mevrouw [naam notaris] wenst geen antwoord te geven op de vraag of zij er van op de hoogte was of Moeder de opdracht tot het verzorgen van de uitvaart aan [eiseres] heeft verstrekt. Zij kan niet verklaren of Moeder daarover iets tegen haar heeft gezegd. Wel bevestigt zij dat zij na het overlijden van Moeder contact heeft gehad met [eiseres] over de uitvaart en dat zij aan [gedaagde] heeft verteld dat zij over de uitvaart contact kan opnemen met [eiseres] . Mevrouw [naam notaris] geeft aan dat de heer [naam getuige 2] het overlijden van Moeder aan haar heeft doorgegeven, Zij verklaart dat zij vermoedt dat de heer [naam getuige 2] aan haar heeft verteld hoe de uitvaart zal worden geregeld.
2.8.
[gedaagde] heeft afgezien van haar recht op contra-enquête. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om een conclusie na enquête te nemen. Samengevat stelt [eiseres] dat zij in haar bewijsopdracht is geslaagd omdat uit de getuigenverklaringen blijkt dat [eiseres] opdracht heeft gekregen van Moeder om de uitvaart te verzorgen en dat de inhoud van de opdracht luidt zoals eerder door [eiseres] is gesteld. Samengevat stelt [gedaagde] dat [eiseres] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. [gedaagde] wijst – kort gezegd – op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuigen. Ook wijst [gedaagde] op verdere ongerijmdheden. De kantonrechter zal de stellingen van partijen hierna in meer detail bespreken.
2.9.
De kantonrechter stelt voorop dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten (artikel 152 lid 2 Rv). Een uitzondering hierop vormen onder meer de dwingende bewijskracht van bepaalde stukken (zoals onderhandse en authentieke aktes (artikel 156 e.v. Rv) en de beperkte bewijskracht van een partijgetuige (artikel 164 lid 2 Rv). Daarbij kan een getuigenverklaring slechts als bewijs dienen als de verklaring betrekking heeft op de getuige uit eigen waarneming bekende feiten (163 Rv). Feiten van algemene bekendheid mogen door de kantonrechter aan haar beslissing ten grondslag worden gelegd, zonder dat deze zijn gesteld en zonder dat daaromtrent bewijs moet worden geleverd (149 lid 2 Rv).
2.10.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] voor wat betreft het bestaan van de opdracht en voor wat betreft de uit te voeren werkzaamheden, geslaagd is in de bewijslevering. De kantonrechter acht daarbij van doorslaggevend belang dat: 1) Mevrouw [naam getuige 1] en de heer [naam getuige 2] gelijkluidend hebben verklaard over de redenen waarom Moeder [eiseres] heeft benaderd; 2) mevrouw [naam getuige 1] , de heer [naam getuige 2] en [eiseres] in detail en eensluidend hebben verklaard over de inhoud van de opdracht; 3) Mevrouw [naam notaris] bij Moeder op bezoek is geweest in het ziekenhuis en er een ondertekend exemplaar van de “wilsbeschikking” in de administratie van mevrouw [naam notaris] zit.
Hoewel [gedaagde] terecht aangeeft dat er wat verschillen bestaan tussen a) de verklaringen van [eiseres] over het vervaardigen van wilsbeschikkingsdocument bij de mondelinge behandeling enerzijds en tijdens het getuigenverhoor anderzijds b) de verklaringen van [eiseres] en mevrouw [naam getuige 1] over de aanwezigen bij ondertekening van het document en c) de verklaringen van mevrouw [naam getuige 1] en de heer [naam getuige 2] over wijze waarop het document bij de notaris terecht is gekomen, doet dit er niets aan af dat i) de inhoud van het document strookt met de verklaringen die [eiseres] , mevrouw [naam getuige 1] en de heer [naam getuige 2] hebben afgelegd en ii) er een exemplaar van het document in de administratie van notaris [naam notaris] terecht is gekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat herinneringen de werkelijkheid nooit volledig kunnen omvatten. Het is niet verwonderlijk dat bepaalde details die op dat moment niet significant lijken – zoals de ondertekening van een document – niet of niet nauwkeurig worden opgeslagen en andere details – zoals de wensen van een iemand die niet lang meer te leven heeft – beter blijven hangen.
[gedaagde] stelt dat het opvallend is van dat er geen gebruik is gemaakt van het invulformulier “wensen voor de uitvaart” omdat hierop zeer nauwkeurig de wensen in op kunnen worden genomen. Dat er geen gebruik is gemaakt van het invulformulier “wensen voor de uitvaart”, acht de kantonrechter niet van belang. De kantonrechter acht het aannemelijk dat het formulier niet gebruikt hoeft te worden als iemand al vrij precies weet wat hij/zij wil.
[gedaagde] stelt dat het opvallend is dat [eiseres] – omdat zij twijfelde of zij de uitvaart wel mocht verzorgen – na het gesprek van 11 augustus 2018 – geen offerte of bevestiging heeft gestuurd aan Moeder. De kantonrechter oordeelt dat het ontbreken van een bevestiging van de afspraak naar Moeder door [eiseres] niets afdoet aan het tot stand komen van de afspraak.
2.11.
De kantonrechter oordeelt dat er uit de getuigenverhoren voor wat betreft de prijs niet voor alle componenten een eenduidig beeld naar voren is gekomen. Zo wordt er door [eiseres] gesteld dat zij in het bijzijn van mevrouw [naam getuige 1] heeft gesproken over de kosten, terwijl mevrouw [naam getuige 1] stelt dat er in haar bijzijn in het geheel niet over kosten is gesproken. Dit wordt terecht door [gedaagde] aangevoerd. De kantonrechter zal daarom bezien of wat er is verklaard in combinatie met de andere bewijsmiddelen en in het licht van de verweren van [gedaagde] daaromtrent, kan leiden tot een vaststelling van de prijs / kosten, of dat er moet worden overgestapt op een andere marsroute.
2.12.
[eiseres] en de getuigen hebben uitgebreid verklaard over de wens van Moeder om (“voor eeuwig”) begraven te worden op een natuurbegraafplaats. Mevrouw [naam getuige 1] heeft verklaard dat door [eiseres] is gezegd tegen Moeder dat begraven worden op een natuurbegraafplaats duur(der) is en dat er een folder met prijzen van de natuurbegraafplaats op de ziekenhuiskamer van Moeder lag. Uit de verklaringen van [eiseres] en de getuigen en uit de wilsbeschikking volgt dat Moeder uit eigen beweging voor de natuurbegraafplaats heeft gekozen. De kantonrechter neemt aan dat Moeder hierbij de kosten welbewust voor ogen heeft gehad. Uit de als productie 15 overgelegde factuur van de natuurbegraafplaats en de als productie 16 overgelegde grafakte, volgt dat er voor de grafrechten een bedrag van € 9.500, - in rekening wordt gebracht en voor het delven van het graf een bedrag van € 500, -. [eiseres] brengt van deze factuur € 9.500, - in rekening. De kantonrechter oordeelt dat er voor dit onderdeel van de opdracht een specifieke prijs is afgesproken. Dit betekent dat [gedaagde] aan [eiseres] de € 9.500, - voor de natuurbegraafplaats verschuldigd is.
2.13.
Voor de overige elementen op de factuur van [eiseres] ligt dit anders. De kantonrechter kent hierbij doorslaggevend gewicht toe aan de verklaring van [eiseres] dat zij in het gesprek met Moeder een kostenraming heeft gegeven en aan de verklaring van [naam getuige 1] dat er in haar bijzijn geen bedrag is genoemd.
De overeenkomst tot het verzorgen van een uitvaart kwalificeert de kantonrechter als een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 7:405 lid 1 BW heeft een opdrachtgever die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf recht op loon. Ingevolge lid 2 is dit het door partijen bepaalde loon of – bij gebreke daarvan – het gebruikelijke loon of – bij gebreke daarvan – een redelijk loon.
Ingevolge artikel 7:406 lid 1 BW heeft de opdrachtnemer recht op vergoeding van de onkosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn inbegrepen.
Niet in geschil is dat [eiseres] handelt in de oefening van een beroep of bedrijf en uit dien hoofde loon verschuldigd is. Partijen hebben de kantonrechter te weinig aanknopingspunten verschaft om een gebruikelijk loon vast te stellen. De kantonrechter zal dan ook een redelijk loon vaststellen. Wat in een concreet geval als een ‘redelijk’ loon heeft te gelden, hangt onder meer af van de aard en — zo nodig schattenderwijs te bepalen — omvang van de verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche in het algemeen gebruikelijk is. Anders dan doorgaans het geval is bij de berekening van een gebruikelijk loon, kan aan de bepaling van een redelijk loon niet een nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd worden. Daarom kunnen in een procedure geen hoge eisen gesteld worden aan de stelplicht van de opdrachtnemer omtrent het redelijke loon en aan de motivering door de kantonrechter van zijn oordeel daaromtrent. De kantonrechter zal in haar motivering betrekken de omstandigheden die zij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft genomen en aangeven hoe zij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van het redelijke loon is gekomen. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat [eiseres] geen duidelijk onderscheid maakt tussen onkosten die bij het loon zijn inbegrepen en losse onkosten. De kantonrechter daarom – en met het oog op de aanwijzingen in de Parlementaire geschiedenis dat een opdrachtnemer voorzichtigheid en met beleid te werk moet gaan bij het maken van onkosten – alle in rekening gebrachte bedragen op redelijkheid toetsen.
Bij productie 3 bij dagvaarding is de factuur van [eiseres] van 13 september 2018 overgelegd. Deze factuur bestaat uit verschillende posten die hierna besproken zullen worden.
De gemeentelijke kosten volgen uit de eveneens als productie 3 bij dagvaarding overgelegde overlijdensakte met daarop de leges van € 13,20. Dit bedrag acht de kantonrechter toewijsbaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat Moeder in het ziekenhuis is overleden. Uit de – op dit punt onweersproken gebleven – schriftelijke verklaring van de heer [naam getuige 2] volgt dat Moeder na haar overlijden naar de kelder (de kantonrechter begrijpt het mortuarium) van het ziekenhuis is gebracht. De hiermee gesteld gemoeide kosten zijn door [gedaagde] niet specifiek betwist en de kantonrechter acht het bedrag van € 172,00 dan ook toewijsbaar.
Uit de verklaringen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , uit de verklaring van [eiseres] , uit de bij productie 14 overgelegde foto en bij productie 15 overgelegde factuur ad € 424, - van Fluiters-Oirschot, blijkt dat er een fluitiste op de begrafenis is geweest. Dit bedrag acht de kantonrechter toewijsbaar.
Uit de verklaringen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , uit de bij productie 14 overgelegde foto en de bij productie 15 overgelegde factuur ad € 305, - van bloemenstudio Floral Design bv blijkt dat er bloemen op de kist van Moeder hebben gelegen. Het bedrag van € 305, - acht de kantonrechter toewijsbaar.
Uit de verklaringen van getuigen mevrouw [naam getuige 1] en de heer [naam getuige 2] en uit de bij productie 15 overgelegde factuur en kassabon, blijkt dat er voor een bedrag van € 315,50 gegeten en gedronken is bij De Prins te Berlicum. [eiseres] vordert ter zake een bedrag van € 300, -. Dit bedrag acht de kantonrechter toewijsbaar.
Uit de bij productie 14 overgelegde foto, uit de verklaringen van [eiseres] , mevrouw [naam getuige 1] en de heer [naam getuige 2] en uit de factuur van De Nieuwe Wilg volgt dat er Moeder begraven is in een kist. Naar stelling van [eiseres] is dit het type natuur bio duurzaam van eikenhout en katoen met doorlopende handgrepen geweest van € 1.597,63 exclusief BTW. Dat er een kist is geweest en dat dit een voor een natuurbegraafplaats geschikte kist moest zijn, is door [gedaagde] onvoldoende weersproken. Wel merkt [gedaagde] terecht op dat er een onjuist bedrag voor deze kist op de factuur van [eiseres] is genoemd: € 1.600, - in plaats van € 1.597,63. In reactie hierop heeft [eiseres] aangegeven dat zij de BTW niet heeft doorbelast aan [gedaagde] en dat het eigenlijk door te berekenen bedrag dus hoger zou uitvallen. De rechtbank gaat hier niet in mee. In beginsel zijn zaken die de Lijkbezorging betreffen niet BTW-plichtig. Het valt de kantonrechter op dat er ook een kist is die geschikt is voor de natuurbegraafplaats, maar dan van populier. Deze kost € 1.189,81. Echter heeft [gedaagde] niet voldoende weersproken dat de keuze op eiken is gevallen. De kantonrechter acht het bedrag van € 1.597,63 toewijsbaar.
[eiseres] vordert een bedrag van € 600, - voor zes assistenten op de dag van de uitvaart. Zij geeft echter niet aan wat deze zes assistenten hebben gedaan. Ook legt zij geen ander bewijs over van hun aanwezigheid of facturen waaruit blijkt dat dit het loon van de assistenten is. Tot slot blijkt ook niet waarom deze kosten niet vallen onder “begeleiding op de dag van de uitvaart”, genoemd bij het gevorderde bedrag van € 3.195, -. Anderzijds heeft [gedaagde] geen specifiek verweer gevoerd tegen deze kosten en komt het de kantonrechter ook niet onlogisch voor dat er personen nodig zijn om de kist uit de rouwauto te halen, te dragen en in het graf te laten zakken. Afgaand op de inhoud van de opdracht, de verklaringen van de getuigen over het verloop van de uitvaart en het aantal aanwezigen, schat de kantonrechter in dat de assistenten niet meer dan 1 uur aanwezig zijn geweest. De kantonrechter acht een uurloon van € 50, - per persoon redelijk. Dit betekent dat de kantonrechter een bedrag van € 300, - toewijst.
[eiseres] vordert € 45, - voor “
weekendtarief voor het over brengen naar opbaargelegenheid”. Ter mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiseres] echter opgemerkt dat er niet gewerkt wordt op basis van uren, maar dat er sprake is van pakketprijzen en dat de prijs zich hierdoor uitmiddelt. Niet valt in te zien waarom dit bedrag dan niet zou vallen onder het ondernemersloon waarvoor [eiseres] reeds een bedrag van € 3.195,00 vordert. De kantonrechter wijst dit bedrag af.
[eiseres] vordert een bedrag van € 3.195,00 voor “
bespreking van de uitvaart aan huis, het vervullen van alle wettelijk voorgeschreven formaliteiten in de gemeente van overlijden, het overbrengen naar opbaargelegenheid, de laatste verzorging met één assistent, het opbaren in het afscheidshuis Coudewater exclusief afscheidsbezoeken, het maken van afspraken met Natuurbegraafplaats Baest, ondernemersloon voor alle overige werkzaamheden. Vergoeding voor de administratie, kantoor, telefoon- en autokosten. Begeleiding op de dag van de uitvaart. Rouwauto op de dag van de uitvaart, het vooruitbetalen van alle nota’s”. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen dit bedrag. Zij stelt dat de onderliggende nota’s veelal ontbreken of niet kloppen en dat er simpelweg is toe geredeneerd naar het bedrag dat correspondeert met het pakket Royal, terwijl niet alle diensten die onder dit pakket vallen zijn verricht.
De kantonrechter oordeelt dat nergens uit blijkt dat Moeder heeft gekozen voor het pakket Royal en zij stelt vast [eiseres] onvoldoende weersproken heeft dat niet alle diensten die horen bij het pakket Royal zijn verricht. Hoewel onweersproken is gebleven dat [eiseres] er bij is geweest op de dag van de uitvaart, is het bezoeken van de uitvaart niet een activiteit die alleen bij het pakket Royal wordt verricht. Ook bij het pakket Noblesse is er sprake van begeleiding van de uitvaartplechtigheid, zij het met een maximum van twee uur. De prijs van dit pakket is € 2.389, -. Gezien de invulling van de uitvaart, gaat de kantonrechter er vanuit dat het begrafenisgedeelte niet meer dan twee uur in beslag heeft genomen. Als de kantonrechter de overgelegde facturen naast de in de factuur omschreven werkzaamheden legt en leest in combinatie met de stellingen van partijen over en weer, dan stelt de kantonrechter vast dat er door Van Willegen Dienstverlening voor Moeder een bedrag van € 745, - exclusief BTW in rekening wordt gebracht voor het overbrengen van Moeder vanuit Den Bosch naar Coudewater te Rosmalen in het weekend, voor het verzorgen van Moeder, voor het bezorgen van de uitvaartkist en voor het beschikbaar stellen van de rouwauto ten behoeve van de uitvaart op Oostelbeers. De kantonrechter acht het bedrag van € 745, - toewijsbaar. De kantonrechter stelt voorts vast dat Diamant uitvaartverzorging een bedrag van € 790, - exclusief BTW in rekening gebracht voor het overbrengen van Moeder van Rosmalen naar Oostelbeers in het weekend, voor het verzorgen van Moeder, en voor het beschikbaar stellen van de rouwauto. De kantonrechter acht dit bedrag toewijsbaar.
Dat de op de factuur van Diamant uitvaartverzorging daaronder verder nog vermelde werkzaamheden (de nrs. 0709, 0909, 1009, en 1109) ook zijn uitgevoerd volgt niet uit de stellingen van [eiseres] . De kantonrechter gaat daaraan voorbij.
Zoals hiervoor aangegeven, heeft [eiseres] als zakelijk opdrachtneemster ook een recht op een vergoeding van haar eigen werkzaamheden en kosten verricht en gemaakt ten behoeve van de opdracht. Onvoldoende weersproken is dat [eiseres] thuis en in het ziekenhuis bij moeder op bezoek is geweest. Ook volgt uit verklaringen van de getuigen en uit de facturen dat [eiseres] tijd en energie heeft gestoken in het organiseren van de uitvaart. Tevens acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eiseres] facturen van derden heeft moeten voorschieten. Tot slot acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eiseres] administratiekosten, huisvestigingskosten en reiskosten heeft. Afgaand op de gewoonlijk door [eiseres] gehanteerde pakketprijzen en de onder de pakketten begrepen diensten afgezet tegen de daadwerkelijk verrichte diensten en onder aftrek van de diensten die de kantonrechter reeds hierboven heeft beoordeeld en in aanmerking nemend dat [eiseres] enkel die onkosten in rekening mag brengen die specifiek met het oog op deze opdracht zijn gemaakt, acht de kantonrechter een loon van € 500, - redelijk. De kantonrechter wijst dit bedrag toe.
De totaal toegewezen hoofdsom bedraagt hiermee: € 14.646,83 (inclusief de op de diverse facturen vermelde verschillende BTW-tarieven).
2.14.
Marsroute A heeft – voor wat betreft het bestaan van de opdracht en de invulling daarvan – geleid tot een geslaagde bewijslevering door [eiseres] . Over exacte prijzen heeft de kantonrechter zich een oordeel kunnen vormen buiten de getuigenverhoren om. Marsroutes B en C zullen daarom niet meer worden bewandeld. De stellingen daarover worden dus niet verder besproken.
2.15.
De kantonrechter zal hierna een oordeel geven over de nevenvorderingen betreffende de buitengerechtelijke incassokosten en de over de hoofdsom gevorderde rente.
2.16.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 936,54 excl. BTW. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft aan de [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Nu dat het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid – te weten een gedeeltelijke toewijzing van het gevorderde –, zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Dit komt neer op een bedrag van € 921,47. [eiseres] vordert BTW over de buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft de BTW becijferd in de aanmaningen en gesteld de BTW niet te kunnen verrekenen. De kantonrechter wijst de BTW over de incassokosten daarom toe. Dit komt neer op een bedrag van € 193,51. Het totaalbedrag is
1.114,98.
2.17.
Na eisvermindering tijdens de mondelinge behandeling vordert [eiseres] de wettelijke rente vanaf – kort gezegd – 9 november 2018. Door [gedaagde] is tegen deze rentevordering geen verweer gevoerd. Aangezien [eiseres] de wettelijke rente vordert vanaf de datum der verzuim, wijst de kantonrechter deze toe vanaf deze datum tot en met de dag der algehele voldoening, te berekenen over de toegewezen hoofdsom van € 14.646,83.
Reconventie
2.18.
De kantonrechter blijft bij hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 5.15 van haar tussenvonnis van 14 november 2019. De reconventionele vorderingen van [gedaagde] worden dan ook afgewezen.

3.Proceskostenveroordeling

Conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure. Omdat de [eiseres] de overwegend in het gelijk gestelde partij is, wijst de kantonrechter deze vordering toe.
3.2.
De kantonrechter stelt de volgende kosten vast:
- exploitkosten: € 101,06
- griffierecht: € 486,00
- Salaris gemachtigde
€1.620,00(ad € 360, - x 4 1/2)
€2.207,06
Reconventie
3.3
De reconventionele vordering van [gedaagde] is afgewezen. [gedaagde] zal in de kosten
in reconventie worden veroordeeld. Deze worden, rekening houdend met de
samenhang met de conventie, begroot op € 180,00 (0,5 x € 360,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 14.646,83, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 9 november 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.114,98;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in conventie, tot op heden begroot op € 2.207,06;
4.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
4.6.
wijst het gevorderde af;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden begroot op € 180,00.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.