ECLI:NL:RBOBR:2020:4036

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
C/01/361668 / KG ZA 20-485
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontruiming in kort geding met betrekking tot geregistreerd partnerschap en voorlopige voorzieningen

In deze zaak, die op 13 augustus 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die in een geregistreerd partnerschap leven. De vrouw heeft op 15 mei 2020 een verzoekschrift ingediend om het geregistreerd partnerschap te ontbinden en verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft op 12 mei 2020 de vrouw dit gebruik toegewezen, met een ontruiming die op 24 mei 2020 zou plaatsvinden. Echter, partijen hebben afgesproken dat zij in de woning zouden blijven wonen, mits de man de verkoop van de woning zou opstarten, wat hij niet deed. Op 6 augustus 2020 heeft de advocaat van de vrouw de man een ultimatum gesteld om de woning te verlaten, waarna de deurwaarder op 12 augustus 2020 de man heeft geïnformeerd over de ontruiming die de volgende dag zou plaatsvinden. De man heeft hiertegen een kort geding aangespannen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de voorgenomen ontruiming niet onrechtmatig is, maar dat er bij de uitvoering van de ontruiming formele vereisten zijn verzuimd. De deurwaarder had de man een redelijke termijn moeten geven om de woning vrijwillig te verlaten, wat niet is gebeurd. Hierdoor is de executie van de beschikking van 12 mei 2020 geschorst totdat aan de vereisten voor een nieuwe ontruimingsdatum is voldaan. De kosten voor het herstellen van dit verzuim komen voor rekening van de vrouw, en de proceskosten worden gecompenseerd tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/361668 / KG ZA 20-485
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.T.P. Tielemans te Eindhoven,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. A.H.A.C. Waals te Helmond.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de vrijwillige verschijning van partijen op de mondelinge behandeling die vanwege de Covid-19 maatregelen op 13 augustus 2020 plaatsvond via een Skypeverbinding. Voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van de man bij brief van 13 augustus 2020 de conceptdagvaarding met 5 producties overgelegd. De advocaat van de vrouw heeft 6 producties ingediend. Daarna zijn namens de man nog twee aanvullende producties overgelegd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft terstond mondeling uitspraak gedaan waarvan dit vonnis de schriftelijke weerslag vormt.

2.De voor de beoordeling relevante feiten

2.1.
Partijen hebben op 2 april 2013 te [woonplaats] hun partnerschap, in algehele gemeenschap van goederen, geregistreerd. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2016 geboren de thans minderjarige [naam kind] .
2.2.
De vrouw is van mening dat het geregistreerd partnerschap van partijen duurzaam is ontwricht. Op 15 mei 2020 heeft zij een verzoekschrift ingediend om het geregistreerd partnerschap te ontbinden. Daarnaast heeft zij bij wijze van voorlopige voorziening verzocht te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het voorlopig gebruik van de echtelijke woning, gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De man heeft geen verweer gevoerd tegen de verzochte voorlopige voorziening.
2.3.
Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de vrouw tot uitsluitend gebruik van de woning toegewezen.
2.4.
Nadat de beschikking is betekend, waarbij een ontruiming tegen 24 mei 2020 was aangezegd, hebben partijen in afwijking daarvan afgesproken dat zij beide in de woning blijven wonen op voorwaarde dat de man opdracht tot verkoop van de woning zal geven. De man heeft de opdracht van de makelaar vooralsnog niet getekend.
2.5.
Bij brief van 6 augustus 2020 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man aangezegd dat hij tot 11 augustus de tijd krijgt om de woning vrijwillig te verlaten, bij gebreke waarvan maatregelen zullen worden getroffen gericht op tenuitvoerlegging van de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 12 mei 2020
2.6.
Naar aanleiding van deze brief heeft de advocaat van de man op 6 augustus 2020 op grond van artikel 824 lid 2 Rv een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de beschikking voorlopige voorziening van 12 mei 2020.
2.7.
Op 12 augustus 2020 in de namiddag heeft de deurwaarder de man mondeling aangezegd over te zullen gaan tot ontruiming van de woning op 13 augustus 2020 om 10.30 uur. In reactie daarop is de onderhavige procedure door de man gestart.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – de vrouw te verbieden om de man de toegang tot de woning te ontzeggen, dan wel te laten ontruimen, dan wel de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant met zaaknummer C/01/3571931 / FA RK 20-1449 van 12 mei 2020 met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, te schorsen tot het moment dat de rechtbank beschikking heeft gewezen in de procedure wijziging voorlopige voorziening met zaaknummer C/01/361471 / FA RK 20/3763, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De gronden voor de beslissing

4.1
Vooropgesteld wordt dat de voorgenomen tenuitvoerlegging van de beschikking van 12 mei 2020 van de rechtbank Oost-Brabant op zichzelf genomen niet onrechtmatig is, uitgaande van het toetsingskader zoals onlangs geformuleerd door de Hoge Raad in het arrest van 20 december 2019 [1] . Vooralsnog is niet gebleken of aannemelijk geworden is dat de vrouw door gebruik te maken van haar bevoegdheid om de beschikking voorlopige voorzieningen van 12 mei 2019 ten uitvoer te leggen, misbruik maakt van die bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
4.2.
Wel is gebleken dat bij de voorgenomen ontruiming formaliteiten zijn verzuimd die in acht genomen hadden moeten worden. Vanwege het (onbenut) verstrijken van de eerder aangezegde ontruimingsdatum had naar het oordeel van de voorzieningenrechter op duidelijke en ondubbelzinnige wijze – bij voorkeur middels deurwaardersexploot - een nieuwe ontruimingsdatum moeten worden aangezegd. Daarbij had de man een redelijke termijn moeten worden gegeven teneinde hem in de gelegenheid te stellen vrijwillig de woning te ontruimen, mede ter vermijding van de kosten gemoeid met een onvrijwillige ontruiming [2] . Een mondelinge aanzegging door de deurwaarder minder dan 24 uur voor de voorgenomen ontruiming voldoet niet aan deze eis, terwijl een dergelijke, aan voornoemde eisen beantwoordende aanzegging evenmin besloten ligt in de brief van mr Waals van 6 augustus 2020.
Dit verzuim heeft tot gevolg dat de executie van de beschikking van 12 mei 2020 zal worden geschorst zolang niet alsnog een deugdelijke aanzegging tot ontruiming heeft plaatsgevonden met inachtneming van een termijn van tenminste 3 dagen, zoals in artikel 555 Rechtsvordering (Rv) is bepaald, bij gebreke van een beslissing tot verkorting van deze termijn)
4.3.
De kosten voor het herstellen van dit verzuim komen voor rekening van de vrouw.
4.4.
Aangezien het geschil verband houdt met de affectieve relatie die partijen hebben gehad, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.

5.De beslissing

5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant met zaaknummer C/01/3571931 / FA RK 20-1449 van 12 mei 2020 met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning,
5.2.
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden voortgezet indien en zodra de in rechtsoverweging 4.2 omschreven formaliteiten zijn vervuld;
5.3.
bepaalt dat de kosten van de onder 5.2 bedoelde formaliteiten voor rekening van de vrouw komen,
5.4.. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.

Voetnoten

2.Vgl. Asser Procesrecht/Steneker 5 2019/678 en J.M. Wisseborn in Compendium Beslag- en executierecht 2018, p. 643 en 644