Aangeefster [slachtoffer] heeft bij haar aangifte – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik doe aangifte van verkrachting, gepleegd in de nacht tussen woensdag 7 december 2016 te 21:30 uur en donderdag 8 december 2016 te 10:00 uur te Eindhoven (…) Ik doe aangifte tegen [verdachte] . [verdachte] zegt dat ik het vrijwillig heb gedaan, maar ik weet nergens iets van af. (…)
Toen ik binnen kwam bij Taverna rond 21:30 ben ik op de barkruk gaan zitten. Er werd plaats voor mij gemaakt. [naam 1] schoof een plek op en ik ben tussen [verdachte] en [naam 1] in gaan zitten. Ik kreeg toen automatisch een biertje. Een flesje Bavaria met een leeg glas. We zaten gezellig te kletsen. De anderen dronken ook bier. [naam 1] keek mij aan en zei dat hij mij zat ging voeren. Dat was na het tweede shotglaasje Sambuca. Ik zei: “Dat gaan we niet doen, ik ben met de auto en ik moet morgen werken”. Ik weet dat ik nog een nieuw biertje heb gekregen. Ik dronk mijn bier rustig op. Ik weet dat ik later nog een biertje kreeg. Ik zat met mijn rug naar [naam 1] toe. Ik zat te praten met [verdachte] en [naam 2] . Later hoorde ik dat ze mijn bier hadden weggedaan omdat dat lauw was.
De volgende ochtend werd ik wakker bij [verdachte] op de bank. Ik werd wakker en ik herinner me dat ik mijn kleding aan had. [verdachte] zei me later dat ik van onderen ontkleed werd. (…)
Ik werd pas een half uur later helder van geest. Ik kwam bij mijn positieven toen ik mijn tas miste. (…) Ik dacht dat ik heel erg dronken zou zijn geweest en daarom niets meer wist. Dat vond ik ook raar want ik weet altijd nog wel iets als ik te veel had gedronken. Ik had ook gezien dat ik al eerder een bericht had gekregen van [naam 2] , op 8 december 2016 om 07.15 uur: “Hoi met [naam 2] , kan je vandaag komen naar mij toe a.u.b. Ik wil alleen met je praten als dat gaat, weltrusten”. Ik dacht toen dat ik me misschien misdragen had in het café.
Ik ben op 8 december 2016 omstreeks 14.00 uur achterop de fiets van [verdachte] naar Taverna gegaan. Toen zei [verdachte] : “Ik heb een kutsmaak in mijn mond”. Ik zei toen: “Dat meen je [verdachte] ”. Ik zei dat omdat ik niet wist wat er gebeurd was die nacht en was bang dat hij mij die nacht gelikt had, anders zou hij geen kutsmaak in zijn mond kunnen krijgen. Toen zei [verdachte] grapje. Ik dacht “gelukkig” want dat kan ik er ook niet bij hebben. Ik hoopte maar dat een man van 56 jaar niet aan mij had gezeten.
(…) Die avond dat ik bij de politie was, had ik contact met [verdachte] en ik had hem verteld dat ik een medisch onderzoek kreeg. Toen ik thuis kwam stuurde [verdachte] mij een bericht waarin stond: “Ik moet met jou praten, best wel dringend en het is belangrijk en persoonlijk”. Ik ben vrijdag 9 december in de ochtend naar [verdachte] toe gegaan. [verdachte] zei: “Ik moet je wat belangrijks vertellen. Waarschijnlijk vinden ze mijn DNA ook op jou”. Ik vroeg waarom hij mij dat nu pas vertelde en vroeg hoezo. [verdachte] zei: “Ik heb je gelikt die nacht.