ECLI:NL:RBOBR:2020:4012

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
01/860535-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een persoon in staat van verminderd bewustzijn met gevolgen voor de strafmaat

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die seksuele handelingen heeft verricht bij een aangeefster, terwijl zij zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De feiten vonden plaats in de nacht van 7 op 8 december 2016 in Eindhoven. De verdachte heeft de aangeefster, die onder invloed van alcohol was, seksueel binnengedrongen, terwijl zij niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft de taakstraf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM, die met ruim één jaar was overschreden. De verdachte is vrijgesproken van een tweede feit dat hem ten laste was gelegd, namelijk het bezit van kinderporno, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze bestanden in zijn bezit had.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860535-17
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juni 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 07 december 2016 tot en met 08 december 2016 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde zodat ze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] te weten: - het meermalen brengen van een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het likken (beffen) van de vagina van die [slachtoffer] ;
2. hij in of omstreeks de periode van 2 december 2015 tot en met 2 juni 2016 te Eindhoven, in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal telkens 82 afbeeldingen, te weten 80 foto's en/of 2 video's - en/of een computer (merk Medion) bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de/een mond oraal bevredigen en/of met een voorwerp (kwast) vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
[vindplaats]
en/of
het met de/een tong en/of mond oraal bevredigen en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
[vindplaats]
en/of
het met de/een hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
[vindplaats]
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
[vindplaats]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2.

Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Op 2 juni 2016 is de gegevensdrager van verdachte – bij een huiszoeking - in beslag genomen. Bij onderzoek naar de harde schijf zijn 82 unieke kinderpornografische bestanden (80 afbeeldingen en 2 video’s) aangetroffen in de ‘Deleted files’. Dit zijn bestanden die zonder speciaal daartoe bestemde software niet meer eenvoudig door de gebruiker zijn te benaderen. Niet is gebleken dat verdachte beschikte over dergelijke speciale software.
Volgens vaste jurisprudentie kan ten aanzien van bestanden met kinderporno die zijn aangemerkt als ‘deleted’ niet het “bezit” in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat verdachte ten tijde van de inbeslagname van de gegevensdrager niet in het bezit was van de in de tenlastelegging opgenomen bestanden.
Of verdachte op enig (eerder) moment hierover de beschikkingsmacht heeft gehad, kan niet worden vastgesteld op grond van het dossier. Verdachte heeft op 5 juli 2017 bij de politie verklaard dat hij de computer circa een half jaar voor de inbeslagname daarvan in een tweedehandswinkeltje heeft gekocht en dat hij nooit kinderporno op de computer heeft gezien.
Voorts bevatten de kinderpornografische bestanden geen informatie over data of tijdstippen waarop deze op de computer zijn geplaatst of verwijderd. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de afbeeldingen reeds bij de ‘Deleted files’ stonden toen verdachte de laptop kocht in een tweedehandswinkeltje. Evenmin kan worden uitgesloten dat verdachte – of een derde, buiten zijn weten – de betreffende bestanden onmiddellijk na binnenkomst als ongewenst heeft verwijderd. Dit leidt tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bestanden in de ten laste gelegde periode in zijn bezit heeft gehad.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijs ten aanzien van feit 1.

Inleiding.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met aangeefster [slachtoffer] , die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl hij wist dat zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, in die zin dat verdachte met [slachtoffer] de in de tenlastelegging vermelde feitelijke handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl hij wist dat zij verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de in de tenlastelegging vermelde seksuele handelingen verricht bij aangeefster, maar op basis van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat aangeefster op dat moment daadwerkelijk in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. De seksuele handelingen hebben vrijwillig plaatsgevonden terwijl aangeefster bij bewustzijn was.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde op grond van de hierna genoemde en uitgewerkte bewijsmiddelen.
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij haar aangifte – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [2]
Ik doe aangifte van verkrachting, gepleegd in de nacht tussen woensdag 7 december 2016 te 21:30 uur en donderdag 8 december 2016 te 10:00 uur te Eindhoven (…) Ik doe aangifte tegen [verdachte] . [verdachte] zegt dat ik het vrijwillig heb gedaan, maar ik weet nergens iets van af. (…)
Toen ik binnen kwam bij Taverna rond 21:30 ben ik op de barkruk gaan zitten. Er werd plaats voor mij gemaakt. [naam 1] schoof een plek op en ik ben tussen [verdachte] en [naam 1] in gaan zitten. Ik kreeg toen automatisch een biertje. Een flesje Bavaria met een leeg glas. We zaten gezellig te kletsen. De anderen dronken ook bier. [naam 1] keek mij aan en zei dat hij mij zat ging voeren. Dat was na het tweede shotglaasje Sambuca. Ik zei: “Dat gaan we niet doen, ik ben met de auto en ik moet morgen werken”. Ik weet dat ik nog een nieuw biertje heb gekregen. Ik dronk mijn bier rustig op. Ik weet dat ik later nog een biertje kreeg. Ik zat met mijn rug naar [naam 1] toe. Ik zat te praten met [verdachte] en [naam 2] . Later hoorde ik dat ze mijn bier hadden weggedaan omdat dat lauw was.
De volgende ochtend werd ik wakker bij [verdachte] op de bank. Ik werd wakker en ik herinner me dat ik mijn kleding aan had. [verdachte] zei me later dat ik van onderen ontkleed werd. (…)
Ik werd pas een half uur later helder van geest. Ik kwam bij mijn positieven toen ik mijn tas miste. (…) Ik dacht dat ik heel erg dronken zou zijn geweest en daarom niets meer wist. Dat vond ik ook raar want ik weet altijd nog wel iets als ik te veel had gedronken. Ik had ook gezien dat ik al eerder een bericht had gekregen van [naam 2] , op 8 december 2016 om 07.15 uur: “Hoi met [naam 2] , kan je vandaag komen naar mij toe a.u.b. Ik wil alleen met je praten als dat gaat, weltrusten”. Ik dacht toen dat ik me misschien misdragen had in het café.
Ik ben op 8 december 2016 omstreeks 14.00 uur achterop de fiets van [verdachte] naar Taverna gegaan. Toen zei [verdachte] : “Ik heb een kutsmaak in mijn mond”. Ik zei toen: “Dat meen je [verdachte] ”. Ik zei dat omdat ik niet wist wat er gebeurd was die nacht en was bang dat hij mij die nacht gelikt had, anders zou hij geen kutsmaak in zijn mond kunnen krijgen. Toen zei [verdachte] grapje. Ik dacht “gelukkig” want dat kan ik er ook niet bij hebben. Ik hoopte maar dat een man van 56 jaar niet aan mij had gezeten.
(…) Die avond dat ik bij de politie was, had ik contact met [verdachte] en ik had hem verteld dat ik een medisch onderzoek kreeg. Toen ik thuis kwam stuurde [verdachte] mij een bericht waarin stond: “Ik moet met jou praten, best wel dringend en het is belangrijk en persoonlijk”. Ik ben vrijdag 9 december in de ochtend naar [verdachte] toe gegaan. [verdachte] zei: “Ik moet je wat belangrijks vertellen. Waarschijnlijk vinden ze mijn DNA ook op jou”. Ik vroeg waarom hij mij dat nu pas vertelde en vroeg hoezo. [verdachte] zei: “Ik heb je gelikt die nacht.
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [3]
(…) Ik heb het niet gewild. U vraagt mij hoe ik weet dat ik dat niet wilde. Omdat ik mij niet aangetrokken voel tot hem, omdat ik niks met hem heb.
Getuige [getuige] [4] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:(…) Daarna heeft [naam 1] shotjes achter elkaar besteld voor [naam 1] , [naam 3] , [verdachte] en mij. Eerst een of twee tequila en daarna 4 of 5 borreltjes Sambuca. Dit werd door het Franse meisje ingeschonken. [verdachte] krijgt zijn drank gratis en [naam 1] betaalt de helft van wat hij drinkt. Die avond heeft niemand betaald.
(…) [verdachte] heeft met [naam 1] zitten praten. Ik hoorde niet waarover. Ze stonden in het midden van het café. [verdachte] zei daarna: “Bedankt ik ga naar huis.” [naam 1] en ik waren er toen nog. [naam 3] komt weer terug van toilet. [naam 1] is toen achter de bar gaan staan en heeft een flesje bier opengemaakt. Ik dacht dat het voor hem was en zei dat het de laatste was. Hij gaf dit echter aan [naam 3] . [naam 3] ging daarna weer naar de wc. Ik dacht alweer naar de wc. Ik heb de tijd niet bijgehouden maar vond het op een gegeven moment wel lang duren. Ik ging een kopje naar de keuken brengen en dacht dat ze erg lang weg was (…) Ik zag dat het donker was. Ik voelde toen met mijn voeten in de wc of ik haar voelde. Ik voelde toen iemand liggen. (…) [naam 1] heeft het licht achter de bar aan gedaan. Ik zag haar echt met bovenkleren aan en onder had ze niks aan. Haar broek was helemaal uit, haar onderbroek was uit haar laarzen waren uit. Ik heb haar aangekleed. Ik heb haar op het bankstel neergezet. Ik vroeg [naam 3] waar ze woonde en of ik een taxi moest bellen. Ze vroeg twee Spaanse namen. Ik vroeg [naam 1] of hij wist waar ze woonde want dan konden we haar naar huis brengen. [naam 1] heeft toen naar [verdachte] gebeld.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [5] Op de dag dat ik naar de Taverna ging, was daar mijn baas en nog een persoon genaamd [verdachte] . Daar was toen ook het meisje [naam 3] . Ze waren aan het alcohol drinken. Het meisje was een beetje dronken maar verder normaal. (…) Toen werd het meisje niet goed, ze was niet helemaal bij bewustzijn. (…) Ik hoorde toen een klap vanuit de wc alsof er iemand viel. De baas is toen gaan kijken wat er aan de hand was. Toen lag zij half buiten bewustzijn op de grond met haar broek een beetje naar beneden. We hebben haar opgetild, haar broek omhoog getrokken en haar op die banken gezet die daar staan. We vroegen haar of zij een taxi wilde om naar huis te gaan. (…) Zij was echter niet helemaal bij en zij wist dus niet wat ze allemaal zei. (…) Ik kreeg de indruk dat ze dronken was. (…) Wij hebben haar voorin de auto gezet. We zijn toen naar het huis van [verdachte] gegaan en hebben haar daar achtergelaten. (…) We hebben haar bij [verdachte] op de bank neergezet.
Verdachte heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [6]
[naam 1] stond voor de deur en had [naam 3] om haar nek vast. Ze kwamen naar binnen gestrompeld. (…) Ik was bezopen. Ik dacht dat ze ook keizat was. (…) Ik heb haar toen gevingerd. Ik heb haar even gelikt. Ik ben toen met mijn tong in haar vagina geweest. (…) Ik hielp haar mee en duwde nog een paar vingers naar binnen.
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [7]
[naam 1] hield [naam 3] vast. Hij had een arm om haar nek. Hij heeft [naam 3] op de bank neergegooid. Ik dacht: die is hartstikke zat. Ik heb een glaasje water gehaald en daarna heb ik haar op de bank gelikt en gevingerd.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Op basis van de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat hij in de nacht van 7 op 8 december 2016 seksuele handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door [slachtoffer] die nacht te likken (beffen) en meermalen te vingeren.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of bewezen kan worden dat aangeefster op het moment van het verrichten van de seksuele handelingen in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en dat verdachte dit wist. Bij de invulling van het begrip “verminderd bewustzijn” kan men denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander (Kamerstukken II 2001/02, 27 745, nr. 6).
Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich niets meer kan herinneren van hetgeen is voorgevallen laat op die avond en in de nacht. Het laatste moment dat zij zich kan herinneren is dat zij aan de bar zit in de Taverna en biertjes aan het drinken was met verdachte, [medeverdachte] en de [getuige] . De volgende ochtend werd ze wakker bij verdachte op de bank met haar kleding aan.
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Dat ze zich niets meer kan herinneren van het hele gebeuren, past bij hetgeen [getuige] en [medeverdachte] hebben verklaard over haar toestand in het café, namelijk dat ze om onbekende redenen – mogelijk overmatig alcoholgebruik of iets in haar drankje – “out” is gegaan op het toilet en deels buiten bewustzijn daar is aangetroffen. [getuige] heeft hierover verklaard dat hij aangeefster op het toilet aantrof, liggend op de grond, met haar onderkleding en schoenen uit. Hij heeft haar aangekleed, op een bankstel neergezet, en gevraagd waar ze woonde en of hij een taxi moest bellen. Ze kon enkel twee Spaanse namen uitbrengen. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat aangeefster half buiten bewustzijn op de grond lag in het toilet en dat ze niet wist wat ze allemaal zei. Hij en [getuige] hebben haar toen naar verdachte gebracht in de auto van een vriend van [getuige] .
Dat ze nog in dezelfde toestand verkeerde toen ze kort daarna werd afgeleverd bij verdachte, blijkt uit hetgeen verdachte hierover heeft verklaard, namelijk dat ze fysiek ondersteund moest worden door [medeverdachte] , dat ze naar binnen strompelde en dat aangeefster op de bank werd “neergegooid” door [medeverdachte] . Verdachte kreeg toen al de indruk dat ze “hartstikke zat” moest zijn. Kort daarna hebben volgens verdachte de seksuele handelingen plaatsgevonden.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kan, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat aangeefster door overmatig alcoholgebruik of anderszins in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde op het moment dat verdachte de seksuele handelingen bij haar verrichtte. Hierbij acht de rechtbank met name van belang dat sprake was van een korte tijdspanne tussen het moment dat aangeefster in de hiervoor omschreven toestand werd afgeleverd bij verdachte en het verrichten van de seksuele handelingen door hem, waarin de toestand van aangeefster niet verbeterd kan zijn. Dat verdachte ook wist dat aangeefster zich in een dergelijke staat bevond, vloeit voort uit diezelfde verklaring van verdachte, waarin hij zegt gezien te hebben dat ze in een stomdronken toestand bij hem werd afgeleverd.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat aangeefster naar hem had gegrepen en het initiatief had genomen tot de seksuele handelingen, dan ook niet geloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte in eerste instantie heeft getracht te verbergen dat er iets was gebeurd die nacht. Aangeefster werd immers die ochtend geheel aangekleed wakker, terwijl verdachte heeft verklaard dat haar onderlichaam ontbloot was toen hij de seksuele handelingen verrichtte. Daarnaast zei verdachte dat het een grapje was toen zij diezelfde middag verbaasd reageerde op zijn opmerking dat hij “een kutsmaak in zijn mond had”. Pas toen ze hem op 8 december 2016 ‘s avonds berichtte dat ze een medisch onderzoek zou krijgen, vertelde hij haar dat ze waarschijnlijk zijn DNA op haar zouden aantreffen.
Voor zover aangeefster al avances zou hebben gemaakt in de richting van verdachte, doet dit bovendien niet af aan de strafwaardigheid van het feit en had het in dat geval op de weg van verdachte gelegen om daar, gelet op haar toestand, niet op in te gaan.
De rechtbank acht daarom, met de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht bij aangeefster, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl verdachte wist dat zij zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 07 december 2016 tot en met 08 december 2016 te Eindhoven met[slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde zodat ze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: - het meermalen brengen van een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] en
- het likken (beffen) van de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van [slachtoffer] , terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en daartegen geen weerstand kon bieden. Aldus heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en haar lichamelijke integriteit aangetast. Ook heeft hij het vertrouwen van [slachtoffer] , die een bekende van hem was, in ernstige mate beschaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Verdachte heeft geprofiteerd van de gelegenheid die zich voordeed en heeft zich bij het verrichten van de gedragingen uitsluitend laten leiden door zijn wens tot bevrediging van zijn eigen seksuele verlangens. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke zaken.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 juni 2020 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict als het onderhavige strafbare feit is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uur passend en geboden. In deze zaak is de redelijke termijn echter overschreden. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6, eerste lid, van het EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. In de onderhavige zaak blijkt uit het dossier dat deze termijn is aangevangen op 4 juli 2017, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden met ruim een jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de taakstraf tot gevolg moet hebben, nu de vertraging niet is veroorzaakt door verdachte.
De rechtbank zal daarom de duur van de op te leggen taakstraf matigen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren.
De rechtbank legt een lichtere en andere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank oplegt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en passend is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 2: Vrijspraak
De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1: met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1: Gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1: Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1: Taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.J. Sangers- de Jong en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 13 augustus 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, districtsrecherche Eindhoven, genummerd PL2100-2016270025 (onderzoek Shales), gesloten op 22 november 2017, aantal (doorgenummerde) pagina’s: 369.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 22 december 2016, p. 20-33.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 december 2016, p. 50-58.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 december 2019.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 juli 2017, p. 263-274.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 4 juli 2017, p. 303-309.
7.Verklaring ter terechtzitting d.d. 30 juli 2020.