Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
De beoordeling van het bewijs.
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Verdachte heeft zich binnen twaalf uur gemeld op het politiebureau te Eindhoven. Daarmee heeft hij dus binnen een termijn van twaalf uur na het verkeersongeval zijn identiteit kenbaar gemaakt en ook nog voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord. Hierdoor heeft hij voldaan aan de voorwaarden voor uitsluiting van strafvervolging zoals bedoeld in artikel 184 van de WVW 1994. Volgens de verdediging geldt dit ook voor artikel 7 lid 1 onder b van de WVW 1994, wat blijkt uit een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2017 (ECLI:GHARL:2017:3838). Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte vanzelfsprekend door heeft gehad dat hij ‘iets’ raakte, dat hij dacht dat hij een dier had geraakt, maar dat hij nooit heeft gedacht dat het een persoon zou zijn geweest. Pas thuis vernam hij dat hij een persoon zou hebben geraakt en dat die persoon daardoor zou zijn komen te overlijden.
De bewezenverklaring.Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Oplegging van straf.
De vordering van de benadeelde partijen.
€ 180.000,-) en immateriële schade (psychisch lijden ad € 100.000,- en affectieschade ad
€ 100.000,-).
€ 67.320,-) en immateriële schade (psychisch lijden ad € 150.000,- en affectieschade ad
€ 100.000,-).
€ 23.760,-) en immateriële schade (psychisch lijden ad € 150.000,- en affectieschade ad
€ 100.000,-).
€ 31.680,-) en immateriële schade (psychisch lijden ad € 150.000,- en affectieschade ad
€ 100.000,-).