Op 3 augustus 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 16 juli 2020 een verzoekschrift ingediend voor een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg voor een betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis, vermoedelijk paranoïde schizofrenie. Tijdens de mondelinge behandeling, die via een skypeverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, zijn advocaat, een basispsycholoog en een psychiater.
De advocaat van de betrokkene voerde aan dat het verzoek niet toegewezen kon worden, omdat de onafhankelijke psychiater had geconcludeerd dat er op dat moment geen ernstig nadeel bestond. De rechtbank oordeelde echter dat zij niet alleen op de medische verklaring van de psychiater kon afgaan, maar ook op andere stukken en verklaringen die tijdens de zitting waren gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van ernstig nadeel, vooral gezien het risico dat de betrokkene zich zou onttrekken aan behandeling en medicatie, wat zou kunnen leiden tot gevaarlijk gedrag.
De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 3 februari 2021, en bepaalde dat verschillende vormen van verplichte zorg konden worden toegepast, waaronder het toedienen van medicatie, het beperken van bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie. De rechtbank oordeelde dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren en dat de voorgestelde zorg noodzakelijk was om het ernstig nadeel af te wenden. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter J.M.P. Willemse-Schwering.