In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) tot het verlenen van een zorgmachtiging voor een betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. Het OM vroeg om een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, aansluitend op een eerdere zorgmachtiging. De advocaat van de betrokkene voerde echter aan dat de eerdere zorgmachtiging al was verlopen op het moment van de mondelinge behandeling, en dat het OM niet tijdig een nieuw verzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake kon zijn van een aansluitende zorgmachtiging, omdat de eerdere machtiging op 27 juli 2020 was vervallen. De rechtbank verleende daarom een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, tot en met 30 januari 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstig nadeel voor de betrokkene en anderen, waaronder het risico op levensgevaar en ernstige psychische schade. De betrokkene vertoonde agressief gedrag en had geen ziekte-inzicht, waardoor verplichte zorg noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft de voorgestelde vormen van verplichte zorg, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van bewegingsvrijheid, goedgekeurd. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter M. Lammers, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.