ECLI:NL:RBOBR:2020:3974

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
01/860359-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met steekwapen in gevangenisomgeving

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 februari 2017 in Point Blanche, Sint Maarten, met een steekwapen zevenmaal op een medegedetineerde heeft ingestoken. Het slachtoffer heeft dit ternauwernood overleefd, maar is sindsdien hulpbehoevend. De rechtbank kwalificeert het handelen van de verdachte als poging tot moord. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet veilig voelde in de gevangenis en dat hij het slachtoffer wilde uitschakelen omdat hij zich bedreigd voelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden en de manier waarop hij het slachtoffer heeft aangevallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van art. 6 EVRM, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf met zes maanden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, wat de ernst van het huidige delict onderstreept. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/860359-19
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum 1] 1992,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Heerhugowaard in Heerhugowaard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2019 en 28 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 oktober 2019.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 februari 2017 te Point Blanche te Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade, van het leven te beroven, door: die [slachtoffer] met een (kap)mes en/of een zelfgemaakt steekwapen, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans éénmaal, in het gezicht en/of de hals en/of het (boven)lichaam te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 februari 2017 te Point Blanche te Sint Maarten, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een subduraal haematoom en/of een subarachnoidale bloeding en/of vijf steekverwondingen aan de rechter haemathorax en/of een steekverwonding aan de supra orbital links, heeft toegebracht, door: die [slachtoffer] met een (kap)mes en/of een zelfgemaakt steekwapen, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, in het gezicht en/of de hals en/of het (boven)lichaam te steken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van het primair (impliciet primair) ten laste gelegde feit (poging tot moord).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primaire feit integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een aantal getuigen te horen en nader onderzoek aan het steekwapen te verrichten. De rechtbank begrijpt haar betoog aldus dat de raadsvrouw zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2020, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 14 februari 2017 in Point Blanche op Sint Maarten een persoon genaamd [slachtoffer] met een steekwapen, een dagger, in totaal zeven keer gestoken in zijn gezicht, hals en bovenlichaam. (...) De voorzitter vraagt mij naar de lengte van het steekvoorwerp en het steekgedeelte. Ik doe dit voor met mijn handen. Ik hoor de oudste rechter zeggen dat ik met betrekking tot het steekgedeelte met mijn handen ongeveer 6 à 7 centimeter uitbeeld. Dat kan kloppen. (...) De oudste rechter vraagt mij waar ik het steekvoorwerp vandaan heb gehaald (...) Ik had deze uit mijn cel gehaald. (...) De voorzitter vraagt mij met welk doel ik [slachtoffer] heb gestoken. Ik heb bij het gevangenispersoneel aangegeven dat ik gevaar liep, ik rook bloed, maar zij deden niets. (…) Ik moest “safe” worden, iets wat de bewaarders mij niet konden geven. (...) Ik wist dat de bewaarders niets zouden doen. (...)
 De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 28 juli 2020, voor zover inhoudende de volgende weergave van een tweetal opnamen, gemaakt door bewakingscamera’s in het Huis van Bewaring in Point Blanche op Sint Maarten op 14 februari 2017, verkort en zakelijk weergegeven:
Bestand “Export_2017-02-14_105227 (Lokale tijd)”:
De rechtbank stelt vast dat deze camera gericht is op de binnenplaats.
0.35
min. [slachtoffer] zit op een stoel in de binnenplaats en laat zijn haar
vlechten door medegedetineerde [gedetineerde 1] .
5.51
min. [verdachte] (hierna: de verdachte) komt uit het gangetje en loopt
langs [slachtoffer] en [gedetineerde 1] naar de trap en gaat naar beneden. De verdachte heeft op dat moment zijn rechterhand in zijn broekzak.
10.38
min. De verdachte komt weer naar boven en loopt linksom de trap in de
richting van [slachtoffer] en [gedetineerde 1] , zijn hand is nabij zijn rechterbroekzak. Hij staat een kort moment stil vlakbij [slachtoffer] en loopt vervolgens naar de gang.
12.3
min. De verdachte staat in de gang bij de cellen zijn lichaam
“los te schudden” dan wel “ritmisch” te bewegen.
13.03
min. De verdachte komt op de binnenplaats en heeft zijn rechterhand in zijn
broekzak.
13.07-13.17 min. De verdachte loopt eerst rustig in de richting van de trap en versnelt dan
in de richting van [slachtoffer] en steekt hem met een voorwerp in zijn rechterhand met kracht in totaal zeven keren en loopt dan weg de cellengang in.
13.34
min. De verdachte blijft aanwezig in de buurt van het gestoken slachtoffer [slachtoffer] (tot 14.22 min.).
Bestand “Export_2017-02-14_113355 (Lokale tijd)”.
De rechtbank stelt vast dat deze camera gericht is op de cellengang, alwaar de verdachte verbleef, die toegang geeft tot genoemde binnenplaats.
4.13
min. De verdachte loopt de cellengang uit.
9
min. De verdachte komt weer in beeld met, zo komt het de rechtbank voor,
zijn rechterhand in zijn broekzak.
9.11
min. De verdachte komt weer de cellengang in, met zijn rechterhand in zijn
broekzak, en loopt zijn cel in.
9.38
min. De verdachte gaat zijn cel weer uit en weer in, telkens met zijn rechterhand in zijn broekzak.
9.52
min. De verdachte gaat zijn cel weer uit met zijn handen in zijn broekzakken.
10.08
min. De verdachte gaat zijn cel weer in.
10.19
min. De verdachte gaat zijn cel weer uit.
10.26
min. De verdachte gaat zijn cel weer in.
10.39
min. De verdachte gaat zijn cel weer uit.
10.50-11.01 min. De verdachte staat in de cellengang, tussen zijn cel en de binnenplaats, zijn lichaam “los te schudden” dan wel “ritmisch” te bewegen.
11.18
min. De verdachte wandelt via de cellengang naar buiten, de binnenplaats op.
11.26
min. [gedetineerde 1] komt achteruit deinzend in beeld en een medegedetineerde met “groot haar”, door de verdachte ter terechtzitting van 28 juli 2018 aangeduid met de naam [gedetineerde 2] (fonetisch), komt zijn cel uit en komt kijken.
11.32
min. De verdachte komt terug de cellengang in, draait zich om en loopt weer met versnelde pas naar buiten.
12.15
min. De verdachte komt weer in beeld met zijn rechterhand in zijn broekzak.
12.24
min. De verdachte komt weer de cellengang in met zijn rechterhand in zijn broekzak.
12.48
min. De verdachte loopt de trap af.
 Een dossier van het Korps Politie Sint Maarten, Justitiële Divisie, Team Zware Criminaliteitbestrijding, met proces-verbaalnummer 31/JD/2017, niet doorgenummerd, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Een schriftelijk bescheid, te weten een verzoek om medische informatie, opgemaakt en ondertekend door dr. L. Marcelina, arts, d.d. 14 februari 2017, bijlage 26.
Naam: [slachtoffer] .
Geboortedatum: [geboortedatum 2] /91.
Omschrijving van het letsel.
a. uitwendig waargenomen letsel:
- 5 x steekverwonding rechter hemithorax;
- 1 x steekverwonding t.h.v. rechter kaakhoek;
- 1 x steekverwonding supra orbital links;
- (...);
- (...).
(...).
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2017, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] , bijlage 15.
(...) Dokter Singh verklaarde dat het slachtoffer verschillende steekwonden vertoonde onder andere bij zijn ribbenkast en bij zijn wenkbrauw. Gebleken is dat het object dat in zijn wenkbrauw is gestoken ook de oogbal heeft geraakt. (...)
Nadere bewijsoverwegingen.
Niet in geding is dat de verdachte het slachtoffer in totaal zeven keren in het gezicht, de hals en het bovenlichaam heeft gestoken. De verdachte heeft dit ter terechtzitting bekend.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord danwel doodslag moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden, of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de letselverklaring volgt dat bij het slachtoffer zeven steekverwondingen zijn geconstateerd; vijf steekverwondingen in de rechterzijde van het bovenlichaam, één steekverwonding in de hals ter hoogte van de rechterkaakhoek en één steekverwonding in het gezicht ter hoogte van de linkerwenkbrauw, waarbij de oogbal is geraakt.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat de verdachte het slachtoffer met een steekwapen, door de verdachte omschreven als een “dagger”, meermalen heeft gestoken. Het geheel van handelingen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dat de verdachte ten tijde van het steekincident het volle opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Met andere woorden: de verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer moedwillig van het leven willen beroven. Ook uit de bewoordingen van de verdachte, dat hij “safe” moest worden van het slachtoffer, die de rechtbank aldus begrijpt dat de verdachte het slachtoffer wilde uitschakelen, leidt de rechtbank dit volle opzet af. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt de omstandigheid dat niet is komen vast te staan met welk steekvoorwerp het slachtoffer is gestoken, mede bezien in het licht van verdachtes omschrijving van de grootte van het steekvoorwerp, alsmede de geconstateerde steekletsels, dit oordeel niet anders. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het hoofd en de halsstreek vitale organen (hersenen) en zeer belangrijke aders (zoals de halsslagader) bevinden. Indien er lukraak in het hoofd of de halsstreek gestoken wordt, is de kans groot dat die vitale organen of aders geraakt worden. In dat geval zou er sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op zeer ernstig bloedverlies of hersenletsel, met de dood als gevolg. Ook in het bovenlichaam bevinden zich vitale organen die van levensbelang zijn. De risico’s van verwondingen in deze kwetsbare gebieden zijn zo algemeen bekend dat ook verdachte dat moet hebben geweten.
Uit de steekverwonding bij de rechterkaakhoek volgt al dat die steekbeweging in de buurt van de hals van het slachtoffer is geplaatst. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer in zijn hoofd gestoken, waarbij zelfs de oogbol is geraakt en is het slachtoffer vijfmaal geraakt in zijn bovenlichaam.
Anders dan de raadsvrouwe heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het in een zeer kort tijdsbestek meermalen met kracht steken met een steekvoorwerp in het hoofd, vlakbij de halsstreek en het bovenlichaam weldegelijk dodelijk letsel had kunnen veroorzaken.
Moord of doodslag?
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte voorafgaand aan het steekincident tweemaal rustig voorbij het slachtoffer is gelopen met zijn hand in of nabij zijn rechterbroekzak; zeven minuten en twee minuten voor de aanval. Het slachtoffer zit op die momenten telkens rustig op een stoel op de binnenplaats alwaar hij zijn haren laat vlechten door een medegedetineerde. In de minuten voorafgaand aan zijn aanval loopt de verdachte regelmatig in en uit zijn cel en door de cellengang, ter hoogte van de ingang van de binnenplaats. Ongeveer een halve minuut voor de aanval staat de verdachte ter hoogte van zijn cel zijn lichaam, in de woorden van de rechtbank, “los te schudden” dan wel “ritmisch” te bewegen en wandelt hij vervolgens via de cellengang naar buiten, de binnenplaats op. Komende op de binnenplaats loopt de verdachte aanvankelijk rustig in de richting van de trap, maar versnelt vervolgens in de richting van het slachtoffer en steekt hem met een steekvoorwerp in zijn rechterhand direct en zonder aarzeling zeven keren, waarbij duidelijk is dat de verdachte zich richt op het bovenlichaam en het hoofd van het slachtoffer.
Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij zich niet veilig voelde in de gevangenis, nadat hij volgens eigen zeggen eerder fysiek is belaagd. Hij zou het gevangenispersoneel hiervan op de hoogte hebben gebracht, maar volgens hem deed het personeel hier niets aan. Verdachte geeft aan dat hij vervolgens besloten heeft “safe” te moeten worden en om die reden het slachtoffer neer te hebben gestoken. Deze verklaring is voor de rechtbank een indicatie voor de voorbedachte rade, omdat hierin een zeker tijdverloop verscholen zit, waarin de verdachte de mogelijkheid had zich rekenschap te geven van zijn voorgenomen daad.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht met de officier van justitie de primair (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord bewezen.
Overweging ten aanzien van de (herhaalde) verzoeken van de verdediging in het kader van het ten laste gelegde.
Bij pleidooi heeft de raadsvrouw in het licht van de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 28 juli 2020 haar verzoeken meerdere malen herhaald, te weten het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [gedetineerde 1] en [getuige 5] als getuige, alsmede het verrichten van DNA-onderzoek op het in beslag genomen steekvoorwerp en zo mogelijk aan het kleine steekvoorwerp dat een half uur na het steekincident bij een inspectie van de cel van de verdachte zou zijn aangetroffen, voor zover dat voorwerp nog beschikbaar is.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 28 juli 2020 reeds voor aanvang van de feitenbehandeling genoemde verzoeken gedaan en de rechtbank heeft daarop bij gebrek aan enige noodzaak daartoe vervolgens afwijzend beslist.
De inhoud van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2020 geeft de rechtbank geen aanleiding om nu anderszins te oordelen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door de raadsvrouw aan het herhaalde verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd en zijn die evenmin gebleken, zodat de rechtbank de onderzoekswensen van de verdediging opnieuw bij gebrek aan noodzaak daartoe afwijst.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
(primair)
op 14 februari 2017 te Point Blanche te Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een steekwapen meermalen in het gezicht en de hals en het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde ten verweer gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat er ten aanzien van de verdachte sprake was van psychische overmacht. De treiterijen, bedreigingen en mishandelingen door het slachtoffer en de constante angst voor escalatie en de vrees voor zijn gezondheid en zijn leven, hebben tot gevolg gehad dat de verdachte niet langer weerstand heeft kunnen bieden aan de druk die door deze omstandigheden bij hem is ontstaan. Er bestond bij de verdachte een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weestand had kunnen en onder de gegeven omstandigheden ook niet had behoren te bieden.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor het aannemen van psychische overmacht is voldaan, heeft de raadsvrouw verzocht om [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [gedetineerde 1] als getuige te horen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een beroep op psychische overmacht kan pas slagen indien sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank neemt aan dat er in deze gevangenis spanningen waren tussen de gedetineerden. Onderling zal het nodige hebben plaatsgevonden. De (onder meer volgens de verdediging te bevragen) getuigen hebben hier ook over verklaard. Samengevat komt hetgeen verklaard is erop neer dat de verdachte en het slachtoffer in het verleden goed bevriend waren, dat enige dagen voor het steekincident een aanvaring tussen de verdachte en de celgenoot ( [celgenoot] ) van het slachtoffer heeft plaatsgevonden en dat deze [celgenoot] hierna naar een andere afdeling is overgeplaatst. Gedetineerde [gedetineerde 3] heeft verder als enige verklaard dat de problemen tussen de verdachte en het slachtoffer een paar dagen eerder ineens waren ontstaan. Hij wist niets van de oorzaak en gaf aan dat de verdachte daarin de aanstichter was.
Er is dus naar het oordeel van de rechtbank geen enkele aanwijzing dat er sprake zou zijn van een onhoudbare situatie voor de verdachte. Op de beelden is niets van angst waarneembaar bij de verdachte (niet voor, niet tijdens en niet na het incident). Evenmin is voorafgaand aan het incident zichtbaar dat er sprake zou zijn van enige agitatie tussen de verdachte en het slachtoffer.
Ter zitting heeft de verdachte – zonder concreet te zijn – uitgelegd dat hij bang was voor het slachtoffer en dat het ‘erop of eronder’ was en dat hij geen hulp kon verwachten van het bewakend personeel. Hij heeft niet benoemd wat de aanleiding zou zijn voor het geschil dat hij met het slachtoffer had, niet benoemd hoe lang dit al speelde, wie daarin welke rol zou hebben, of anderszins details gegeven over de ontstane situatie.
In het licht van het daar bovenstaande is de verklaring van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende om te komen tot een begin van aannemelijkheid van een situatie van psychische overmacht. Uit niets blijkt dat de verdachte in de situatie was dat er een van buiten komende drang was waaraan hij geen weerstand kon en hoefde te bieden.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Ook overigens zijn er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Overweging ten aanzien van het (herhaalde) getuigenverzoek van de verdediging in het kader van de aangevoerde strafuitsluitingsgrond.
Met verwijzing naar haar eerdere overweging met betrekking tot het herhaalde verzoek van de raadsvrouw tot het horen van genoemde getuigen, wijst de rechtbank dit verzoek af.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden moet worden met de voorgeschiedenis die tot het delict heeft geleid en de rol die het slachtoffer daarbij heeft gespeeld, te weten het treiteren, de bedreigingen en de mishandelingen, alsmede de omstandigheid dat de verdachte bij de gevangenisautoriteiten geen gehoor kreeg toen hij trachtte een escalatie met het slachtoffer te voorkomen. De raadsvrouw heeft in dit kader verzocht om [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [gedetineerde 1] als getuige te horen, omdat zij op de hoogte zijn geweest van deze omstandigheden en daarover nader kunnen verklaren, hetgeen van belang kan zijn voor de op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij poging tot moord de omstandigheden van het geval doorgaans van grote invloed zijn op de op te leggen straf. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer] . De verdachte heeft het slachtoffer met een steekwapen zevenmaal gestoken. Het slachtoffer heeft gebalanceerd op het randje van de dood; zijn leven zal nooit meer hetzelfde zijn als voor het steekincident. Het slachtoffer heeft geruime tijd op de intensive care gelegen, heeft verschillende operaties ondergaan, was lange tijd niet aanspreekbaar en lag aan de beademing. Hij heeft ongeveer een jaar lang in het ziekenhuis gelegen. De status quo toestand in 2018 was dat hij de linkerzijde van zijn lichaam vrijwel niet kon bewegen, hij in een rolstoel zat, omdat hij niet meer kon lopen, en dat zijn zicht beperkt was, omdat hij ook in zijn oogbal was gestoken. Het slachtoffer zal de rest van zijn leven hulpbehoevend zijn.
De verdachte heeft door zijn handelen gepoogd het kostbaarste te ontnemen dat het slachtoffer bezat, namelijk zijn leven. Hij heeft hiermee geen enkel respect getoond voor het leven van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen op zeer gewelddadige wijze een grove inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte ziet het leed dat hij aan het slachtoffer heeft toegebracht kennelijk niet dan wel onvoldoende in.
Naast de gevolgen voor het slachtoffer, benadrukt de rechtbank dat de rechtsorde door een dergelijk misdrijf ernstig wordt geschokt en versterkt dergelijk verwerpelijk gedrag gevoelens van angst en onveiligheid. Het feit is gepleegd in een huis van bewaring jegens een medegedetineerde terwijl de verdachte nota bene een gevangenisstraf uitzat voor een poging tot doodslag. Zoals hierboven reeds benoemd neemt de rechtbank aan dat er in de gevangenis sprake was van spanningen onderling. Ook constateert de rechtbank op basis van de beelden dat de situatie in de gevangenis op Sint Maarten niet vergelijkbaar is met de situatie in gevangenissen in Nederland. Dat maakt echter niet dat de gedragingen van de verdachte minder kwalijk zijn. Er is sprake geweest van een extreme geweldsexplosie binnen de gevangenismuren. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Al het voorgaande maakt dat een andere strafmodaliteit dan een langdurige gevangenisstraf niet aan de orde is.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting ook in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend recent uittreksel justitiële documentatie reeds eerder is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen voor onder meer geweldsdelicten.
Ambtshalve overweegt de rechtbank met betrekking tot de redelijke termijn als volgt. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren, nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 14 februari 2017 als uitgangspunt. Op deze datum is de verdachte door de politie als verdachte gehoord. Zoals ter zitting bleek is de orkaan Irma er de oorzaak van dat de behandeling van de zaak naar Nederland is verplaatst en dit heeft geleid tot de nodige vertraging. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn met 1 jaar en ruim 5 maanden is overschreden. De rechtbank acht in dit geval een compensatie van 6 maanden passend.
De rechtbank zal een kortere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie is gevorderd. De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden is.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Bevel gevangenneming.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit en de strafoplegging, ziet de rechtbank aanleiding om met onmiddellijke ingang de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Hetgeen de raadsvrouw in dit kader heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Deze beslissing is bij aparte beschikking geminuteerd. Een kopie van deze beslissing is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Overweging ten aanzien van het (herhaalde) getuigenverzoek van de verdediging in het kader van de op te leggen straf.
Met verwijzing naar haar eerdere overweging met betrekking tot het herhaalde verzoek van de raadsvrouw tot het horen van reeds genoemde getuigen, wijst de rechtbank dit verzoek af.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het primair (impliciet primair) ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor primair (impliciet primair) bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het primair (impliciet primair) bewezen verklaarde oplevert:
poging tot moord;verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. J. Geurts, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 11 augustus 2020.