ECLI:NL:RBOBR:2020:393

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
01/879075-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vuurwapenbezit na schietpartij in Helmond

Op 21 januari 2019 vond in Helmond een schietpartij plaats waarbij de verdachte, vanuit een auto, minimaal vier kogels afvuurde in de richting van een personenauto en een persoon met wie hij een conflict had. Twee toevallige voorbijgangers, een tweejarig meisje en een vijftienjarig meisje, raakten gewond door de kogels. De verdachte werd op 27 januari 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar voor poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het schieten met voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, en dat hij een groot gevaar had gecreëerd voor willekeurige voorbijgangers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die het incident had veroorzaakt. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, met schadevergoedingen voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879075-19
Datum uitspraak: 27 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 mei 2019, 31 juli 2019, 28 oktober 2019 en 13 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 oktober 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Helmond, althans in het arrondissement
Oost-Brabant ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer aanwezigen op/nabij de kruising van de [straatnaam] - [straatnaam 2] - [straatnaam 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met dat opzet en met die voorbedachte rade meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op of in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer aanwezigen op/nabij de kruising van de [straatnaam] - [straatnaam 2] - [straatnaam 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2019 toe en met 22 januari 2019 te Helmond, althans in het arrondissement Oost Brabant twee, althans een of meer wapens van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 21 januari 2019 omstreeks 15.20 uur vond een schietpartij plaats op de kruising [straatnaam] / [straatnaam 4] / [straatnaam 3] / [straatnaam 2] in het centrum van Helmond. Daarbij is in de richting van (inzittenden van) een personenauto geschoten. Ter plaatse waren op dat moment veel voorbijgangers aanwezig.
Twee toevallige passanten werden door rondvliegende kogels geraakt en raakten daardoor gewond: een meisje van twee jaar oud ( [slachtoffer 3] ) werd in haar been geraakt en een meisje van vijftien jaar oud ( [slachtoffer 2] ) liep een schampschot in haar arm op. Een andere voorbijganger werd hard geraakt door iets wat op zijn kleding afketste, maar werd daardoor niet verwond. Deze persoon vond naast zich op de grond een kogelpunt.
In de [straatnaam] werd een Volkswagen Golf aangetroffen met stukgeschoten achterruit en inslagen in de voorruit en motorkap.
Verdachte erkent ter terechtzitting de schutter te zijn en vanuit een auto minstens 4 kogels achterwaarts te hebben afgeschoten in de richting van de heer [slachtoffer 1] die op dat moment bij de VW Golf met (naar later bleek) de stukgeschoten achterruit stond.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van de onder feit1 ten laste gelegde poging tot moord, meermalen gepleegd. Zij concludeert dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Zij stelt zich op het standpunt dat de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen, in die zin dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de in de tenlastelegging genoemde personen en één of meer andere aanwezigen op/nabij de kruising van de [straatnaam] - [straatnaam 2] – [straatnaam 3] , als gevolg van zijn handelen zouden komen te overlijden (voorwaardelijk opzet).
Het onder feit 2 tenlastegelegde acht zij bewezen in die zin dat verdachte in de periode van 21 tot 22 januari 2019 één vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging.
Op gronden als verwoord in de door de raadsman overgelegde pleitnotitie stelt de raadsman eveneens dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen en verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot moord, meermalen gepleegd.
Voorts stelt de raadsman dat poging tot doodslag, zoals impliciet subsidiair tenlastegelegd, voor wat betreft de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
niet kan worden bewezen. Volgens de raadsman is er geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van deze personen, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de kans dat deze personen door kogels zouden worden getroffen, bewust heeft aanvaard, nu verdachte niet gericht heeft geschoten en deze personen zich op grote afstand bevonden van de plaats waar verdachte zich bevond toen hij schoot. In zoverre dient verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de poging tot doodslag gericht tegen [slachtoffer 1] en de inzittenden van de VW Golf, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman stelt voorts dat het bezit door verdachte van één vuurwapen kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.

Bronnen:

*de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2020;
*het (eind)proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Brabant, Team grootschalige
Opsporing, met proces-verbaalnummer OBRAB19001-444, onderzoek OBRAB19001
“Meermin”, inclusief forensisch dossier (p. 1-1026), afgesloten 28 maart 2019;
* het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige] bij de rechter-commissaris op
9 oktober 2019;
*het proces-verbaal met nummer PL2100-2019015560, afgesloten op 8 mei 2019,
betreffende onderzoek van inbeslaggenomen wapens;
* de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 13 januari 2020.

Bewijsmiddelen.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn (in verband met de leesbaarheid van dit vonnis) uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage (p. 1 t/m 6).
De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Overwegingen ten aanzien van de bewezenverklaring.

Feit 1.

Verdachte is de schutter.
Ter terechtzitting van 13 januari 2020 heeft verdachte verklaard dat hij de schutter was die op 21 januari 2019 vanuit de bijrijdersplaats van de donker groene Opel Astra kenteken
[kenteken 1] meermalen, naar achteren gericht, schoten heeft afgevuurd in de richting waar [slachtoffer 1] en de licht grijze VW Golf kenteken [kenteken 2] zich bevonden.
Verdachte verklaart dat hij op dat moment niemand anders heeft zien schieten.
Dat verdachte degene is die heeft geschoten wordt ondersteund door de inhoud van het strafdossier.
Er wordt door meerdere getuigen een signalement gegeven van de schutter; de schutter droeg een opvallend roze/zwart trainingsjack en een Gucci-pet. Kleding waarvan verdachte heeft verklaard dat hij die kleding draagt. Deze persoon zou op de bijrijdersplaats van een donker groene Opel Astra zijn ingestapt en van daaruit hebben geschoten. Ook twee inzittenden van de lichtgrijze VW Golf wijzen de bijrijder van de Opel Astra als schutter aan. Bij de rechter-commissaris noemt [naam getuige] , inzittende van de grijze VW Golf, verdachte als zijnde de schutter.
Verdachte wordt tijdens het opsporingsonderzoek door de politie, op 22 januari 2019 in een woning te Helmond aangetroffen. Rond het moment van zijn aanhouding wordt vanuit die woning een tas naar buiten gegooid waarin vuurwapens blijken te zitten. Uit forensisch technisch onderzoek blijkt dat één van de wapens hoogstwaarschijnlijk het wapen betreft waarmee geschoten is.
In genoemde woning waar verdachte is aangetroffen zijn een Gucci-pet (met schotresten en DNA van verdachte) en een roze/zwart trainingsjack in beslag genomen.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring in samenhang met de bevindingen uit het politieonderzoek, verdachte degene is die op 21 januari 2019 in het centrum van Helmond meermalen met een vuurwapen heeft geschoten.
Poging tot moord of poging tot doodslag.
In deze zaak gaat het om de vraag welk strafbaar feit is bewezen. Is dat de primair ten laste gelegde poging tot moord of de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, telkens meermalen gepleegd?
Primair: poging tot moord: vrijspraak.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een van tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Er dient sprake te zijn geweest van kalm beraad en rustig overleg aan de kant van de verdachte.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte een vooropgezet plan had om personen van het leven te beroven en dat hij heeft geschoten na kalm beraad en rustig overleg. Het enkele feit dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg terwijl er eerder die dag al een confrontatie was geweest met [slachtoffer 1] is daarvoor niet voldoende.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde.
Subsidiair: poging tot doodslag.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte het opzet had op de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen en andere ter plaatse aanwezige, onbekend gebleven personen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om iemand te raken, maar dat hij heeft geschoten in de richting van de VW Golf en de plaats waar hij [slachtoffer 1] zag staan in reactie op het tonen van een wapen door [slachtoffer 1] .
Dat verdachte niet de bedoeling had iemand te raken wil niet zeggen dat er geen opzet is geweest op de dood in juridische zin.
De vraag is of verdachte met zijn gedragingen op zijn minst het voorwaardelijk opzet had op de dood van personen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het komen te overlijden van personen - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak sprake is van voorwaardelijk opzet, is van belang om vast te stellen op welke wijze verdachte heeft geschoten en onder welke omstandigheden.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte verklaart dat hij, al voorover bukkend voor het geval [slachtoffer 1] zijn vuurwapen zou gebruiken, zijn achterwaarts gestrekte arm door het inmiddels door hem geopende raam heeft gestoken. De auto (Opel Astra) waarin hij zat begon toen weg te rijden. Hij heeft een aantal malen, tenminste viermaal, naar achteren geschoten in de richting van de VW Golf die zich achter de Opel Astra bevond en waar [slachtoffer 1] zich op dat moment bevond. Ook verklaart hij te hebben gezien dat er toen andere personen op straat waren.
Het wapen waarmee verdachte heeft geschoten is een pistool, waarmee kogels van het kaliber 9 mm kunnen worden verschoten, zo blijkt uit onderzoek door de politie. Er zijn vier kogelpunten door de politie gevonden op of nabij de kruising.
De door verdachte afgevuurde schoten hebben de autoruiten van de VW Golf doorboord en twee slachtoffers die zich verderop op straat bevonden, verwond.
De politie heeft onderzoek verricht naar de schootsbanen van de afgevuurde kogels. Daaruit blijkt onder meer dat één kogelbaan nagenoeg horizontaal loopt via de voorruit van de VW Golf, direct langs de linker raamstijl gaat en links via de achterruit door de auto. Ook een tweede kogel komt door de voorruit, direct langs de linker raamstijl en gaat dan rechts door de achterruit door de auto heen. De kogelbanen hebben een horizontale lijn op borsthoogte van inzittenden van de auto. Alle kogelbanen verlopen verder via de (directe omgeving van een) op het moment van schieten drukbevolkte kruising met een zodanige hoogte dat een persoon die zich in de schootsbaan bevindt, door een kogel zal worden getroffen. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd bij de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] , uit de verklaringen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en uit de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer 1] op korte afstand van de Opel Astra stond van waaruit verdachte meermalen heeft geschoten.
[slachtoffer 1] verklaart dat hij op twee meter afstand stond van de Opel Astra toen hij schoten hoorde en hij het wapen zag bij verdachte, die in de Opel Astra zat. [naam getuige] verklaart dat hij onder in de auto (VW Golf) lag en dat hij schoten hoorde. Hij zag dat er kogelgaten in de voorruit van de VW Golf zaten en zegt dat hij zeker was geraakt wanneer hij in de auto was blijven zitten. [slachtoffer 4] verklaart dat hij in de VW Golf zat toen hij -zes schoten hoorde, dat hij door [naam getuige] naar beneden werd geduwd en als het ware een kogel langs zijn hoofd voelde vliegen.
De rechtbank concludeert dat de inzittenden van de VW Golf ( [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ) en [slachtoffer 1] zich bevonden in het schootsveld.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat zij een auto zag staan op de [straatnaam] en zag dat een man zijn arm uit het autoraam stak en dat die man een pistool vasthad. Toen zij halverwege de kruising fietste van de [straatnaam] en de [straatnaam 5] , werd zij door iets op haar arm geraakt waarna ze pijn voelde en zag dat ze verwond was. Een arts heeft vastgesteld dat bij haar sprake is van een schampschot.
De moeder van [slachtoffer 3] verklaart dat zij met haar fiets op de [straatnaam] liep.
Zij zag dat er een auto stopte net voorbij de kruising op de [straatnaam] . Ze zag uit het rechter voorste raam van de auto een hand die een pistool vasthield en ze zag dat de persoon die het pistool vast hield begon te schieten. Die persoon schoot naar achteren. Ze zag en hoorde dat haar dochter die in het fietsstoeltje zat, begon te huilen. Ze zag bloed bij haar dochter en zag dat haar dochter gewond was aan haar onderbeen.
Uit een medische verklaring betreffende [slachtoffer 3] blijkt dat er sprake is van een in- en uitschotwond in het linker onderbeen.
De rechtbank concludeert dat beide personen door de kogels zijn getroffen die door verdachte zijn afgevuurd.
Uit de door de rechtbank ter terechtzitting bekeken camerabeelden blijkt dat het op het moment van het schietincident zeer druk was op straat en dat zich daar veel passanten bevonden.
[naam getuige 2] verklaart dat hij over de [straatnaam 5] liep. Hij zag dat een VW Golf vlak na de kruising van de [straatnaam 2] met de [straatnaam] , in de [straatnaam] , stopte. Op dat moment hoorde hij glasgerinkel en schoten. Op dat zelfde moment voelde hij in zijn linkerzij een harde klap en zag dat vlak naast hem iets op de grond iets lag wat leek op een
kogel. Hij heeft dit voorwerp opgepakt en zag dat het een kogelpunt betrof en heeft die aan de politie overhandigd.
De rechtbank concludeert dat [naam getuige 2] zich bevond in het schootsveld en dat hij is geraakt door een afgeketste kogelpunt.
Omdat de onderzoeksresultaten die zich in het dossier bevinden kunnen passen bij en niet in strijd zijn met de verklaring van verdachte dat hij gebukt zittend naar achteren heeft geschoten in de richting van de VW Golf en [slachtoffer 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zonder goed te kijken in de richting van de VW Golf en [slachtoffer 1] heeft geschoten bij het afvuren van de kogels en dat andere personen zich eveneens in het schootsveld van de afgevuurde kogels bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op al deze feiten en omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat niet alleen de inzittenden van de VW Golf en [slachtoffer 1] , maar ook andere ter plaatse aanwezige personen zouden worden geraakt door een kogel met de dood als gevolg. Verdachte wist dat het druk was op straat. Hij moet beseft hebben dat er een grote kans bestond dat hij toevallige passanten dodelijk zou kunnen raken. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de in de tenlastelegging aangeduide personen.
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte in de periode van 21 tot 22 januari 2019 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De raadsman heeft zich in zoverre gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 21 januari 2019 te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en andere aanwezigen op/nabij de kruising van de [straatnaam] - [straatnaam 2] - [straatnaam 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en andere aanwezigen op/nabij de kruising van de [straatnaam] - [straatnaam 2] - [straatnaam 3] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 21 januari 2019 toe en met 22 januari 2019 te Helmond, een wapen van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten en van verdachte.

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is voor de tenlastegelegde poging tot doodslag omdat hij handelde uit noodweer.
De raadsman voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan.
Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor toen [slachtoffer 1] bij het portier stond van de auto waarin verdachte zat, trachtte het raam of het portier te openen en een wapen uit zijn kleding pakte.
Verdachte heeft geschoten ter voorkoming dat [slachtoffer 1] , door wie verdachte zich belaagd voelde, zelf zou schieten. Het schieten van verdachte was ook proportioneel omdat verdachte waarnam dat [slachtoffer 1] zelf een vuurwapen trok en verdachte zich daardoor ernstig bedreigd voelde.
De rechtbank vat het verweer van de raadsman aldus op, dat het beroep op noodweer ook betekent dat verdachte ten aanzien van de poging doodslag op andere personen dan [slachtoffer 1] ontslagen dient te worden van rechtsgevolging. Verdachtes handelen was immers gerechtvaardigd en proportioneel aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte verklaart voor het eerst ter terechtzitting op 13 januari 2020, nadat hij in de gelegenheid was geweest kennis te nemen van de inhoud van het einddossier en de nadere verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris, dat hij zag dat [slachtoffer 1] een wapen bij zich had toen [slachtoffer 1] naar de auto kwam lopen waarin verdachte zat. Verdachte verklaart daarbij dat [slachtoffer 1] , toen die bij het portierraam van de auto stond, zijn jas opendeed, naar de binnenkant van zijn jas greep en dat hij, verdachte, toen een wapen zag. Daarop raakte verdachte in paniek en trok toen zelf zijn wapen.
De raadsman verwijst voor de onderbouwing van het beroep op noodweer naar de verklaring van getuige [naam getuige 3] . Zij heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat zij een andere persoon dan verdachte met een wapen zag, Die jongen zou geschoten hebben. In een nader verhoor verklaart zij dat die jongen iets met zijn rechterhand uit de binnenzak van zijn jas pakte, dat zij iets zwarts zag, dat ze weg keek en knallen hoorde. Ze dacht toen dat de jongen die ze met iets zwarts in de hand zag, wel geschoten moest hebben. Ze heeft dat echter niet gezien. De rechtbank ziet in de verklaring van [naam getuige 3] geen steun voor het beroep op noodweer, nu [naam getuige 3] is teruggekomen op haar verklaring bij de politie dat die andere jongen ( [slachtoffer 1] ) een vuurwapen had.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] een wapen bezat, wordt behoudens door de eerste verklaring van [naam getuige 3] , niet ondersteund door enig ander bewijs. Géén van de aangevers en ooggetuigen heeft het over een wapen in handen van [slachtoffer 1] . De verdediging heeft deze, op haar verzoek door de Rechter-Commissaris gehoorde getuigen (waaronder [slachtoffer 1] ), ook in het geheel niet geconfronteerd met en bevraagd over de lezing van verdachte.
De rechtbank acht gelet op dit alles niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] op het moment dat hij de auto naderde waarin verdachte zat, een wapen tevoorschijn heeft gehaald.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
Voor zover de rechtbank de verweren van de verdediging niet volgt, verzoekt de raadsman
de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking te nemen bij de bepaling van de op te leggen straf en een gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur dan de gevorderde straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en vuurwapenbezit.
Verdachte heeft op klaarlichte dag, in een druk winkelgebied in het centrum van Helmond minimaal vier kogels afgevuurd met een pistool in de richting van een auto met inzittenden en een persoon met wie hij een conflict had. De inzittenden van de auto zijn wonderwel niet geraakt. De kogelbanen zijn dwars door de auto heengegaan, op borst-, dan wel hoofdhoogte van de inzittenden.
De kogels zijn daarmee ook in de richting van toevallig aanwezige (willekeurige) personen afgevuurd.
Een tweejarig kind dat in het kinderzitje achterop de fiets van haar moeder zat is door toedoen van verdachte ernstig gewond geraakt aan haar beentje waar een kogel dwars doorheen is gegaan. Haar moeder liep met de fiets in haar hand naast een andere moeder met een kindje in een kinderwagen. Een vijftienjarig meisje dat op de fiets onderweg was van school naar huis heeft een schampschot in haar schouder opgelopen. Indien de kogels een paar centimeter meer naar links of rechts of een paar centimeter hoger waren geweest hadden de slachtoffers nog ernstiger letsel kunnen oplopen of zelfs kunnen komen te overlijden.
Het is een wonder dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Verdachte heeft de het tweejarig meisje ernstig verwond en met name de moeder van dit meisje groot psychisch leed aangedaan. Op de zitting is daarover namens de moeder indringend verklaard. Het is nog ongewis of het letsel bij het tweejarig meisje gevolgen heeft voor haar lichamelijke ontwikkeling. Verder is het geenszins uitgesloten dat zij in de toekomst ook nog de nadelige psychische gevolgen van de schietpartij en het door verdachte toegebrachte letsel zal ondervinden.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Het vijftienjarige slachtoffer mag van geluk spreken dat zij slechts betrekkelijk licht lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De toevallige voorbijgangers hebben als getuigen verklaard dat zij enorm geschrokken zijn, dat zij angstig zijn en slapeloze nachten hebben. Zij realiseren zich dat ook zij het slachtoffer hadden kunnen zijn.
Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen.
Deze gebeurtenis heeft verder een zeer grote impact gehad op inwoners van Helmond.
Door toedoen van (onder meer) onderhavig schietincident heeft de burgemeester van Helmond het noodzakelijk geoordeeld dat een gebied in het centrum waarbinnen de schietpartij heeft plaatsgevonden, tijdelijk als veiligheidsrisicogebied wordt aangewezen.
Ter bevordering van het veiligheidsgevoel in het publieke domein en ter bescherming van individuele burgers mocht in dit gebied een halfjaar lang preventief gefouilleerd worden.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt ook buiten Helmond veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Verdacht vond het naar eigen zeggen nodig om in het kader van zijn eigen veiligheid constant een geladen vuurwapen bij zich te dragen. Gelet op het bewezen verklaarde is verdachte kennelijk ook bereid geweest dit vuurwapen daadwerkelijk te gebruiken, waarbij hij de onaanvaardbare risico’s voor willekeurige burgers van dit gebruik, op de koop toegenomen heeft.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een forse straf noodzakelijk is, niet alleen om recht te doen aan de ernst van het feit en aan het leed dat de slachtoffers is aangedaan, maar ook om richting verdachte en anderen te benadrukken dat het absoluut onaanvaardbaar is dat in de openbare ruimte op klaarlichte dag, in een druk bezocht centrum van de stad, met een vuurwapen wordt geschoten waardoor onschuldige voorbijgangers het risico lopen op dodelijk en ernstig letsel.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren behoort te worden opgelegd.

De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het volgende standpunt.
De vordering van [slachtoffer 6] is deels toewijsbaar. Toegewezen kan worden als vergoeding voor immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 (shockschade) en een bedrag van € 17.500,00 (affectieschade).
Ook kan de gevorderde vergoeding voor materiële schade worden toegewezen met uitzondering van de gevraagde vergoeding voor verhuiskosten. Deze kosten staan niet in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
De vordering van [slachtoffer 3] kan geheel worden toegewezen.
Voor de toegekende bedragen dient de maatregel tot schadevergoeding voor hetzelfde bedrag te worden opgelegd en de wettelijke rente te worden toegekend.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de conclusies van de verdediging over het bewijs en de strafbaarheid van feit 1 wordt primair verzocht beide vorderingen af te wijzen, dan wel de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht het standpunt van de officier van justitie te volgen.
Beoordeling.De rechtbank overweegt het volgende.
De benadeelde partij kan schade die is geleden en in causaal verband staat met het strafbare feit op de dader verhalen. Indien de omvang van de schade onderbouwd en aannemelijk is en door de verdediging niet betwist is, is deze in beginsel voor toewijzing vatbaar.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] .
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding (in de zin van shockschade) ten bedrage van € 5.000,00 en een materiële schadevergoeding van € 1.008,94.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de schietpartij op de kruising en het waarnemen van het schotletsel bij haar dochter voor de benadeelde partij een zeer traumatische gebeurtenis is geweest waardoor zij geestelijk letsel heeft opgelopen waarvoor zij zich ook onder deskundige psychische behandeling heeft laten stellen. De rechtbank zal de shockschade vaststellen op een bedrag van € 5.000,00.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor wat betreft affectieschade, omdat de rechtbank van oordeel is dat er weliswaar sprake is van ernstig letsel, maar in de huidige stand van het geding niet is vast komen staan dat sprake is van
blijvendletsel. Aldus is niet aan de bij Wet gestelde vereisten voor toekenning van affectieschade voldaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op toekenning van een vergoeding voor verhuiskosten, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering betreffende shockschade voor zover die een bedrag van € 5000,00 te boven gaat.
Een uitgebreide onderbouwing van de vordering op dit punt ontbreekt thans.
Het bieden van gelegenheid tot nadere onderbouwing zou, mede gezien de duur van het strafproces tot nu toe, een onevenredige belasting hiervan opleveren.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover deze niet-ontvankelijk wordt verklaadr slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente: voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de
dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de
datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,00 (twee procespunten liquidatietarief kantonzaken, geïndexeerd per 1 januari 2019).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de
immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de
dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de
datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal vindt gijzeling plaats voor een periode van 65 dagen.
De gijzeling heft de verplichting tot betaling niet op.
De raadsman van de benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel (bij wijze van voorschot) op te leggen tot een bedrag van € 89.000,--, op gronden zoals aangevoerd in de schadestaat die gevoegd is bij het verzoek tot schadevergoeding en deel uitmaakt van het dossier.
De rechtbank wijst dit verzoek af. in die zin dat de maatregel (slechts) zal worden opgelegd voor het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag omdat ook voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel vereist is dat daadwerkelijk schade is geleden. De stelling dat in de toekomst mogelijk nog meer schade geleden zal worden vormt hiervoor onvoldoende grondslag.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de
datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 720,00 (twee procespunten liquidatietarief kantonzaken, geïndexeerd per 1 januari 2019).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de
immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de
dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de
datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal vindt gijzeling plaats voor een periode van 114 dagen. De gijzeling heft de verplichting tot betaling niet op.
De raadsman van de benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel (bij wijze van voorschot) op te leggen tot een bedrag van € 65.000,--, op gronden zoals aangevoerd in de schadestaat die gevoegd is bij het verzoek tot schadevergoeding en deel uitmaakt van het dossier.
Ook dit verzoek wijst de rechtbank af. Ze verwijst voor de motivering van de afwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen over het verzoek namens [slachtoffer 6] .
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 36f, 45, 57, 63, 287;
Wet wapens en munitie art. 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:poging tot doodslag, meermalen gepleegd.T.a.v. feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen.

T.a.v. feit 1, feit 2:- een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27

van het Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1:
- de
maatregel van schadevergoedingvan € 15.841,16 subsidiair 114 dagen gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 15.841,16
(zegge: vijftienduizend achthonderd en éénenveertig euro en zestien eurocent),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 114 dagen gijzeling.
Het bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade van € 10.000,00 en een
vergoeding voor materiële schade van € 5.841,16.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
- de
maatregel van schadevergoedingvan € 6.008,94 subsidiair 65 dagen gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] van een bedrag van € 6.008,94
(zegge: zesduizend en acht euro en vierennegentig eurocent),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen gijzeling.
Het bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade van € 5.000,00 en
een vergoeding voor materiële schade van € 1.008,94.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de ouders/wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 15.841,16 (zegge: vijftienduizend achthonderd en éénenveertig euro en zestien eurocent).
Het bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade van € 10.000,00 en een vergoeding voor materiële schade van € 5.841,16.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op € 720,00.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van € 6.008,94
(zegge: zesduizend en acht euro en vierennegentig eurocent).
Het bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade van € 5.000,00 en
een vergoeding voor materiële schade van € 1.008,94.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf de datum van het delict (21 januari 2019) tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf de datum van de vordering (10 januari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor zover deze een bedrag van € 5.000,00 terzake van immateriële schadevergoeding (shockschade) te boven gaat.
Verklaart de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk in de vordering voor zover deze betreft een bedrag van € 6.095,00 terzake verhuiskosten.
Wijst de vordering af voor zover deze betreft een bedrag van € 17.500,00 terzake immateriële schade (affectieschade).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op € 600,00.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 27 januari 2020.