ECLI:NL:RBOBR:2020:3787

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/01/360142 / KG ZA 20-378
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage en afgifte van bewijsstukken in kort geding tussen concurrenten op de Europese semi-conductormarkt

In deze zaak, die op 31 juli 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderden SPS-Europe Group B.V., SPS-Europe B.V. en SPS Vertriebs GmbH (hierna gezamenlijk aangeduid als SPS c.s.) inzage in en afgifte van stukken die onder de gedaagde, European Market Partner B.V. (hierna EMP), in beslag waren genomen. De vordering was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering, waarbij SPS c.s. stelde dat EMP onrechtmatig gebruik maakte van vertrouwelijke bedrijfsinformatie die via een voormalig werknemer was verkregen. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 juli 2020 via een Skype-verbinding vanwege Covid-19 maatregelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor de gevorderde inzage en afgifte, omdat SPS c.s. niet aannemelijk had gemaakt dat EMP op onrechtmatige wijze gebruik maakte van vertrouwelijke informatie. De vorderingen werden afgewezen en SPS c.s. werd veroordeeld in de proceskosten van EMP, die op € 1.636,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W. Schoorlemmer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/360142 / KG ZA 20-378
Vonnis in kort geding van 31 juli 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPS-EUROPE GROUP B.V.,
gevestigd te Putten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPS-EUROPE B.V.,
gevestigd te Putten,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SPS VERTRIEBS GMBH,
gevestigd te Ingolstadt,
eiseressen,
advocaat: mr. A. Klaassen te Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPEAN MARKET PARTNER B.V.,
gevestigd te Vught,
gedaagde,
advocaten: mr. A.C. van der Donk en mr. S.A.M. Lekkerkerker te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk met SPS c.s. (vrouwelijk enkelvoud) worden aangeduid en afzonderlijk met hun eigen namen; gedaagde zal EMP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met 22 producties;
  • de bij brief van 24 juli 2020 van mr. Klaassen nagezonden productie 8;
  • de pleitnota van SPS c.s.;
  • de pleitnota van EMP;
  • de mondelinge behandeling die op 27 juli 2020 heeft plaatsgevonden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft in verband met de Covid-19 maatregelen op 27 juli 2020 plaatsgevonden door middel van een verbinding via Skype. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht en zijn over en weer in de gelegenheid gesteld op elkaars stellingen te reageren. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De relevante feiten

2.1.
SPS c.s. en EMP fungeren beiden als aanbieders van producten op de Europese semi-conductormarkt en zijn elkaars directe concurrenten.
2.2.
Sinds 1 oktober 2015 is EMP distributeur van producten van White Knight Fluid Handling Inc. (hierna: WKFH).
2.3.
SPS-Europe B.V is sedert 15 april 2009 distributeur van producten van Heateflex Corporation, een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde onderneming. Deze onderneming is medio 2019 overgenomen door WKFH.
2.4.
De heer [naam] (hierna: [naam] ) is in loondienst bij SPS Vertriebs GMBH sedert 2006 en heeft als zodanig ook van doen met de uitvoering van de distributieovereenkomst met Heateflex. Op 26 februari 2020 heeft [naam] zijn dienstverband met SPS c.s. tegen 31 maart 2020 opgezegd; hij is met ingang van 1 april 2020 in dienst getreden van EMP.
2.5.
Bij brief van 2 maart 2020 heeft WKHF - met inachtneming van een opzegtermijn van 30 dagen - de distributieovereenkomst met SPS c.s. opgezegd per 2 april 2020. Vanaf 3 april 2020 is EMP distributeur van Heateflex-producten.
2.6.
SPS c.s. heeft in mei 2020 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht haar verlof te verlenen om conservatoir (bewijs)beslag tot afgifte te leggen op – kort samengevat - de zich bij EMP bevindende informatiedragers (waaronder naast ordners e.d. tevens laptop(s) en/of computer(s), Cloud-voorzieningen, cd-roms, USB-sticks en back-up-tapes) of bestanden. SPS c.s. heeft daartoe – kort gezegd - gesteld dat EMP op onrechtmatige wijze gebruik maakt van de via [naam] verkregen bedrijfsinformatie (zoals klantgegevens, gehanteerde prijzen en leveringscondities) bij de verkoop van de Heateflexproducten. In dit verband wijst SPS c.s. op de in tijd samenvallende ontslagname van [naam] bij SPS c.s., het opzeggen van de distributieovereenkomst ter zake de Heateflexproducten door WKFH, het aansluitend verkrijgen door EMP van de distributierechten van de Heateflexproducten en de gelijktijdige indiensttreding van [naam] bij EMP. SPS c.s. wijst verder nog op een brief van EMP aan een van de relaties van SPS c.s. waarin wordt aangekondigd dat EMP Heateflexproducten tegen dezelfde condities die de klant voorheen gewend was, hetgeen er op duidt dat EMP bekend is met die condities en welke kennis EMP alleen maar kan hebben verkregen via [naam] .
2.7.
Bij beschikking van 3 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter SPS c.s. verlof verleend om ten laste van EMP conservatoir beslag tot afgifte te leggen op stukken, voor zover die betrekking hebben op voormalige klanten van SPS c.s. en/of afnemers van producten van Heateflex. Voorts heeft de voorzieningenrechter Riscon B.V. (hierna: Riscon) benoemd tot gerechtelijk bewaarder en bepaald dat de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld binnen veertien dagen na betekening van het verlof. Op 23 juni 2020 heeft SPS c.s. bewijsbeslag laten leggen ten laste van EMP. Door SPS c.s. is een dagvaarding tegen EMP uitgebracht voor deze rechtbank tegen de zitting van 9 september 2020.
2.8.
Bij brief van 24 juni 2020 heeft SPS c.s. EMP verzocht om inzage in en afschrift van de door het beslag getroffen bescheiden toe te staan.
2.9.
Bij e-mail van 29 juni 2020 heeft EMP aan SPS c.s. meegedeeld aan dit verzoek geen medewerking te verlenen, omdat de bescheiden zeer concurrentiegevoelige informatie bevatten die geen verband houden met het door SPS c.s. gestelde (door EMP betwiste) onrechtmatig handelen en voorts dat inzage door SPS c.s. de (commerciële) belangen van EMP in grote mate zal leiden tot schade.

3.Het geschil

3.1.
SPS c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. SPS c.s. ex artikel 843a Rv toe te staan — hetgeen EMP dient te dulden zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- met en maximum van € 500.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag of een deel daarvan voor zover EMP niet of niet geheel aan het gevorderde voldoet - de afschriften, zijnde digitale kopieën van de bescheiden die blijkens het betreffende proces-verbaal bij EMP in beslag zijn genomen en bij de betreffende bewaarder in gerechtelijke bewaring zijn gegeven - - nadat separatie heeft plaatsgevonden -
a. in te zien alsmede een onderzoek te laten uitvoeren als beschreven in randnummer 17-19 en/of 22 door een door SPS c.s. aan te wijzen en door EMP te betalen IT-deskundige van het gespecialiseerde bedrijf Riscon BV aan de Diepenbrocklaan 25 te 6711 GM Ede, werkend onder een verplichting van vertrouwelijkheid, van welk onderzoek een rapport zal worden opgesteld dat gelijktijdig naar de advocaat c.q. advocaten van zowel EMP als SPS c.s. zal worden verzonden, althans,
b. in te zien voor zover een door de rechtbank te benoemen onafhankelijke deskundige heeft bepaald dat het documenten betreft die voldoen aan de
gegeven omschrijving, als bedoeld in randnummer 17-19 en/of 22, althans,
c. dat een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke deskundige (i) inzage neemt in alle bescheiden waarop het beslag rust, (ii) bepaalt welke documenten voldoen aan de hiervoor gegeven omschrijving, (iii) op basis van nader te formuleren vragen een onderzoek uitvoert aan die bescheiden en (iv) daarover aan partijen rapporteert;
II. EMP te veroordelen tot betaling van de kosten van het leggen van conservatoir
beslag, te vermeerderen met de kosten van de ICT-deskundige en de wettelijke (handels)rente vanaf datum beslaglegging;
IV. EMP te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder
de kosten van advocaat, zulks te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
V. EMP te veroordelen tot betaling van de nakosten, zulks indien EMP niet
binnen 14 dagen na aanschrijving heeft voldaan aan de gewezen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van eerste aanschrijving tot nakoming van de tussen partijen gewezen beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
SPS c.s. baseert de vordering tot afgifte van of inzage in de stukken op artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Volgens SPS c.s. is aan de voorwaarden van dit artikel voldaan en heeft zij een voldoende spoedeisend belang om afgifte c.q. inzage in kort geding te vorderen.
3.3.
EMP heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zoveel nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor het afgeven van een voorlopige voorziening in kort geding geldt als algemene eis dat er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening moet zijn. Spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding heeft de eisende partij van wie op grond van bijzondere, door die partij aannemelijk te maken feiten en omstandigheden, redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij een beslissing in de bodemprocedure afwacht.
4.2.
In deze kort gedingprocedure stelt SPS c.s. een vordering in op grond van artikel 843a Rv, omdat zij aan de zaken waarop bewijsbeslag is gelegd onderzoek wenst te (doen) verrichten. Een dergelijke vordering kan ook in kort geding aan de voorzieningenrechter worden voorgelegd indien daartoe – zoals dit geldt voor alle voorzieningen in kort geding – een voldoende spoedeisend belang bestaat [1] . Dat betekent dat van SPS c.s. mag worden verlangd dat zij in deze procedure een voldoende dragende motivering geeft waarom er aan haar kant een zodanig spoedeisend belang bestaat, dat maakt dat een beslissing ter zake in de – op 9 september 2020 te introduceren - bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Van belang daarbij is om voor ogen te houden dat door het ten laste van EMP gelegde bewijsbeslag en de aanstelling van een derde partij als bewaarder genoegzaam is gewaarborgd dat het eventueel in de beslagen bescheiden besloten liggende bewijs van het veronderstelde onrechtmatig handelen van EMP is veiliggesteld.
4.3.
Over het spoedeisend belang van de vordering heeft SPS c.s. naar voren gebracht dat zij ter nadere bepaling van haar kansen in een procedure er groot belang bij heeft dat zij zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de door het beslag getroffen bescheiden verkrijgt, ook ter nadere bepaling van haar kansen in een mogelijke procedure tot vordering van schadevergoeding. Daarnaast wijst zij er op dat EMP vergeefs is gesommeerd om haar onrechtmatige handelen jegens SPS c.s. te staken waardoor sprake is van een voortdurende schadeveroorzakende inbreuk. Het spoedeisend belang van SPS c.s. om zich daartegen te weren is daarmee gegeven.
4.4.
Wat dit laatste betreft is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat EMP op onrechtmatige wijze gebruik maakt van de in de persoon van [naam] besloten liggende kennis van vertrouwelijke bedrijfsinformatie van SPS c.s. in relatie tot de Heateflexproducten. SPS c.s. heeft dat weliswaar gesteld maar EMP voert daar gemotiveerd verweer tegen. Zij heeft – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is van een toevallige samenloop van gebeurtenissen (overname distributieovereenkomst en indiensttreding [naam] bij EMP), althans dat achter die samenloop geen vooropgezet plan schuil gaat dat erop is gericht om SPS c.s. te beconcurreren met behulp van de via [naam] binnengehaalde kennis over de onderneming van SPS c.s. Zij bestrijdt dat EMP – via [naam] – gebruik maakt van de interne bedrijfsinformatie van SPS c.s. zoals klantgegevens, prijsstellingen et cetera. Zij wijst er verder gedocumenteerd op dat de klanten die SPS c.s. noemt in randnummer 17 van haar dagvaarding al langere tijd (ook) klanten zijn van EMP. De mededeling van EMP aan een van hen dat in de toekomst de Heateflexproducten tegen dezelfde condities zullen worden geleverd als voorheen duidt niet op enige (voor-)kennis van EMP omtrent de door SPS c.s. gehanteerde condities maar is bedoeld als geruststelling dat er voor de klant niets zal veranderen, aannemende dat de door SPS c.s. gehanteerde condities marktconform zijn. De exacte voorwaarden waaronder SPS c.s. haar producten op de markt brengt zijn EMP niet bekend. EMP legt tenslotte nog enige stukken over waarin klanten aangeven dat EMP juist afwijkt van de condities die zij gewend waren.
Gelet op dit gemotiveerde verweer valt voorshands niet zo maar aan te nemen dat EMP op dit moment op onrechtmatige wijze gebruik maakt van vertrouwelijke bedrijfsinformatie van SPS c.s.; nadere bewijsvoering is nodig om daarover duidelijkheid te verkrijgen waarvoor dit kort geding niet geëquipeerd is. SPS c.s. lijkt dit zelf ook wel in te zien nu zij immers in dit kort geding geen vordering tot het doen staken van dergelijk inbreuk makend handelen heeft ingesteld. Omdat voortdurend onrechtmatig handelen door EMP voorshands niet aannemelijk is geworden kan daarin ook geen argument gevonden worden om een spoedeisend belang aan te nemen om in dit kort geding afgifte c.q. inzage te verkrijgen in de in beslag genomen bedrijfsgegevens van EMP.
4.5.
Ook het eerste door SPS c.s. aangevoerde argument ter adstructie van haar spoedeisend belang bij het verkrijgen van afgifte c.q. inzage via kort geding snijdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen hout. De enkele omstandigheid dat SPS c.s. inzicht wil krijgen in haar proceskansen is onvoldoende aan te nemen dat zij daar ook een spoedeisend belang bij heeft. Datzelfde geldt voor de stelling dat de bodemprocedure meer tijd kost en wellicht ook omslachtiger is nu dat argument in beginsel voor iedere vordering in kort geding kan worden aangevoerd en daardoor onderscheidend vermogen ontbeert.
4.6.
De slotsom is dan ook onvoldoende is gebleken van een voldoende spoedeisend belang van SPS c.s. bij de gevorderde voorziening(en). Reeds om die reden dienen de gevorderde voorzieningen te worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan daarmee onbesproken blijven.
4.7.
SPS c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EMP worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover SPS c.s. de proceskosten niet binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat SPS c.s., indien zij door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van 14 dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst de vorderingen af,
- veroordeelt SPS c.s. in de proceskosten, aan de zijde van EMP tot op heden begroot op € 1.636,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- veroordeelt SPS c.s. tevens in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SPS c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
- verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2020.

Voetnoten

1.Vgl. HR 8 februari 2013, NJ 2013, 107