ECLI:NL:RBOBR:2020:3739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/01/359690 / KG ZA 20-340
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over merkinbreuk en identiteitszwendel door Foodlink B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Foodlink B.V. en twee gedaagden, waarbij merkinbreuk en identiteitszwendel aan de orde waren. Foodlink, een groothandel in voedings- en genotsmiddelen, heeft geconstateerd dat haar identiteit, handelsnaam en logo door derden worden misbruikt om onterecht orders te ontvangen voor levensmiddelen en andere producten. De gedaagden hebben zich schuldig gemaakt aan het ontvangen van aanbetalingen van nietsvermoedende klanten, waarna de levering van de bestelde goederen uitbleef.

Foodlink heeft conservatoir beslag gelegd op bankrekeningen van de gedaagden en vorderde in kort geding onder andere een verbod op het gebruik van haar merk en handelsnaam, alsook betaling van schadevergoeding. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door het gebruik van de identiteit van Foodlink. De rechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 49.523,84 aan Foodlink, alsook tot het staken van het gebruik van het merk en de handelsnaam van Foodlink. Tevens zijn dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen.

De rechter heeft de proceskosten aan de zijde van Foodlink begroot op € 6.835,26 en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de termijn voor het instellen van een bodemprocedure is vastgesteld op zes maanden na de datum van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/359690 / KG ZA 20-340
Vonnis in kort geding van 30 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOODLINK B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. A.M.A. Schwegler te Amsterdam,
tegen
1.
DE ONBEKENDE REKENINGHOUDER VAN DE BANKREKENING MET NUMMER [rekeningnummer] GEHOUDEN BIJ ING BANK N.V.,
gedaagde sub 1,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. P.J. van den Hoogen te Eindhoven.
Eiseres zal hierna Foodlink worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal met gedaagde sub 1 worden aangeduid en gedaagde sub 2 met [gedaagde sub 2] . Gedaagden gezamenlijk zullen [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding ten aanzien van [gedaagde sub 2] van 25 juni 2020 met 47 producties;
  • de dagvaarding ten aanzien van gedaagde sub 1 van 25 juni 2020 met 47 producties.
  • de conclusie van antwoord van mr. Van den Hoogen van 15 juli 2020 met 6 producties;
  • de akte inbreng producties van 15 juli 2020 van mr. Schwegler met de producties 48 tot en met 50;
  • de pleitaantekeningen van mr. Schwegler;
  • de mondelinge behandeling via Skype op 16 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Foodlink is een groothandel in voedings- en genotsmiddelen in met name Aziatische snacks, chocoladeproducten en noten en zaden. Zij houdt zich daarnaast bezig met het in- en exporteren van voedingsmiddelen ten behoeve van handels- en industriebedrijven en het (als agent) bemiddelen in de voedingsmiddelenindustrie.
2.2.
Foodlink is slachtoffer geworden van een zwendelpraktijk. Zij heeft moeten constateren dat haar identiteit (waaronder haar handelsnaam en logo) door (een) derde(n) wordt gebruikt om orders te ontvangen voor onder andere levensmiddelen, thermometers, handschoenen en mondkapjes. Vervolgens wordt bij de nietsvermoedende kopers aangedrongen op het doen van een aanbetaling. Deze nietsvermoedende derde ontvangt na betaling geen levering en wendt zich vervolgens tot Foodlink om verhaal te halen.
2.3.
De naam en verblijfplaats van de dader(s) waren aanvankelijk niet te achterhalen. Na onderzoek werd het Foodlink bekend dat er gebruik werd gemaakt van een ING Bank rekeningnummer ( [rekeningnummer] ) en een ABN Amro Bank rekeningnummer ( [rekeningnummer] ). Foodlink heeft met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2020 conservatoir beslag (repeterend) doen leggen op deze rekeningen, waarna ABN Amro Bank haar geïnformeerd heeft dat een van de beslagen rekeningen op naam staat van [gedaagde sub 2] . De identiteit van de houder van de rekening bij ING Bank met nummer [rekeningnummer] is nog steeds niet bekend.
2.4.
ING Bank N.V. heeft op 4 mei 2020 verklaard dat het beslag geen doel heeft getroffen. ABN Amro N.V. heeft op 4 mei 2020 verklaard dat het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 56.587,65. Dit bedrag is door [gedaagde sub 2] overgeboekt naar de derdengeldrekening van het kantoor van de advocaat van Foodlink. [gedaagde sub 2] heeft afstand gedaan van dit bedrag; hij beschouwt zichzelf niet als rechthebbende. Partijen hebben afgesproken dat Foodlink zich ter zake een eventueel in dit kort geding te verkrijgen veroordeling tot betaling ten laste van [gedaagde sub 2] primair zal kunnen verhalen op dit op haar derdengeldrekening gestorte bedrag.
2.5.
Naast de door Foodlink beslagen ABN-AMRO-bank rekening ten name van [gedaagde sub 2] beschikt [gedaagde sub 2] ook over een bankrekening bij de ING-bank ( [rekeningnummer] ), welke rekening eveneens gebruikt is voor het ontvangen en weer opnemen/doorbetalen van aanbetalingen van aspirant-kopers die meenden van doen te hebben met Foodlink.
2.6.
Foodlink heeft op 1 april 2020 aangifte tegen [gedaagde sub 2] gedaan terzake oplichting/handelsfraude.

3.Het geschil

3.1.
Foodlink vordert [1] bij wijze van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk:
I. te gebieden het gebruik van
a) het merk geregistreerd in het Benelux merkenregister onder nummer 1414420 in klasse 29,30,31,35 en 39 en
b) b) de handelsnaam ‘Foodlink’
te staken en gestaakt te houden;
II. te veroordelen tot betaling van een dwangsom ad € 10.000,00 per dag, of gedeelte daarvan, dat zij in gebreke zal c.q. zullen zijn in de voldoening aan enige veroordeling ingevolge het sub 1 gevorderde, althans [gedaagden] te veroordelen tot zodanig dwangmiddel als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren;
III. te veroordelen om aan Foodlink tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de in het lichaam van deze dagvaarding genoemde hoofdsom ad € 12.100,00, € 10.000,00 en € 29.523,84, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2019, althans vanaf de datum /data die de voorzieningenrechter vermeent te behoren tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. de in het lichaam van deze dagvaarding genoemde hoofdsom ad EUR 31.794,73 ter een vergoeding van de daadwerkelijke kosten voor juridische bijstand, alsmede de (daadwerkelijke) (buitengerechtelijke) beslag- en proceskosten, althans deze kosten te begroten volgens het wettelijke liquidatietarief (inclusief nakosten), onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan eiser zullen zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
Foodlink legt aan deze vorderingen merkenrechtelijke inbreuken, handelsnaaminbreuk c.q. onrechtmatig handelen door [gedaagden] ten grondslag. [gedaagden] handelen in strijd met artikel 2.20 lid 2 sub a t/m d BVIE (Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom), artikel 5 van de Handelsnaamwet en artikel 6:162 BW.
3.2.1.
[gedaagden] maken op meerdere websites (nagenoeg identiek aan de websites van Foodlink) misbruik van de identiteit van Foodlink, door onder de naam van Foodlink producten aan te bieden, van aspirant-kopers aanbetalingen op geplaatste orders te ontvangen op (in ieder geval) de bij Foodlink bekende twee bankrekeningen, waarna vervolgens levering van de bestelde en deels aanbetaalde goederen achterwege blijft. [gedaagden] handelen door het gebruik van Foodlink’s identiteit onrechtmatig. Het gebruik van de identiteit van Foodlink, zonder daar toestemming voor te hebben, veroorzaakt niet alleen schade en verwarring bij derden (klanten van Foodlink), maar levert ook een merkenrechtelijke inbreuk op en leidt tot (reputatie)schade aan de zijde van Foodlink. Het is Foodlink bekend geworden in de contacten met de gedupeerden dat [gedaagden] bewust de indruk wekten dat de klant met Foodlink van doen had en bij Foodlink bestellingen plaatsten en dat het Foodlink was die aanbetalingen in ontvangst zou nemen. [gedaagden] hebben deze veronderstelling bewust gecreëerd en gehandhaafd door niet alleen de handelsnaam en het logo van Foodlink te gebruiken, maar ook door een bijna identieke website(profiel) en e-mailadres te hanteren en te doen alsof zij deel uitmaakten van de vennootschapsstructuur waar Foodlink toe behoort.
3.2.2.
De indirect bestuurder van Foodlink, Menken Orlando B.V., is exclusief rechthebbende van het beeldmerk geregistreerd in het Benelux merkenregister onder nummer 1414420 in klasse 29,30,31,35 en 39. Menken Orlando B.V. heeft haar rechten aan Foodlink gelicenseerd, onder meer om tegen merkenrechtelijke inbreuken op te treden en daarmee verband houdende schades te incasseren.
3.2.3.
Er is sprake van verwarringsgevaar, omdat het publiek in de veronderstelling wordt gehouden dat [gedaagden] dezelfde waren levert als Foodlink. [gedaagden] zijn bewust uit op het teweegbrengen en in stand houden van deze verwarring: er wordt verwezen naar de ondernemingsstructuur van Foodlink waarbij de natuurlijke personen achter de aandeelhouders en bestuurders van Foodlink worden genoemd; het KvK-nummer van Foodlink wordt genoemd; er wordt gebruik gemaakt van de domeinnaam en het e-mailadres en de handelsnaam van Foodlink en het logo verschijnt daarnaast op facturen, het Whatsapp profiel van [gedaagde sub 2] en op de automatische handtekening onder zijn e-mails.
3.2.4.
De daadwerkelijke schade van Foodlink staat nog niet vast. Wel is aannemelijk dat Foodlink schade heeft geleden doordat zij orders heeft misgelopen en zal mislopen zolang Foodlink hun handelen weigeren te staken. Foodlink zal kosten moeten maken om haar goede naam te herstellen en heeft die kosten begroot op € 8.910,00 (offerte van 17 juni 2020 van Omnicom Public Relations Group, prod. 44 Foodlink). Daarnaast heeft Foodlink € 12.100,00 (inclusief BTW) voldaan aan het SIDN om de websites van [gedaagden] te verwijderen. Verder vordert Foodlink een voorschot op de gederfde inkomsten, waarvan de hoogte is afgeleid van de door Foodlink achterhaalde orders die bij [gedaagden] zijn geplaatst.
3.2.5.
De website is sinds 9 oktober 2019 actief. [gedaagde sub 2] heeft voor in ieder geval 10 orders waarvan Foodlink de details bekend zijn, een bedrag € 64.519,58 aan (aan)betalingen ontvangen. Van 12 orders betrof de (omzet)waarde een bedrag van ruim € 182.000,-
3.2.6.
Diverse gedupeerde klanten, hebben hun vorderingen op [gedaagden] aan Foodlink ter incasso gecedeerd. Uit de cessieakten blijkt dat het in totaal een bedrag van € 29.523,84 betreft.
3.2.7.
In afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding is toewijzing gerechtvaardigd van de daadwerkelijke (buiten)gerechtelijke kosten, inclusief de beslagkosten (eerste een repeterend). Foodlink heeft niet alleen een civielrechtelijk kantoor (Valegis Advocaten) doch ook een strafrecht advocaat (mr. Fuchs) moeten raadplegen om het handelen van [gedaagde sub 2] te staken en gestaakt te houden. De daadwerkelijke kosten voor juridische bijstand van Foodlink worden begroot op € 28.500,51 advocaatkosten civiel en
€ 3.294,22 advocaatkosten straf.
3.3.
[gedaagde sub 2] voert (beperkt) verweer. [gedaagde sub 2] heeft zich vanwege financiële problemen laten gebruiken als katvanger voor de door Foodlink in deze procedure aan de orde gestelde identiteitszwendel. Hij heeft daar spijt van en zal zo veel als mogelijk zijn volledige medewerking aan Foodlink (blijven) verlenen om de identiteit van de werkelijke gebruiker/persoon (een persoon die zich ‘ [naam] ’ noemt) achter de oplichting/financiële fraude te achterhalen. Met betrekking tot het gevorderde verbod op inbreukmakende handelingen alsook de op overtreding daarvan gevorderde dwangsom refereert [gedaagde sub 2] zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter. [gedaagde sub 2] maakt evenwel bezwaar tegen de hoogte van de schadeberekening en de werkelijke proceskosten. De rol van [gedaagde sub 2] is slechts beperkt gebleven tot het beschikbaar stellen van zijn bankrekeningen. Hij ontkent niet medeverantwoordelijk te zijn voor de schade die Foodlink geleden heeft door het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen aan de bedenkers en uitvoerders van deze zwendel, maar hij is niet het brein achter de oplichting. Op één dag is in vier tranches van telkens € 2.000,00 een totaalbedrag van € 8.000,00 opgenomen van zijn ABN-AMRO-rekening; dit bedrag is verdwenen. Het resterend saldo op de bankrekening is na beslaglegging met medewerking van [gedaagde sub 2] doorgestort op de derdengeldrekening van de advocaat van Foodlink. Daarmee is de schade beperkt gebleven tot € 8.000,00.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Namens gedaagde sub 1 is niemand verschenen. Blijkens de dagvaarding heeft de betekening ervan plaatsgevonden aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij deze rechtbank en heeft eiser een uittreksel van het exploot (openbaar) bekend laten maken in de Staatscourant op 30 juni 2020 (nr. 35277). Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen gedaagde sub 1 verstek wordt verleend. Nu [gedaagde sub 2] wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Gelet op de gestelde voortdurende inbreuk op de merkrechten en de handelsnaam van Foodlink, is het spoedeisend belang gegeven.
4.3.
De Nederlandse rechter is ingevolge artikel 4.6 lid 1 BVIE bevoegd kennis te nemen van de (merkenrechtelijke) vorderingen van Foodlink nu de woonplaats van één van gedaagden ( [gedaagde sub 2] ) gelegen is in Nederland.
4.4.
Vordering I die ziet op de inbreuken op de merkenrechten en het handelsnaamrecht van Foodlink ligt voor toewijzing gereed. Foodlink heeft gemotiveerd gesteld en met stukken onderbouwd dat [gedaagden] deze IE-inbreuken en onrechtmatige daden hebben gepleegd, althans daarbij materieel betrokken zijn (geweest) en deze hebben gefaciliteerd door het ter beschikking stellen van beschikkingsmacht over meerdere op hun naam gestelde bankrekeningen. [gedaagde sub 2] heeft ten aanzien van deze vorderingen geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
4.5.
Oplegging van de door Foodlink gevorderde dwangsom als stimulans tot nakoming van de te geven bevelen zoals gevorderd onder II is aangewezen. Deze vordering zal worden beperkt als na te melden.
4.6.
De onder I en II gevorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden wordt afgewezen bij gebreke van een wettelijke grondslag. Er is immers geen sprake van dat beide gedaagden dezelfde prestatie verschuldigd zijn in de zin van artikel 6:6 lid 1 BW [2] .
4.7.
Met betrekking tot vordering III (betaling voorschot schade) overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [gedaagde sub 2] heeft erkend dat hij mede betrokken is bij de inbreuk makende gedragingen en dat deze gedragingen onrechtmatig zijn jegens Foodlink. Dat de schade voor Foodlink hoger is dan zijn feitelijke rol in het geheel rechtvaardigt, zoals [gedaagde sub 2] stelt, verandert niets aan het feit dat [gedaagde sub 2] – aannemende dat bij de uitvoering van de inbreukmakende gedragingen nog andere personen dan [gedaagde sub 2] betrokken zijn geweest – in elk geval als medepleger van de onrechtmatige gedragingen moet worden aangemerkt, hetgeen er toe leidt dat hij tegenover de gelaedeerde (Foodlink) hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg van die onrechtmatige gedragingen geleden schade [3] . Zijn beweerdelijke – ten opzichte van zijn mededaders - onder- c.q. nevengeschikte rol dient vertaling te vinden in de onderlinge verhouding tot zijn mededaders; die interne draagplicht regardeert Foodlink niet. Dat betekent dat [gedaagden] derhalve hoofdelijk veroordeeld zullen worden voor de door Foodlink opgevoerde schade, voor zover deze in dit kort geding voor toewijzing in aanmerking komt.
4.8.
Niet weersproken is dat de door Foodlink in de dagvaarding genoemde drie gedupeerden hun vorderingen op [gedaagden] ter zake de door hen gedane aanbetalingen aan Foodlink hebben gecedeerd. De som van deze bedragen ad € 29.523,84 kan derhalve worden toegewezen, nu van de zijde van [gedaagden] daartegen ook geen materieel verweer is gevoerd. Datzelfde geldt voor de kosten die Foodlink heeft gemaakt om de websites van [gedaagden] te verwijderen en het gevorderde voorschot op de gederfde inkomsten, afgeleid van de bij Foodlink bekend geworden totaalwaarde van de bij [gedaagden] geplaatste (12) bestellingen ad ruim € 182.000,--. Ook ten aanzien van die schadeposten is namens [gedaagde sub 2] geen verweer gevoerd. Derhalve kunnen de ter zake gevorderde bedragen worden toegewezen uitgezonderd de in de factuur van SIDN begrepen BTW, die immers voor Foodlink – als BTW-plichtig ondernemer – geen schadepost vormt, zoals zij ook ter zitting op vragen van de voorzieningenrechter onderkende. Toewijsbaar is aldus een bedrag van
€ 29.523,84 + € 10.000,- (factuur SIDN excl. BTW) + € 10.000,- (voorschot winstderving) = € 49.523,84.
De voorzieningenrechter acht de wettelijke rente toewijsbaar zoals – subsidiair – gevorderd vanaf 9 april 2020, de datum waarop Foodlink [gedaagde sub 2] voor het eerst heeft aangeschreven. Het feit dat de website van [gedaagden] al eerder in de lucht was komt voor de toewijsbaarheid van de wettelijke rente bij gebreke van enige toelichting geen relevante betekenis toe.
4.9.
Toepassing van de in kort geding geldende criteria voor toewijzing van een geldvordering staat aan toewijzing van voornoemd voorschot op de schade niet in de weg nu de vordering als zodanig is erkend, Foodlink een voldoende spoedeisend belang heeft bij betaling van een (voorschot) op de door haar geleden schade en niet gebleken is van enig serieus te nemen restitutierisico.
4.10.
Foodlink vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten en de buitengerechtelijke kosten. Bij gebreke van een adequate specificatie van deze door Foodlink gemaakte kosten zullen deze evenwel in deze procedure worden afgewezen. Foodlink kan desgewenst deze kosten in de nog te voeren bodemprocedure vorderen.
4.11.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze procedure ziet deels op de bescherming van intellectuele eigendomsrechten, waarvoor artikel 1019h Rv geldt. Foodlink heeft op grond van het bepaalde in artikel 1019h Rv gevorderd dat [gedaagden] worden veroordeeld tot betaling van de volledige door Foodlink gemaakte kosten, zijnde een bedrag van
€ 31.794,73. De voorzieningenrechter zal evenwel ten aanzien van het salaris van de advocaat aansluiten bij de indicatietarieven in IE-zaken (versie 1 april 2017): Categorie I. Kort geding, eenvoudig: maximaal € 6.000. In dit geval wordt het indicatietarief voor een eenvoudig kort geding van maximaal € 6.000,00 redelijk en evenredig geacht. Gelet op alle omstandigheden, is deze zaak zonder meer als eenvoudig te beschouwen in de zin van die regeling. De voorzieningenrechter acht de door Foodlink opgegeven kosten daarom onevenredig voor zover zij het bedrag van € 6.000,00 overschrijden. Voorts valt het vorderen van advocaatkosten in de strafprocedure buiten het bereik van deze civiele procedure en in ieder geval buiten het bereik van de door de artikelen 237 jo 1019h Rv bestreken regeling inzake de te liquideren proceskosten.
De gevorderde hoofdelijkheid wordt ook hier afgewezen nu immers niet voldaan wordt aan de daartoe door artikel 6:6 BW gestelde voorwaarden voor hoofdelijkheid. De enkele omstandigheid dat (een deel van) de vorderingen van Foodlink hoofdelijk toegewezen wordt (de schadevordering) leidt er nog niet toe dat ook de verplichting tot betaling van proceskosten een hoofdelijk karakter aanneemt.
4.12.
De voorzieningenrechter zal ambtshalve de termijn waarbinnen op grond van artikel 1019i Rv een bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt bepalen op zes maanden na de datum van dit vonnis.
4.13.
De kosten (excl. BTW) aan de zijde van Foodlink worden begroot op:
kosten (2x) dagvaarding € 166,76
griffierecht € 656,00
publicatiekosten Staatscourant € 12,50
salaris advocaat
€ 6.000,00
totaal € 6.835,26
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde sub 1;
5.2.
gebiedt gedaagde sub 1 en [gedaagde sub 2] het gebruik van:
a. a) het merk geregistreerd in het Benelux merkenregister onder nummer 1414420 in klasse 29,30,31,35 en 39 en
b) de handelsnaam ‘Foodlink’
te staken en gestaakt te houden;
5.3.
veroordeelt gedaagde sub 1 om aan Foodlink een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij of zij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Foodlink een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan Foodlink te betalen tegen behoorlijke bewijs van kwijting € 49.523,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020,
5.7.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Foodlink tot op heden begroot op € 6.835,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.9.
bepaalt de termijn waarbinnen op grond van artikel 1019i Rv een bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt op zes maanden na de datum van dit vonnis
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.

Voetnoten

1.De gebruikte nummering wijkt af van die in de dagvaarding
2.Vgl. HR 8 juli 2011, NJ 2011, 308
3.Artikel 6:102 lid 1 BW