ECLI:NL:RBOBR:2020:3691

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
C/01/359318 / KG ZA 20-312
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurder en beëindiging van managementovereenkomst in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, vorderden eisers in kort geding een hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van € 9.364,50 per maand, vermeerderd met wettelijke rente, als voorschot op schadevergoeding. De eisers, bestaande uit een natuurlijke persoon en een besloten vennootschap, waren betrokken bij een geschil over het ontslag van de bestuurder van de vennootschap en de beëindiging van de managementovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding en de mondelinge behandeling vond plaats op 13 juli 2020 via Skype. De eisers stelden dat het ontslag van de bestuurder onterecht was en dat gedaagden schadeplichtig waren. Gedaagden voerden verweer en stelden dat het ontslagbesluit rechtsgeldig was genomen door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA). De voorzieningenrechter oordeelde dat het ontslagbesluit op formeel rechtsgeldige wijze tot stand was gekomen en dat de bezwaren van eisers niet voldoende onderbouwd waren. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de managementovereenkomst was geëindigd door het ontslag van de bestuurder, en dat er geen recht op schadevergoeding bestond. De uitspraak werd gedaan op 23 juli 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/359318 / KG ZA 20-312
Vonnis in kort geding van 23 juli 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.M.A.A. van Oosterhout te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1], tevens genaamd
[naam 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIRRIKKETEUR B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagden,
advocaat mr. N. Duine te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘eisers’ en ‘gedaagden’ en afzonderlijk als
‘ [eiser 1] ’, ‘ [eiser 2] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘Dirrikketeur’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 7 producties
  • het e-mailbericht van mr Duine van 10 juli 2020 met 20 producties
  • de pleitnota van mr Van Oosterhout
  • de pleitnota van mr Duine.
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 13 juli 2020 via Skype. Bij deze gelegenheid hebben eisers hun eis gewijzigd.
De door mr Van Oosterhout bij e-mailbericht van 13 juli 2020 om 08.54 nagezonden producties 8 tot en met 12 zijn, na aangetekend bezwaar zijdens mr Duine vanwege de ontijdige indiening (een half uur voor aanvang van de zitting), geweigerd op voet van het bepaalde in artikel 6.2 van het Landelijk Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] houdt zich bezig met het voeren en verwerken van administraties van haar klanten (ondernemingen die actief zijn in de horeca) en met de advisering op bedrijfseconomisch, financieel en fiscaal gebied binnen deze branche. De vennootschap is opgericht bij notariële akte van 29 oktober 2013. De directie wordt gevormd door [eiser 2] en Dirrikketeur, die aanvankelijk elk 50% van de (in totaal 200) aandelen houden.
In artikel 13 lid 1 van de oprichtingsakte [1] is vermeld dat iedere directeur te allen tijde door de algemene vergadering kan worden geschorst en ontslagen.
Artikel 22 lid 3 van de akte bepaalt dat de directeuren als zodanig in de algemene vergaderingen een raadgevende stem hebben.
Artikel 25 bepaalt in de leden 1 tot en met 3 dat bij de besluitvorming van de algemene vergadering elk aandeel recht heeft op één stem, dat alle besluiten van de algemene vergadering worden genomen met meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen beginsel (tenzij op grond van de wet of de statuten een grotere meerderheid is voorgeschreven) en dat als de stemmen staken, een voorstel wordt verworpen.
2.2.
[gedaagde 1] en [eiser 2] hebben mondeling een managementovereenkomst gesloten ter zake de door [eiser 2] uitgevoerde bestuurstaken. Ter zake hun bestuurstaken ontvangen [eiser 2] en Dirrikketeur beide een management fee van [gedaagde 1] [eiser 1] is bestuurder van [eiser 2] en de broers [naam bestuurder 1] en [naam bestuurder 2] zijn bestuurder van Dirrikketeur.
2.3.
Blijkens notariële akte van 17 oktober 2017 [2] heeft [eiser 2] 90 van de door haar gehouden 100 aandelen overgedragen aan Dirrikketeur tegen de koopprijs van
€ 50.000,00, met als gevolg dat [eiser 2] daarna nog houder was van 5% van de aandelen in [gedaagde 1] en Dirrikketeur van de overige 95%.
De akte bepaalt voorts dat [eiser 1] Beheer gehouden is om vóór 17 oktober 2027 de resterende door haar gehouden aandelen over te dragen aan Dirrikketeur voor een koopprijs van € 1,00 uitgaande van dezelfde condities als in de onderhavige akte omschreven.
2.4.
[eiser 1] huurt met ingang van 1 augustus 2019 het kantoor met bovenwoning aan de [adres] te Goirle. Daarbij is overeengekomen dat het gehuurde uitsluitend gebruikt zal worden als kantoor voor het bedrijf [gedaagde 1] . Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar en loopt tot en met 31 juli 2024 [3] .
2.5.
De advocaat van Dirrikketeur heeft [eiser 2] per aangetekende brief van
28 april 2020 en per e-mail opgeroepen voor de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) op 7 mei 2020 te ’s-Hertogenbosch. [eiser 2] is opgeroepen zowel in haar hoedanigheid van aandeelhouder als in haar hoedanigheid van bestuurder met een raadgevende stem.
Als onderwerp agendeert Dirrikketeur het voorgenomen ontslag van [eiser 2] als bestuurder van [gedaagde 1] Dirrikketeur licht toe dat zij geen vertrouwen meer heeft in [eiser 2] als bestuurder van [gedaagde 1] , omdat [eiser 2] (zakelijke) beslissingen heeft genomen die voor [gedaagde 1] nadelig hebben uitgepakt en omdat [eiser 2] veel tijd (en geld) heeft gestopt in andere projecten dan [gedaagde 1]
Verder is in deze brief meegedeeld dat Dirrikketeur de samenwerking met [eiser 2] op alle fronten wil beëindigen en dat in het kader van de afwikkeling van de zakelijke relatie [gedaagde 1] de betalingen aan [eiser 2] voor de huur van het pand in Goirle per direct stopzet [4] .
2.6.
Op 7 mei 2020 is [eiser 2] door de AVA ontslagen als bestuurder van [gedaagde 1]
2.7.
De advocaat van gedaagden heeft op 8 mei 2020 een e-mail [5] gestuurd naar de advocaat van eisers. Met deze e-mail wordt ‘voor zover nodig’ de managementovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiser 2] per direct opgezegd in verband met het ontslag van [eiser 2] als bestuurder van [gedaagde 1] . Verder wordt in dit e-mailbericht vermeld dat de toegang van eisers tot het
e-mailadres van [gedaagde 1] ,
[email adres] .nl, met ingang van
8 mei 2020 zal worden geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1.
Na eiswijziging vorderen eisers hoofdelijke veroordeling van gedaagden:
1. tot betaling van € 9.364,50 incl. BTW per maand met ingang van 1 juni 2020, vermeerderd met de wettelijke (handels-)rente vanaf 1 mei 2020, en daarna per elke eerste van de maand een gelijk bedrag ad € 9.364,50 incl. BTW, bij wijze van een voorschot op een schadevergoeding dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding, althans een zodanige regeling als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren;
2. om eisers per ommegaande onbeperkte toegang tot het computersysteem (met name AFAS) te verlenen, zodanig dat zij inzage heeft in de administraties, kolommenbalansen, grootboekrekeningen, jaarstukken in rapport, journals, btw aangiften e.d. Dit geldt voor de bedrijven DDG B.V., [eiser 2] , Hugo’s BV en Sec Horeca B.V., specifiek voor de jaren 2016 t/m 2019. Voor 2020 vordert [eiser 1] inzage in de administratie, kolommenbalans en grootboekrekeningen tot en met 30 april 2020, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag, althans een zodanige regeling als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren;
3. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 2.500,00;
4. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat het ontslag van [eiser 2] als bestuurder en de beëindiging van de managementovereenkomst met [eiser 2] onterecht waren. Gedaagden zijn daarom schadeplichtig jegens eisers. Het gevorderde bedrag van € 9.364,50 per maand bestaat uit de volgende onderdelen:
Fee 6.450,00 exclusief BTW
Brandstof auto 300,00
Mobiel 60,00
Huur pand Goirle 700,00
GLW pand Goirle 200,00
Representatie 300,00 +
Totaal € 8.010,00 (€ 9.364,50 incl. BTW over de fee)
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
Het aandeelhoudersbesluit
4.2.
Eisers kunnen zich niet verenigen met de beslissing van de AVA om [eiser 2] te ontslaan als bestuurder. Zij betwisten de in de brief van 28 april 2020 vermelde verwijten aan het adres van [eiser 2] . Volgens eisers ligt aan het ontslagbesluit geen vertrouwensbreuk ten grondslag, maar heeft [gedaagde 1] besloten om [eiser 1] buiten te werken om kosten te besparen.
4.3.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat het ontslagbesluit van de AVA rechtsgeldig is. Het besluit is niet in strijd met de wet, de statuten of een reglement (tot stand gekomen). Het besluit is evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Daarbij is van belang dat het gaat om een vennootschappelijk ontslagbesluit, waarbij een (redelijke) ontslaggrond, zoals in het arbeidsrecht, niet vereist is. De AVA is te allen tijde bevoegd om een bestuurder te ontslaan en zij heeft daarbij een ruime beleidsvrijheid. Bovendien hebben eisers geen vordering ingesteld die het ontslagbesluit aantast.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Gedaagden hebben onweersproken gesteld dat het ontslagbesluit op formeel rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen, omdat aan de vereiste formaliteiten is voldaan. [eiser 2] is tijdig en in dubbele hoedanigheid (aandeelhouder en bestuurder met raadgevende stem) opgeroepen voor de AVA en de oproepingsbrief is voorzien van een agenda voor de vergadering. [eiser 2] is op de AVA ook in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van haar raadgevende stem, waarna het ontslagbesluit met meerderheid van stemmen is genomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit op formeelrechtelijke gronden als geldig dient te worden aangemerkt.
4.5.
Met betrekking tot de inhoudelijk bezwaren tegen het ontslagbesluit overweegt de voorzieningenrechter dat – anders dan [eiser 2] meent - het enkele feit dat [eiser 2] zich niet herkent in de aangevoerde verwijten, zich ook niet in staat acht om zich daartegen te verweren en dat deze verwijten maskeren dat het ontslag van [eiser 2] feitelijk niets anders is dan een bezuinigingsoperatie in deze voor [gedaagde 1] economisch moeilijke tijden nog niet dat het ontslagbesluit reeds daarom als in strijd met de ingevolge artikel 2:8 BW in acht te nemen redelijkheid en billijkheid is te achten. Uit de aangevoerde verwijten wordt in ieder geval wel duidelijk dat sprake is van een toenemende ontevredenheid omtrent de inzet en het functioneren van [eiser 2] als bestuurder van [gedaagde 1] vanwege zijn intensieve betrokkenheid bij andere vennootschappen waar [eiser 1] zelf dan wel diens echtgenote een belang had en de kennelijk niet altijd succesvolle investeringen die daar mede door [gedaagde 1] in waren gedaan. Duidelijk, althans voldoende aannemelijk, is geworden dat [eiser 2] niet langer het vertrouwen geniet van de meerderheidsaandeelhouder. Dat bij het ontslagbesluit financiële overwegingen (mede) een rol hebben gespeeld doet aan de geldigheid van een op die grond genomen ontslagbesluit niet af. Overigens verdient bij dit alles opmerking dat [eiser 2] tot heden (nog) niet de vernietiging van het omstreden ontslagbesluit heeft ingeroepen; ter zitting verklaarde de raadsman dat dit nog in beraad wordt gehouden.
4.6.
Eisers hebben nog aangevoerd, dat de overdracht van 45% van de aandelen in 2017 strekte tot zekerheid in verband met een aan eisers verstrekte lening. Voor zover eisers daarmee bedoeld hebben te zeggen dat die aandelenoverdracht aldus geen effect heeft gesorteerd bij gebreke van een geldige titel ex artikel 3:84 lid 3 BW, wordt dat beroep verworpen in het licht van de dwingende bewijskracht van de akte van aandelenoverdracht, waartegen eisers helemaal niets inbrengen wat zelfs maar als een begin van tegenbewijs zou kunnen gelden.
Overigens verbinden eisers aan hun stellingen met betrekking tot de (on)geldigheid van de aandelenoverdracht overigens ook geen gevolgen voor de geldigheid van het ontslagbesluit.
De managementovereenkomst
4.7.
Eisers stellen dat altijd sprake is geweest van een goede samenwerking op grond van de managementovereenkomst tussen [eiser 2] en [gedaagde 1] Er is nooit een boze e-mail of brief naar eisers gestuurd, laat staan dat een formele ingebrekestelling is gestuurd. [gedaagde 1] heeft simpelweg besloten om eisers buiten te werken om kosten te besparen. [eiser 1] is brodeloos gemaakt door de niet-nakoming van de managementovereenkomst en de onrechtmatige acties van de heren [bestuurders] . Er is letterlijk geen inkomen meer. De daadwerkelijke schade bestaat uit de maandelijkse
management fee c.a. van in totaal € 8.010,00 excl. BTW tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van [eiser 1] .
Tijdens de mondelinge behandeling hebben eisers nog aangevoerd dat de managementovereenkomst een duurovereenkomst is en dat [gedaagde 1] bij de beëindiging daarvan een opzegtermijn in acht had moeten nemen. Nu [gedaagde 1] dat niet heeft gedaan, zijn gedaagden op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden tot het betalen van een schadevergoeding.
4.8.
Gedaagden voeren aan dat in de afgelopen jaren tussen partijen meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden, waarin de samenwerking en de inzet van eisers is besproken. [eiser 1] is niet brodeloos, maar heeft wel degelijk (zicht op) inkomen. Gedaagden zijn er achter gekomen dat [eiser 1] een samenwerking is aangegaan met administratiekantoor [naam administratiekantoor] . [eiser 2] heeft ook – al dan niet via de echtgenote van [eiser 1] – een nieuwe onderneming opgericht ( [X] B.V.).
Gedaagden stellen zich primair op het standpunt dat met het (vennootschapsrechtelijk) ontslagbesluit van [eiser 2] als bestuurder van [gedaagde 1] , ook een einde is gekomen aan de managementovereenkomst. Subsidiair betogen zij dat de betreffende managementovereenkomst bij e-mail van 8 mei 2020 is opgezegd. Eisers hebben daarom geen aanspraak meer op een fee en vergoeding van kosten uit hoofde van de managementovereenkomst.
4.9.
Vaststaat dat de managementovereenkomst tussen [eiser 2] en [gedaagde 1] niet schriftelijk is vastgelegd. Gesteld noch gebleken is dat partijen bij de managementovereenkomst een regeling hebben afgesproken voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder deze kan worden beëindigd. Voorshands wordt geoordeeld dat, bij gebreke van een schriftelijk uitgewerkte managementovereenkomst waarin de rechten en plichten van de bij die managementovereenkomst betrokken partijen min of meer uitputtend zijn geregeld, ook in relatie tot de vennootschappelijke positie van [eiser 2] ten opzichte van [gedaagde 1] , partijen kennelijk geen zelfstandige juridische positie zien weggelegd voor de managementovereenkomst onafhankelijk van de vennootschappelijke relatie tussen [gedaagde 1] en haar bestuurder [eiser 2] . Daarom acht de voorzieningenrechter het voor de hand liggend en ook aanvaardbaar om aan te nemen dat met het staken van de vennootschapsrechtelijke relatie tussen [gedaagde 1] en [eiser 2] ook een einde is gekomen aan de managementovereenkomst nu de hele raison d’etre van laatstgenoemde is verdwenen met haar ontslag als bestuurder. De kennelijk door [eiser 2] getrokken parallel met de bestuurder die krachtens arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden vervult gaat hier mank, al was het maar omdat in dit geval de bestuurder die krachtens de managementovereenkomst werkzaam is een rechtspersoon is waarop de bepalingen van het arbeidsrecht niet van toepassing zijn, gegeven het persoonlijk karakter van de arbeidsovereenkomst [6] . Indien partijen dit anders hadden gewild dan hadden zij hun relatie op andere wijze dienen in te richten. De omstandigheid dat [eiser 1] vanwege zijn leeftijd, gezondheid en slechte vooruitzichten op de arbeidsmarkt door zijn ontslag als bestuurder zwaar wordt getroffen leidt niet tot een andere uitkomst. Het thans manifest geworden risico is inherent aan de indertijd door partijen gemaakte keuze bij de inrichting van hun relatie, waaraan voor [eiser 1] ongetwijfeld ook (financiële en fiscale) voordelen verbonden zijn geweest.
Ten overvloede wil de voorzieningenrechter daar nog wel aan toevoegen dat, ook indien aangenomen wordt dat de managementovereenkomst niet door en gelijktijdig met het ontslag van [eiser 2] als bestuurder is komen te eindigen, deze overeenkomst in ieder geval (ook) is geëindigd door opzegging met onmiddellijke ingang. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagden hebben eisers volstrekt onvoldoende onderbouwd dat en waarom de door de vennootschap gehanteerde opzegtermijn in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en wel zodanig dat het gerechtvaardigd is om in deze kort gedingprocedure gedaagden te veroordelen om – bij wege van voorschot op schadevergoeding – [eiser 2] iedere maand de overeengekomen managementvergoeding te (blijven) betalen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van [eiser 1] (geboren op [geboortedatum] 1958, thans derhalve 61 jaar oud). Deze stelling valt, bij gebreke van enig andere onderbouwing dan de armlastigheid van [eiser 1] , amper serieus te nemen.
De huurovereenkomst
4.10.
Ten aanzien van de (schade)component huur, gas, water en licht voor de vestiging in Goirle hebben eisers nog gesteld dat [eiser 1] deze huurovereenkomst is aangegaan ten behoeve van [gedaagde 1] Dit blijkt uit het feit dat de huur, het gas, water, licht en internet sinds juli 2019 door [gedaagde 1] zijn voldaan. Ook heeft het adres van de vestiging Goirle vanaf het begin van de huurovereenkomst op de website van [gedaagde 1] gestaan (waar deze nu is verwijderd). [gedaagde 1] heeft zelfs een budget van € 5.000,00 ter beschikking gesteld voor de inrichting. De enige reden waarom deze huurovereenkomst op naam van privépersoon [eiser 1] is gezet, is het overlijdensrisico geweest. Volgens eisers is [gedaagde 1] gehouden om de huur, het gas, water en licht voor de vestiging in Goirle door te betalen.
4.11.
Gedaagden voeren aan dat op grond van de huurovereenkomst [eiser 1] gehouden is om de huur voor het pand in Goirle te betalen en niet [gedaagde 1] Dat [gedaagde 1] in het kader van de samenwerking de huur een aantal maanden heeft betaald, doet daaraan niets af. Deze interne afspraak had geen onvoorwaardelijk karakter in die zin dat [gedaagde 1] ook na beëindiging van de samenwerking de huurkosten, het gas, water en licht van het pand in Goirle zou betalen; zij is immers geen huurder. Nu de samenwerking tussen [eiser 2] en [gedaagde 1] is beëindigd en [gedaagde 1] verder ook geen enkel belang heeft bij het pand in Goirle – zij heeft er niet eens een sleutel van – is [gedaagde 1] gestopt met het betalen van de huurkosten, het gas, water en licht.
4.12.
De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers met betrekking tot deze component vooralsnog onvoldoende hebben gesteld en onderbouwd op welke juridische grondslag de [gedaagde 1] na beëindiging van de samenwerking nog langer gehouden is om bij te dragen aan het pand dat door [eiser 1] is gehuurd maar waar [gedaagde 1] sedert het ontslag van [eiser 2] niet langer gebruik van maakt.
4.13.
De conclusie is dat het onder 1. gevorderde (voorschot)bedrag (aan schadevergoeding) zal worden afgewezen.
Toegang tot het computersysteem
4.14.
Eisers vorderen ook onbeperkte toegang tot het computersysteem, zodanig dat zij inzage hebben in de stukken met betrekking tot de vennootschappen DDG B.V., [eiser 2] , Hugo’s B.V. en Sec Horeca B.V. waarvan [eiser 1] stelt bestuurder en aandeelhouder te zijn.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser 1] uit eigen hoofde, zeker na zijn ontslag, geen recht meer op toegang tot deze stukken via de systemen van [gedaagde 1] . Dat recht op toegang kon hij ontlenen aan zijn (indirect) bestuurderschap van [gedaagde 1] maar thans niet meer. [gedaagde 1] verzet zich er terecht en op aanvaardbare gronden tegen dat [eiser 1] inzage kan nemen in haar administratieve systemen nu de samenwerking is beëindigd en zij bovendien over aanwijzingen beschikt dat [eiser 1] doende is wederom concurrerende activiteiten te ontplooien.
Voor zover [eiser 1] verlangt dat zijn vennootschappen kunnen beschikken over de eigen, thans kennelijk bij [gedaagde 1] ondergebrachte, administratie alsook de administratieve verwerking daarvan door [gedaagde 1] dienen de betrokken vennootschappen zelf een daartoe strekkende vordering tot afgifte in te stellen (voor zover [gedaagde 1] niet bereid zou blijken tot afgifte van bedoelde stukken). Een dergelijke vordering ligt evenwel niet voor, ook niet van [eiser 2] .
De vordering onder 2. zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.15.
De vordering (onder 3.) tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten deelt het lot van de hoofdvorderingen en wordt afgewezen.
4.16.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 3.022,00
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 3.022,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt eisers in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.

Voetnoten

1.Productie 16 gedaagden
2.Productie 10 gedaagden
3.Productie 5 dagvaarding
4.Productie 1 dagvaarding
5.Productie 18 gedaagden
6.Vgl. HR 9 juli 1990, NJ 1991, 215