ECLI:NL:RBOBR:2020:3652

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
01/855019-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en schadevergoeding na woninginbraak en mishandeling door vijftienjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vijftienjarige verdachte, die samen met een ander een woninginbraak heeft gepleegd in Helmond. Tijdens deze inbraak is het slachtoffer, [slachtoffer 1], door de verdachte en zijn mededader overlopen. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van een andere jongen, [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. De verdachte is veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 97 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd zijn bijzondere voorwaarden verbonden, die direct uitvoerbaar zijn verklaard. Tevens is aan het slachtoffer van de woninginbraak een immateriële schadevergoeding van € 1.500,-- toegekend. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en onder toezicht stond van de jeugdreclassering. De rechtbank heeft benadrukt dat de inbraak en de mishandeling ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers, die zich onveilig voelen in hun eigen huis en psychologische hulp nodig hebben gehad. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/855019-19
Datum uitspraak: 24 juli 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Helmond op [2003] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, horloges en/of sieraden en/of (een) handschoen(en) en/of een hoeveelheid geld (1250 euro), in elk geval enig goed en/of hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te duwen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of door die [slachtoffer 1] (meermalen) op/tegen het lichaam te schoppen en/of slaan;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2019 te Helmond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is geraakt en/of (meermalen) op/tegen het lichaam te schoppen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 4 februari 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, horloges en sieraden en handschoenen en een hoeveelheid geld (1250 euro), die toebehoorden aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te duwen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam;
Ten aanzien van feit 2
op 11 mei 2019 te Helmond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen het hoofd en het lichaam te slaan, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is geraakt en tegen het lichaam te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming in het rapport van 8 juli 2020 en dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden.
Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de civiele vordering van de heer [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 4.296,11, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zonder vervangende gijzeling.
Verder vordert de officier van justitie in deze zaak de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke veroordeling tot een werkstraf van 50 uur, subsidiair 25 dagen jeugddetentie (
de rechtbank merkt op dat deze vordering tenuitvoerlegging is gevorderd en wordt beoordeeld bij de – niet gevoegde – strafzaak op dezelfde zitting, met het parketnummer 01.293161.19).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak, gevolgd van geweld tegen de bewoner toen zij door hem op heterdaad werden betrapt. Daarnaast heeft verdachte een jongen mishandeld, door hem te slaan en te schoppen.
De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven. De bewoner van de woning (aangever) heeft de beide daders, op klaarlichte dag, in zijn woning aangetroffen, waarna de daders hem hebben geduwd om weg te kunnen komen en zijn zij vervolgens gevlucht. De aangever is door deze duw ongelukkig ten val gekomen en heeft hierdoor letsel bekomen, waar hij nog lange tijd last van heeft gehad. Het handelen van verdachte jegens de aangever laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om al dan niet samen met een ander geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Aangever heeft laten weten zo geschrokken te zijn van wat hem is overgekomen, dat hij therapie van een psycholoog nodig heeft gehad. Ook heeft hij aangegeven maanden later nog steeds heel erg bang te zijn in zijn eigen huis.
Verdachte heeft verder een jongen, die hij kent uit de buurt, aangevallen en geslagen en geschopt.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Uit het door de Raad voor de Kinderbescherming opgemaakte adviesrapport van 8 juli 2020 blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
‘(…) [verdachte] is een zestienjarige jongen met beperkte cognitieve mogelijkheden. Hij is al vaak met politie in aanraking gekomen en is al jaren in beeld bij de jeugdreclassering en in het verleden ook bij de gezinsvoogdij middels een kinderbeschermingsmaatregel in beeld geweest. De persoonlijke omstandigheden van [verdachte] kennen veel risico’s voor de kans op herhaling en er zijn veel criminogene factoren waardoor de recidive kans groot is. Inzet tot op heden heeft hier weinig aan kunnen veranderen. (…)
[verdachte] werd al zeer vroeg blootgesteld aan fors huiselijk geweld. (…) Hierdoor raakte hij getraumatiseerd en hij heeft hiervoor in zijn kinderjaren niet de juiste hulp gekregen. (…)
De kans op herhaling van delictgedrag is groot en hij zal een forse stok achter de deur nodig hebben om voorwaarden na te komen.
[verdachte] is in feite zelf ook slachtoffer van zijn opvoeding, heeft onvoldoende sturing en begeleiding gekregen, met uiteindelijk nu als gevolg de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en het forse delictgedrag wat hij vertoont. Hij vormt een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving. Alleen een fors kader behoort nog tot de mogelijkheden om te komen tot verandering. (…)
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de meervoudige kamer aan [verdachte] een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen (waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de duur van de voorlopige hechtenis, zodat [verdachte] direct kan starten met zijn behandeling) onder de algemene en onder bijzondere voorwaarden. (…)’.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen. De rechtbank zal deze straf grotendeels (97 dagen) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank merkt hierbij op verdachte in de gelijktijdig met deze zaak behandelde zaak een gedragsbeïnvloedende maatregel wordt opgelegd. Dit is voor de rechtbank de belangrijkste reden om verdachte geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. De maatregel zou hierdoor immers woorden doorkruist.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .De benadeelde partij vordert in totaal € 7.796,11 bestaande uit € 4.500,00 immateriële schade en € 3.296,11 materiële schade. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten: medische kosten € 151,02; niet vergoede medicijnen € 18,04; medisch kussen € 24,75; beveiligingskosten € 3.065,42; reiskosten € 36,88.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding (post smartengeld: schatting € 1.500,00) en materiële schadevergoeding (posten medische kosten € 151,02; niet vergoede medicijnen € 18,04; medisch kussen
€ 24,75; reiskosten € 36,88), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre niet vaststaat dat sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De gevorderde immateriële schade voor zover deze het bedrag van € 1.500,00 te boven gaat en de gevorderde materiële schade voor wat betreft de post beveiligingskosten € 3.065,42.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de schadevergoedingsmaatregel een vervangende gijzeling te verbinden.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 300, 312.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;T.a.v. feit 2:
mishandeling.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. feit 1, feit 2: Jeugddetentie voor de duur van 100 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van hetWetboek van Strafrecht, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant en zich gedurende de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de aan verdachte bekende [betrokkene] , geboren op [2000] te Helmond, wanneer zij zich buiten op straat bevinden.
-zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van € 1.730,69.

Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.730,69. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.500,00 immateriële schadevergoeding (post: smartengeld, schatting) en een bedrag van € 230,69 materiële schadevergoeding (post: eigen risico ziektekostenverzekering € 151,02; niet vergoede medicijnen € 18,04; medisch kussen € 24,75; reiskosten € 36,88). Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.730,69. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.500,00 immateriële schadevergoeding (post: smartengeld, schatting) en een bedrag van € 230,69 materiële schadevergoeding (post: eigen risico ziektekostenverzekering € 151,02; niet vergoede medicijnen € 18,04; medisch kussen
€ 24,75; reiskosten € 36,88). Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Heft ophet tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter en kinderrechter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 24 juli 2020.