ECLI:NL:RBOBR:2020:3651

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
01/293161-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zestienjarige verdachte voor openlijk geweld met jeugddetentie en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 24 juli 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een zestienjarige verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld tegen meerdere slachtoffers op 8 december 2019 in Helmond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd van twaalf maanden, die kan worden omgezet in jeugddetentie als de verdachte niet meewerkt aan de uitvoering van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan openlijk geweld, waarbij meerdere slachtoffers letsel hadden opgelopen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd en verkeerde ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte cognitieve mogelijkheden en de invloed van zijn opvoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd voor immateriële en materiële schade. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gestructureerd kader voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.293161.19
Parketnummer vordering: 01.139160.18
Datum uitspraak: 24 juli 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Helmond op [2003] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juni 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 8 december 2019 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
immers is/ heeft hij, verdachte, en/of zijn/ hebben zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, met dat opzet
- (met gebalde vuist) die [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen/ gestompt en/of
- (met geschoeide voet/ voeten) die [slachtoffer] tegen het hoofd geschopt en/of op diens hoofd gesprongen/ gestampt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 8 december 2019 te Helmond meermalen, althans eenmaal, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [weg] , in elk geval op of aan een openbare weg, (telkens) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
het meermalen, althans eenmaal, slaan (met gebalde vuist) en/of schoppen (met geschoeide voet) tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of het op diens hoofd springen/ stampen;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 8 december 2019 te Helmond meermalen, althans eenmaal, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [weg] , in elk geval op of aan een openbare weg, (telkens) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- [benadeelde partij] ,
- [benadeelde partij 2] en/of
- [benadeelde partij 3] ,

welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, slaan (met gebalde vuist) en/of schoppen (met geschoeide voet);

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.139160.18 is aangebracht bij vordering van 19 mei 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d.
11 september 2018.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair.

De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Dat verdachte zodanig heeft gehandeld dat hij opzet (of voorwaardelijk opzet) heeft gehad op de dood van het slachtoffer of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer acht de rechtbank niet bewezen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 subsidiair.
op 8 december 2019 te Helmond met anderen, op de openbare weg, de [weg] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan (met gebalde vuist) en schoppen met geschoeide voet tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
Ten aanzien van feit 2.
op 8 december 2019 te Helmond meermalen, met anderen, aan de openbare weg, de [weg] , telkens openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- [benadeelde partij] ,
- [benadeelde partij 2] en
- [benadeelde partij 3] ,

welk geweld bestond uit het meermalen slaan met gebalde vuist en schoppen met geschoeide voet.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert (gebaseerd op een bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2):
  • Een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest en met de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden.
  • Een GBM van 12 maanden, subsidiair 12 maanden jeugddetentie, zoals geadviseerd door de deskundigen en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
  • Toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 537,44 + wettelijke rente + schadevergoedingsmaatregel zonder vervangende gijzeling en voor het overige niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
  • Toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 7.409,79 + wettelijke rente + schadevergoedingsmaatregel zonder vervangende gijzeling en voor het overige niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
  • Toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 500,00 + wettelijke rente + schadevergoedingsmaatregel zonder vervangende gijzeling en voor het overige niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
  • Gehele toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging (abusievelijk opgenomen op de schriftelijke vordering in de zaak met het parketnummer 01/855019-19).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld op de openbare weg tegen in totaal vier personen. Dit is in de bewezenverklaring opgedeeld in twee veroordelingen voor openlijk geweld.
De door verdachte en zijn mededaders gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en hebben ook daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Van het openlijk geweld zijn camerabeelden beschikbaar en deze bevinden zich ook in het dossier. Hierop is het genadeloos agressieve karakter van het gepleegde openlijk geweld goed zichtbaar. Zonder gebleken aanleiding worden de vier aangevers, geschopt en geslagen. De aangevers worden letterlijk stuk voor stuk tegen de grond geslagen. En ook wanneer de aangevers roerloos op de grond liggen, gaat men door met slaan en schoppen. Op de beelden is onder meer te zien dat verdachte een aanloop neemt en één van de aangevers, die bewegingsloos op de grond ligt, stompt en schopt tegen zijn lichaam.
Op enig moment wordt deze persoon, terwijl hij nog altijd op de grond ligt, met geschoeide voet tegen zijn lichaam geschopt en vervolgens door een van de verdachten, niet zijnde verdachte [verdachte] , meerdere malen hard op zijn hoofd getrapt. Meerdere getuigen hebben verklaard dat ze bang waren dat de aangever dood getrapt zou worden.
Het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte en de mededaders gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om samen met anderen zwaar en buitensporig geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Verdachte heeft op geen enkel moment ingegrepen en geprobeerd zijn medeverdachten tegen te houden of af te remmen. Hij heeft doelbewust deelgenomen aan het heftige geweld en heeft daarin een fors aandeel gehad.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Ook is gebleken dat alle vier de aangevers letsel hebben opgelopen, van wie drie fors letsel. Zo was bij drie jongens sprake van een hersenschudding, met klachten zoals hoofdpijn, vermoeidheid, vergeetachtigheid en duizeligheid tot gevolg. Eén van de aangevers had een gebroken neus, een andere aangever een gekneusde kaak en bij alle drie de aangevers was sprake van meerdere kneuzingen in het gezicht.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke geweldsfeiten werd veroordeeld. Daarbij komt dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. Verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol, een stof waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij alcoholhoudende drank genuttigd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en ter terechtzitting berouw heeft getoond. Verdachte heeft zijn aandeel in de feiten uiteindelijk toegegeven. Sinds de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis lijkt verdachte gemotiveerd te zijn om te stoppen met het gebruik van alcohol en (hard-)drugs en te willen komen tot een wezenlijke en benodigde gedragsaanpassing. Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven iets van zijn leven te willen maken.
Uit het omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte psychologisch onderzoek Pro Justitia van drs. G.L.J. Fiddelers, GZ-psycholoog van 7 juni 2020 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Ook geeft de deskundige advies over een mogelijke afdoening van de strafzaak.
Dit rapport houdt kort weergegeven onder meer het volgende in:
‘(…) Rapporteur adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. (…) De volgende factoren voortkomend uit de onderliggende stoornissen (ADHD, de verstandelijke beperking en de gedragsstoornis), lijken een rol te hebben gespeeld bij het ten laste gelegde: antisociale redeneringen (als je wordt aangevallen, moet je direct terug aanvallen), gebrek aan coping vaardigheden (niet in staat zijn om in oplossingen te denken en te handelen), niet stil staan bij de gevolgen van je handelen en impulsief reageren, vijandige basishouding en reageren vanuit een chronische staat van waakzaamheid.
De loyaliteit aan zijn neef M. en het ‘opkomen voor familie’ speelde een zeer grote rol bij het handelen van betrokkene. (…)
De kans op recidive is op basis van de SAVRY (gestructureerde risico taxatie van gewelddadig gedrag bij jongeren) hoog. Zowel historische risicofactoren, sociale/ contextuele risicofactoren als individuele risicofactoren zijn alom vertegenwoordigd.
Daarnaast zijn de volgende factoren ten nadele van invloed op de kans op recidive: het tekort aan goed voorbeeldgedrag, armoede en criminele familieleden, tot nu toen niet in staat zijn om zijn leven op de rails te krijgen qua werk, waarbij het corona-virus niet de enige oorzaak is dat betrokkene nog niet aan het werk is; hij stelt eisen aan de betaling, heeft geen zin om werkzaamheden te doen die hij niet ziet zitten (supermarkt of fabriek), heeft liever een uitkering dan dat hij ‘moet uitsloven’ en hij raakt gespannen (en haakt dan af) als hij overvraagd wordt. Hij kan moeilijk met gezag omgaan en is ook niet meer gewend om in de pas te lopen (scholing en dagbesteding is al jaren een probleem omdat betrokkene niet in staat blijkt zich te kunnen focussen, zaken goed te bevatten en te onthouden en weinig ontvankelijk te zijn voor adviezen, aanwijzingen of nieuwe informatie, mede door onvermogen, onzekerheid en weerstand). Het niet gevoelig zijn voor gezag, de gebrekkige gewetensontwikkeling en het geen waarde hechten aan het naleven van afspraken zijn eveneens risico verhogende factoren. (…)
Om te voorkomen dat betrokkene blijft recidiveren, meent rapporteur dat bescherming en begeleiding vanuit een pedagogische invalshoek noodzakelijk is. Betrokkene is immers nog onvoldoende toegerust om op eigen kracht zijn leven vorm te geven (ondanks dat hij dit wil, wenst en afdwingt door onder te duiken als hij bemoeienis vreest). Er is ook lijdensdruk zichtbaar bij betrokkene (wat hij verbloemt en weglacht) en er leven bij hem veel vragen over zijn verleden en toekomst. (…) Betrokkene behoeft meer bescherming en nabijheid van volwassenen dan hem lief is. De nabijheid en liefde van zijn ouders en opa en oma is belangrijk, maar heeft niet geleid tot het opheffen van de bedreigde ontwikkeling.
Rapporteur ziet twee mogelijkheden om de kans op recidive terug te dringen:
Middels een civiel kader wordt een uithuisplaatsing gerealiseerd in een orthopedagogische setting zoals bijvoorbeeld de open groepen van Bijzonder Jeugdwerk Brabant.
Men kiest voor een strafrechtelijk kader middels een GBM, waarbij de GBM bestaat uit de volgende onderdelen:
-
Opname in een open leefgroep van Bijzonder Jeugdwerk Brabant (BJB) en opstarten van behandelmodules voor de duur van 12 maanden (EQUIP, EMDR en emotie regulatie training).
-
Continuering van dagbehandeling bij Steur Trainingen (werk, sport, individuele begeleiding).
-
Elektronisch Toezicht (noodzakelijk om weekendverlof te realiseren).
-
Begeleiding vanuit ITB-HKA van de jeugdreclassering voor alle uren buiten de leefgroep. In samenspraak met de behandelaars is een nauwgezet plan voor juist die uren – los van de woning/ groep – noodzakelijk om recidive in te perken.
-
Zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de ITB-er, de behandelaars en de begeleiders van Steur Trainingen. (…)
Bij beide opties kan men voor het volgende kiezen: als betrokkene niet meewerkt aan een plaatsing in een open leefgroep, of als dit geen haalbare kaart blijkt, dan is gesloten jeugdzorg in civiel kader aangewezen. Als betrokkene zich niet aan de GBM houdt en men jeugddetentie uit moet voeren (terugmelding is noodzakelijk en het uitvoeren van de jeugddetentie ook, omdat men anders de maatregel net zo goed niet kan opleggen, immers betrokkene moet weten dat de consequentie wordt uitgevoerd) dan kan na de jeugddetentie alsnog gesloten jeugdzorg in civiel kader in gang gezet worden. (…)
Tot slot: in het strafdossier wordt een voorwaardelijke PIJ maatregel geopperd. Rapporteur meent dat het risico dat betrokkene zich niet aan de voorwaarden kan houden groot is (dit speelt uiteraard ook bij een GBM) waardoor een voorwaardelijke PIJ hoogstwaarschijnlijk omgezet zal moeten worden in een onvoorwaardelijke PIJ maatregel en betrokkene binnen de muren van een JJI een tweejarige behandeling moet ondergaan. (…)
Betrokkene moet leren om zich in Helmond, met nabijheid van negatieve beïnvloeding door derden, staande te houden. Effectiever is hem vanuit de regio in een weliswaar gestructureerde en pedagogische omgeving te behandelen en te begeleiden naar volwassenheid met het oog op mogelijk een vorm van begeleid zelfstandig wonen. De band met moeder en opa en oma kan middels een GBM gecontinueerd worden, waarbij Elektronisch Toezicht helpend is om zich aan afspraken te houden.
Wanneer betrokkene echter in de toekomst recidiveert door opnieuw een ernstig delict te plegen dan heeft beveiliging van de maatschappij een doorslaggevende rol bij het eventueel toch opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel. (…).’
Uit het door de Raad voor de Kinderbescherming opgemaakte adviesrapport van 8 juli 2020 blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
‘(…) [verdachte] is een zestienjarige jongen met beperkte cognitieve mogelijkheden. Hij is al vaak met politie in aanraking gekomen en is al jaren in beeld bij de jeugdreclassering en in het verleden ook bij de gezinsvoogdij middels een kinderbeschermingsmaatregel in beeld geweest. De persoonlijke omstandigheden van [verdachte] kennen veel risico’s voor de kans op herhaling en er zijn veel criminogene factoren waardoor de recidive kans groot is. Inzet tot op heden heeft hier weinig aan kunnen veranderen. (…)
Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt er een belangrijke stijgende lijn gezien, waarbij zowel [verdachte] als moeder, op een positieve wijze mee werken aan de geboden hulp en kaders nu.
[verdachte] werd al zeer vroeg blootgesteld aan fors huiselijk geweld. (…) Hierdoor raakte hij getraumatiseerd en hij heeft hiervoor in zijn kinderjaren niet de juiste hulp gekregen. (…)
De kans op herhaling van delictgedrag is groot en hij zal een forse stok achter de deur nodig hebben om voorwaarden na te komen.
[verdachte] is in feite zelf ook slachtoffer van zijn opvoeding, heeft onvoldoende sturing en begeleiding gekregen, met uiteindelijk nu als gevolg de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en het forse delictgedrag wat hij vertoont. Hij vormt een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving. Alleen een fors kader behoort nog tot de mogelijkheden om te komen tot verandering. (…)
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de Pro Justitia rapportage bestudeerd en in multidisciplinair overleg besloten dat het advies tot een GBM het meest passend wordt gezien voor [verdachte] , om zo de kans op herhaling van delictgedrag zover als mogelijk terug te dringen. De insteek is om vanuit straf primair te focussen op [verdachte] zelf, en vanuit civiel het systeem te ondersteunen/sturen (mogelijk door middel van een Kinderbeschermings-maatregel, wat nog onderzocht moet worden) om het geleerde uit de GBM te kunnen bestendigen op langere termijn. (…)
Het grote voordeel van GBM is dat [verdachte] een heel duidelijk kader en plan krijgt met een hele forse stok achter de deur. (…)
De jeugdreclassering heeft inmiddels een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgestelde modules zoals in de Pro Justitia rapportage beschreven.
De voorkeur van de jeugdreclassering voor een uithuisplaatsing in het kader van de GBM gaat uit naar BJB, vanwege de fysieke nabijheid van het systeem (moeder en opa en oma). [verdachte] dichtbij het systeem plaatsen zal leiden tot een grotere bereidwilligheid ten aanzien van behandeling en hulp.
De volgende modules zullen ingezet worden ten behoeve van de GBM:
De EMDR kan binnen 30 dagen na vonnis starten bij BJB. Mocht [verdachte] teveel naweeën van deze behandeling krijgen dan kan hij bij Steur training en coaching eventueel hierin begeleid worden.
[verdachte] zal naar alle waarschijnlijkheid binnen vier maanden worden geplaatst op een woongroep van BJB, waar hij 24/7 verblijft en gewerkt wordt naar weekenden naar huis.
Emotie regulatie training kan worden gestart nadat [verdachte] is geaard bij het verblijf bij BJB. Dan zal ook Make en Move starten, wat een vervanging is van de EQUIP training, maar dezelfde uitgangspunten hanteert.
Elektronisch toezicht om in de verlof momenten toezicht te houden op het nakomen van afspraken.
Begeleiding vanuit ITB HKA van de jeugdreclassering voor alle uren buiten de leefgroep. In samenspraak met de behandelaars is een nauwgezet plan voor juist de uren (los van woning/groep) noodzakelijk om recidive in te perken.
Zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de ITB-er, de behandelaars en de begeleiders van Steur Trainingen.
Daarnaast is de Raad voor de Kinderbescherming van mening dat er een contactverbod buiten op straat moet worden opgelegd met medeverdachte. Zij zullen elkaar mogelijk in de toekomst wel bij oma treffen, maar dit is binnen. De nadruk van het verbod ligt als het aan de Raad voor de Kinderbescherming ligt, buiten op straat.
Daarnaast is een verbod op alcohol en drugs wenselijk. [verdachte] was behoorlijk onder invloed van alcohol ten tijde van het plegen van onderhavig delict. Grenzen vervagen dan nog meer en de kans op impulsief gedrag ligt op de loer. (…)
Wanneer betrokkene opnieuw zal recidiveren in de toekomst en een ernstig delict pleegt dan heeft beveiliging van de maatschappij een doorslaggevende rol bij het eventueel opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel. (…)
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de meervoudige kamer aan [verdachte] een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen (waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de duur van de voorlopige hechtenis, zodat [verdachte] direct kan starten met zijn behandeling) onder de algemene en onder bijzondere voorwaarden. (…)
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de meervoudige kamer aan [verdachte] de gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van 12 maanden in de vorm van de hiervoor beschreven modules. (…)’
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen. De rechtbank zal deze straf grotendeels (65 dagen) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) noodzakelijk en geboden.
Deze maatregel kan worden opgelegd als de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgaande veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte is in het verleden eerder veroordeeld tot werk- en leerstraffen voor gewelds- en vermogensdelicten. Ondanks deze straffen is verdachte opnieuw de fout ingegaan, terwijl hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling. Ook deze voorwaardelijke straf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze strafzaak heeft verdachte laten zien mee te willen werken aan een gedragsverandering. Deze gedragsverandering moet echter plaatsvinden in een gestructureerd en gedwongen kader met een flinke stok achter de deur. Aanvankelijk werd door de deskundigen gedacht aan het adviseren tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Inmiddels adviseren de deskundigen het terugdringen van het recidivegevaar vorm te geven door middel van een GBM, gecombineerd met een grotendeels voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de rapportages van de GZ-psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming, oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is nu de ernst van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal de hierna te noemen door de deskundigen geadviseerde modules aan deze maatregel verbinden.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 1 primair en (impliciet) subsidiair ten laste gelegde.
De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal bevelen dat de gestelde voorwaarden en het programma van de GBM beide dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de jeugdige is.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding (smartengeld geschat op € 1.250,00) en materiële schadevergoeding (€ 441,04 posten: verlies van arbeidsvermogen, tegemoetkoming opname verlofuren, stomerijkosten en reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde immateriële schadevergoeding en ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding voor de post studievertraging, aangezien de rechtbank van oordeel is dat ten aanzien van de post studievertraging in zoverre niet vaststaat dat sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade en de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering in zoverre evenals de meer gevorderde immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een geschat bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde immateriële schadevergoeding en de gevorderde materiële schadevergoeding. Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, onder meer omdat de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de overig gevorderde immateriële schadevergoeding en de gevorderde materiële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde materiële schadevergoeding en de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een geschat bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.139160.18.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. Bij het opleggen van de voorwaardelijke straf is aan verdachte medegedeeld dat deze voorwaardelijke straf alsnog dient te worden verricht als verdachte binnen de proeftijd een nieuw strafbaar feit pleegt. Het ten uitvoer leggen van deze straf is dan ook een duidelijk signaal dat het niet naleven van een voorwaarde die door de rechter is opgelegd, consequenties heeft. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 60a, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het onder 1 primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
T.a.v. feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:
Een
jeugddetentievoor de duur van 100 dagen waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd wanneer zij zich buiten op straat bevinden geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met [medeverdachte] , geboren op [2000] te Helmond, tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de jeugdreclassering en daarbij de aanwijzingen van de jeugdreclassering worden opgevolgd.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controle hierop door bloedonderzoek of urineonderzoek.
- dat veroordeelde zich meldt bij de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een maatregel tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigenvoor de duur van 12 maanden.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
Deze maatregel bestaat uit:
- Een uithuisplaatsing op een residentiele groep van Bijzonder Jeugdwerk Brabant (BJB);
- Het volgen van EMDR;
- Emotie regulatie training;
- EQUIP (wat tegenwoordig door BJB als 'Make a Move' zal worden aangeboden);
- Zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de ITB-er, de behandelaars en de begeleiders van Steur Trainingen;
- Begeleiding vanuit ITB HKA van de jeugdreclassering voor alle uren buiten de leefgroep;
- Zich ter controle onder elektronisch toezicht zal stellen voor zolang en zo vaak als nodig, van de gecertificeerde instelling te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant en dat hij zich gedurende deze periode houdt aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming Brabant, afdeling jeugdreclassering.
Beveelt dat ook het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 11 september 2018, gewezen onder parketnummer 01-139160-18, te weten:
een werkstrafvoor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , van een bedrag van 1.691,04 euro, bestaande uit 441,04 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
T.a.v. feit 2:
Legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] , van een bedrag van 1.691,04 euro.
Voormeld bedrag bestaat uit 441,04 euro materiële schade en 1.250,00 euro immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 08 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , van een bedrag van 750,00 euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn
mededader(s) is betaald.
T.a.v. feit 2:
Legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] , van een bedrag van 750,00 euro.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 08 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , van een bedrag van 537,44 euro, bestaande uit 37,44 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
T.a.v. feit 2:
Legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] , van een bedrag van 537,44 euro.
Voormeld bedrag bestaat uit 37,44 euro materiële schade en 500,00 euro immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 08 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Heft ophet tegen verdachte verleende opgeschorte/geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter en kinderrechter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 24 juli 2020.