ECLI:NL:RBOBR:2020:3546

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
01/993271-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van synthetische drugs met medeverdachten

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de vervaardiging van synthetische drugs. De verdachte, geboren op 19 mei 1996, werd beschuldigd van het huren van voertuigen voor het vervoer van grondstoffen en chemicaliën, het voorhanden hebben van deze stoffen en het medeplegen van deze voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het opzetten van een productielaboratorium voor synthetische drugs, waar aanzienlijke hoeveelheden MDMA zijn geproduceerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. De zaak kwam aan het licht na observaties door de politie, die een camera had gericht op de loods waar de verdachte en zijn medeverdachten actief waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte op verschillende momenten betrokken was bij het vervoer van grondstoffen en het gebruik van voertuigen die hij had gehuurd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en het gebruik van een jammer. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel, waarbij rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993271-19
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2019, 21 februari 2020, 13 mei 2020, 23 juni 2020, 24 juni 2020 en 1 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 november 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 2 september 2019 te Reek (gemeente Landerd) en/of Valkenswaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, -een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- een of meer voertuigen gehuurd ten behoeve van het vervoer van grondstoffen en/of chemicaliën ten behoeve van de productie van synthetische drugs en/of
- als bestuurder van dat/die voertuigen voornoemde grondstoffen en/of chemicaliën vervoerd en/of
- een hoeveelheid chemicaliën en/of grondstoffen, te weten MAPA en/of zoutzuur en/of fosforzuur en/of caustic soda en/of aceton en/of safrol en/of monomethylamine en/of methanol en/of PMK-glycidaat en/of PMK en/of APAA ten behoeve van de vervaardiging van voornoemd(e) middel(en) gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of - hardware,te weten ketels en/of gasflessen en/of rondbodemkolven en/of diepvrieskisten en/of gasbranders en/of een koeler en/of klemdekselvaten gekocht en/of verkocht en/of besteld en/of voorhanden gehad en/of
- zijn schuur aan de [straatnaam 1] te Valkenswaard voor de opslag van grondstoffen en/of chemicaliën en/of goederen ter beschikking gesteld;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2019 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een pistool, merk Zoraki (vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren) en/of munitie van categorie III, te weten 22 kogelpatronen (merk Walther), althans een of meer kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 2 september 2019 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een of meer radioapparaten, te weten een uitrusting/apparatuur, ook wel "jammer" (verstoorder) genoemd, bestemd voor het uitzenden van radiosignalen met grote bandbreedte,
heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis en het feit dat voor een deel dezelfde overwegingen in de zaken van de medeverdachten zullen worden gehanteerd, zal de rechtbank in navolgende bewijsoverwegingen verdachte en de medeverdachten bij hun achternamen noemen. Tevens wordt omwille van de leesbaarheid van het vonnis voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het medeplegen van:
  • voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs (feit 1);
  • het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie (feit 2);
  • het al dan niet opzettelijk een jammer aangelegd aanwezig hebben dan wel gebruiken (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op gronden zoals verwoord in zijn requisitoir feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak van feit 1, 2 en 3.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1
Voorbereidingshandelingen
Op 19 juli 2019 treft de politie in een loods op het perceel [straatnaam 2] te Reek een productielaboratorium voor synthetische drugs aan. De loods was ingericht en gebruikt voor het op grote schaal vervaardigen van synthetische drugs, met name de vervaardiging en bewerking van MDMA volgens de zogenaamde verhoogde drukmethode in een drukreactieketel met behulp van PMK, methanol, methylamine, waterstofgas en platina, waarna de vervaardigde MDMA-base (olie) kon worden gedestilleerd. Hierop kon de gedestilleerde MDMA-base worden omgezet in de vaste stof MDMA.HC1. Er zijn diverse emmers aangetroffen met restanten kristallen MDMA.HC1.
Afgaande op de aangetroffen lege emmers met resten MDMA kristallen en vervuilde aceton concludeert de politie dat er in totaal minimaal 264 kilogram aan MDMA.HC1 kristallen is vervaardigd. Daarnaast is er ook 109 liter MDMA-olie aangetroffen, goed voor nog eens minimaal 109 kilogram MDMA.HC1 kristallen.
Betrokken personen
Aangezien de politie al enige tijd heimelijk een camera op de ingang van de loods had gericht, is er zicht verkregen op de personen die met de loods te maken hadden. Daarnaast blijkt uit het dossier, dankzij bakengegevens en observaties, ook hoe deze personen op bepaalde momenten bij de loods kwamen.
Uit de beelden en de beschrijving daarvan blijkt dat, in de periode dat er een camera op de loods heeft gestaan, een drietal personen bij en in de loods zijn geweest: verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de eigenaar van het perceel, tevens bewoner van de naast de loods gelegen woning. Mede gelet op de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , die inhouden dat ze bij en in de loods zijn geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de herkenning door de politie van deze verdachten op de camerabeelden. De rechtbank heeft in raadkamer ook zelf van de aan het dossier toegevoegde beelden kennisgenomen en kan de herkenning van deze drie verdachten onderschrijven. Behalve deze drie personen is er niemand bij de loods gezien.
Aanvullende overwegingen
Uit observaties is gebleken dat [medeverdachte 2] op 27 juni 2019 bij de loods in Reek arriveerde met een Renault Master en dat daar aangekomen de deuren van dit voertuig opengingen, alsmede de deuren van de loods. De rechtbank acht het aannemelijk dat er toen goederen uit de Renault Master in de loods werden geladen. Kort daarvoor had [medeverdachte 2] de Renault Master overgenomen van verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] , die dit voertuig eerder die dag had gehuurd en ermee naar Maasbracht reed en daar op straat contact had met een andere bestelbus. Daarbij is waargenomen dat beide voertuigen met de achterzijde tegen elkaar aan geparkeerd werden, waarna de deuren van de laadruimte van beide voertuigen open gingen. Na overdracht van het voertuig aan [medeverdachte 2] vertrok [verdachte] in de auto waarmee [medeverdachte 2] aangekomen was.
Op 3 juli 2019 belt [verdachte] met een verhuurbedrijf omdat hij op 4 juli 2019 een Mercedes Vito wil huren. Op 4 juli 2019 ziet het observatieteam dat [verdachte] bij een verhuurbedrijf aankomt. Later wordt waargenomen dat hij in een Mercedes Vito met kenteken [kentekennummer 1] rijdt. Op 4 juli 2019 in de middag wordt op camerabeelden van de loods in Reek gezien dat [medeverdachte 1] arriveert in een Mercedes Vito met dit kenteken. Hij laadt zakken uit de laadruimte en draagt ze de loods binnen. Later op de dag komt dezelfde Mercedes Vito weer aangereden, ditmaal met [medeverdachte 2] als chauffeur. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dragen, met bedekte handen, zakken vanuit de Mercedes Vito de loods in.
Op 4 juli 2019 16.56 uur belt [verdachte] met het verhuurbedrijf met de vraag of hij de Vito nog een dagje langer kan huren, omdat hij hem morgenvroeg nog nodig heeft voor een ritje op en neer.
Op 5 juli 2019 arriveert [medeverdachte 1] in de vroege ochtend opnieuw als bestuurder van de Mercedes Vito bij de loods in Reek. Samen met [medeverdachte 2] laadt hij twee jerrycans met een geschatte inhoud van 20 liter en gevuld met een bruin/oranjekleurige vloeistof in de Mercedes Vito. Daarna vertrekt de Mercedes Vito met [medeverdachte 1] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder.
Op 11 juli 2019 arriveert [medeverdachte 1] in de Opel Corsa met kenteken [kentekennummer 2] op naam van [verdachte] bij de loods in Reek. Hij laadt daar met bedekte handen jerrycans uit de Opel Corsa en loopt daar de loods mee binnen. Vanuit de loods plaatst hij jerrycans terug in de kofferruimte van de Opel Corsa.
Op 20 augustus 2019 wordt door het observatieteam waargenomen dat [verdachte] zijn voertuig parkeert in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] , dat hij uitstapt en aanklopt op de voordeur van deze woning. Er wordt niet open gedaan, waarop [verdachte] naar een schoolplein loopt en daar contact heeft met [medeverdachte 1] . Vervolgens lopen [verdachte] en [medeverdachte 1] en twee kinderen in de richting van de woning van [medeverdachte 1] . Na negen minuten komt [verdachte] uit de woning van [medeverdachte 1] .
Uit het voorgaande volgt dat er op verschillende momenten gebruik is gemaakt van voertuigen van of gehuurd door [verdachte] om goederen van en of naar de loods in Reek te vervoeren. Aangezien deze goederen telkens met bedekte handen gepakt werden en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dit deed om geen vingerdrukken achter te laten omdat het goederen bestemd voor de productie van synthetische drugs waren, concludeert de rechtbank dat in deze voertuigen goederen en of stoffen bestemd voor de productie van synthetische drugs zijn vervoerd.
[verdachte] heeft verklaard dat hij geen werk had, alleen af en toe een ritje voor het lachgasbedrijf van verdachte [medeverdachte 4] uitvoerde. Hij huurde dan busjes, keek niet in de laadruimte, had geen vrachtbrieven, stapte niet uit en gaf het busje ook niet aan een ander. Verder heeft [verdachte] verklaard [medeverdachte 1] niet te kennen.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] leugenachtig verklaart over het feit dat hij [medeverdachte 1] niet kent en over het feit dat hij door hem gehuurde voertuigen niet ter hand heeft gesteld aan derden. [medeverdachte 1] komt eenmaal in een auto van [verdachte] bij de loods aan en op twee dagen met een door [verdachte] gehuurde Mercedes Vito. Opvallend is dat ook [medeverdachte 2] hierin rijdt. [verdachte] heeft ook eenmaal een voertuig overgedragen aan [medeverdachte 2] , die daarmee naar de loods rijdt. Net daarvoor was [verdachte] betrokken bij een uiterst verdachte overdracht van goederen op de openbare weg.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] met zijn leugens de waarheid heeft willen bemantelen, namelijk dat hij voertuigen regelde waarin grondstoffen naar het productielaboratorium te Reek gebracht werden. Dat hij ook wetenschap hiervan had vindt, naast de kennelijk gevoelde noodzaak de waarheid te willen bemantelen, bevestiging in verschillende taps waaruit volgt dat [verdachte] vond dat hij veel te weinig betaald kreeg voor het risico dat hij liep, terwijl de personen voor wie hij reed veel geld verdienden. Daar komt bij dat [verdachte] gebruikmaakte van een PGP-telefoon en een jammer in zijn bezit had, goederen die bij een legale handelswijze niet nodig zijn en juist vaak gebruikt worden om illegale werkzaamheden aan het zicht te onttrekken. [verdachte] heeft geen geloofwaardige uitleg gegeven voor de aanwezigheid van deze goederen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte verantwoordelijk gehouden kan worden voor de productie van synthetische drugs in de loods te Reek en evenmin voor het voorhanden hebben van de MDMA-olie (wat ook niet aan hem is tenlastegelegd), maar wel voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs zoals hierna bewezenverklaard.
Bij de huiszoeking die plaatsvond na aanhouding van verdachte op 2 september 2019 werd in de schuur die hoort bij de woning van verdachte een hoeveelheid grondstoffen en restafval voor/van de productie van synthetische drugs aangetroffen. In eerste instantie heeft verdachte verklaard dat hij deze goederen voor een hem verder onbekende Turk had opgeslagen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niets van deze goederen wist. Daarmee stelt de rechtbank vast dat ook op dit onderdeel onwaarachtig door verdachte is verklaard. In het licht van de eerder door verdachte gebruikte leugens, de vaststelling dat hij zich ook heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en gelet op het tapgesprek met zijn moeder op 20 juli 2019 waaruit blijkt dat hun schuur als stashplaats gebruikt wordt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze goederen in zijn schuur heeft opgeslagen of laten opslaan en hij aldus wetenschap en beschikkingsmacht over deze goederen en ze daarmee voorhanden heeft gehad. Daarmee acht de rechtbank de aan verdachte ten laste gelegde voorbereidingshandelingen bewezen zoals hierna bewezen is verklaard.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, ook het medeplegen daarvan.
Feit 2
Met betrekking tot feit 2, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie overweegt de rechtbank dat er in het huis waar verdachte ook woont een vuurwapen en munitie is aangetroffen maar dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte daar wetenschap van had. Voor dit feit zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een getapt telefoongesprek op 16 juli 2019 zei [verdachte] dat er iemand op zijn ‘
jammer’ging zitten en dat hij wel eens op plekken kwam die niemand mocht weten.
Op 2 september 2019 is tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] een ‘
jammer’aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte – zoals hiervoor onder feit 1 overwogen – zich bezighoudt met criminele activiteiten en dat hij in het kader daarvan veelvuldig in opdracht van anderen in gehuurde bestelbusjes rijdt naar plekken waarvan niemand mocht weten.
De rechtbank is van oordeel dat van verdachte ter zake het aantreffen van een ‘
jammer’in zijn woning een redelijke verklaring mag worden verlangd. Nu verdachte die redelijke verklaring niet heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat, alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, het niet anders kan zijn dan dat verdachte de ‘
jammer’opzettelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en dat hij over die ‘
jammer’heeft kunnen beschikken.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 26 juni 2019 tot en met 2 september 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, -een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
-vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn
mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- voertuigen gehuurd ten behoeve van het vervoer van grondstoffen en/of chemicaliën ten

behoeve van de productie van synthetische drugs en

- als bestuurder van die voertuigen voornoemde grondstoffen en/of chemicaliën vervoerd

en

- een hoeveelheid chemicaliën en/of grondstoffen, te weten zoutzuur en caustic soda en
methanol en PMK-glycidaat en PMK en APAA ten behoeve van de vervaardiging
van voornoemd(e) middel(en) voorhanden gehad
en
- zijn schuur aan de [straatnaam 1] te Valkenswaard voor de opslag van grondstoffen

en chemicaliën en goederen ter beschikking gesteld;

3.
op 2 september 2019 te Valkenswaard, opzettelijk, een radioapparaat, te weten een uitrusting/apparatuur, ook wel "jammer" (verstoorder) genoemd, bestemd voor het uitzenden van radiosignalen met grote bandbreedte aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radioapparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
  • gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
  • een geldboete van € 20.000,--;
  • onttrekking aan het verkeer van de nummers 1, 2, 4, 5, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 vermeld op de beslaglijst;
  • verbeurdverklaring van de nummers 6, 7 en 8 op de beslaglijst.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De eis is aan de hoge kant, zeker gezien de beperkte rol van verdachte. De raadsman verzoekt de rechtbank om matiging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich samen met anderen in de periode gelegen tussen 26 juni 2019 tot en met 19 juli 2019 in Nederland schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van synthetische drugs. Synthetische drugs zijn verslavende en bewustzijnsbeïnvloedende middelen ten aanzien waarvan de wetgever – onder meer – om die reden de productie en het bezit daarvan heeft verboden.
Het is algemeen bekend dat synthetische drugs schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers van deze middelen. Verder komen er bij de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemische afvalstoffen vrij, die in de regel niet via de reguliere weg op verantwoorde wijze worden verwerkt, maar ergens worden gedumpt. Hierdoor ontstaat er, ofwel een zeer grote kans op milieuschade, ofwel – bij tijdige ontdekking – zeer hoge kosten voor de samenleving omdat deze afvalstoffen zorgvuldig moeten worden verwijderd en er alsnog voor een verantwoorde verwerking daarvan moet worden zorggedragen. Ook bestaat er gevaar voor de directe leefomgeving van het laboratorium, onder andere vanwege de gevaarlijke stoffen en het mogelijke explosiegevaar.
[verdachte] heeft bij het plegen van het Opiumwetdelict gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de hiervoor genoemde (mogelijke) gevolgen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 mei 2020 volgt dat [verdachte] niet eerder ter zake soortgelijke misdrijven is veroordeeld, alsmede dat de rol die van [verdachte] bij de voorbereidingshandelingen heeft gehad kleiner was dan die van de medeverdachten. Daarnaast is het bij [verdachte] ook bij voorbereidingshandelingen gebleven en is hij niet zelf betrokken geweest bij de productie van synthetische drugs.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van feit 2 vrijspreekt en zij de rol van verdachte in het geheel kleiner acht dan de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Geldboete
Anders dan door de officier van justitie geëist, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een geldboete. De rechtbank acht oplegging van een geldboete, gelet op de op te leggen gevangenisstraf, in onderhavige zaak niet opportuun.
VerbeurdverklaringDe rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is de wet en het algemeen belang.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen geldbedrag van € 850,-- aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57
Opiumwet art. 10a
Telecommunicatiewet art. 10.15
1, 2, 6 Wet op de economische delicten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van feit 1:medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegdT.a.v. feit 3:

overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.15 eerste lid van de Telecommunicatiewet opzettelijk begaan.De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel.

Ten aanzien van feit 1, feit 3:gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht.

Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: - 1 neppistool; - 1 zilverkleurig vlindermes; - 5 patronen in blauw zakje; - 5 patronen in doorzichtig zakje; - 1 pistool merk Zoraki 9 mm ibn072.05.01.001; - 16 patronen in tas bij vuurwapen.Teruggave in beslag genomen goederen aan de beslagene, te weten J.J.D. van denBorne geboren 19 mei 1996 , te weten: een geldbedrag van € 850,00 euro in beslag genomen tijdens onderzoek 26Inkster op 2 september 2019. Verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten: - 1 BQ telefoon ibn JE072.02.002.006; - 1 jammer ibn JE072.02.02.001; - 1 navigator ibn JE072.03.01.001; - 1 baken ibn JE072.03.01.002; - 1 baken ibn JE072.03.01.003; - 1 groene bivakmuts; - 1 muts.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.A.H.A Schnitzler-Strijbos en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 15 juli 2020.