In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 25 april 2014, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ernstig gewond raakte. Het slachtoffer heeft echter zelf geen aangifte gedaan van de geweldshandelingen, en na zijn overlijden hebben getuigen verklaard over de geweldshandelingen die tegen hem zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen voornamelijk gebaseerd zijn op hearsay, afkomstig van het slachtoffer zelf, die niet meer kan getuigen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende objectief bewijs is dat de verdachte betrokken was bij de geweldshandelingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 40 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelt dat niet boven redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de mishandeling. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging.