ECLI:NL:RBOBR:2020:3528

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
01/880442-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling zonder objectief bewijs van betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 25 april 2014, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ernstig gewond raakte. Het slachtoffer heeft echter zelf geen aangifte gedaan van de geweldshandelingen, en na zijn overlijden hebben getuigen verklaard over de geweldshandelingen die tegen hem zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen voornamelijk gebaseerd zijn op hearsay, afkomstig van het slachtoffer zelf, die niet meer kan getuigen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende objectief bewijs is dat de verdachte betrokken was bij de geweldshandelingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 40 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelt dat niet boven redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de mishandeling. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880442-16
Datum uitspraak: 13 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1980] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van (onleesbaar) mei 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2014 te Liempde, gemeente Boxtel, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een ijzeren pijp/buis, althans een hard voorwerp, heeft geslagen en/of (ander) fysiek geweld tegen die [slachtoffer] heeft gebruikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2014 te Liempde, gemeente Boxtel, in ieder geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een of
meerdere armbreuk(en) en/of een gescheurde/beschadigde milt), heeft
toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk met een ijzeren pijp/buis, althans een hard voorwerp (meermalen)
te slaan en/of (ander) fysiek geweld te gebruiken tegen die [slachtoffer] ;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en heeft de oplegging van een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest gevorderd.
In haar schriftelijke requisitoir heeft de officier van justitie onderbouwd op welke gronden tot bewezenverklaring van medeplegen van poging tot doodslag dient te worden besloten door de rechtbank.
Kort gezegd houden die gronden het volgende in.
[getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) en [getuige 6] (hierna: [getuige 6] ) hebben verklaard over wat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan hen heeft verteld over het op hem op 25 april 2014 toegepaste geweld. Uit hun verklaringen volgt dat het in Liempde is gebeurd en dat zijn belagers onder andere gebruik maakten van een ijzeren staaf.
Dit zijn allemaal verklaringen-van-horen-zeggen, waarin informatie van één en dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] , is overgebracht. Deze bron heeft hier zelf niet over verklaard tegenover de politie en kan dit ook niet meer doen, omdat hij is overleden.
De door de getuigen overgebrachte verklaring van [slachtoffer] over wat hem op 25 april 2014 is overkomen, vindt op een aantal relevante punten steun in ander bewijsmateriaal.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op 25 april 2014 met ernstige verwondingen is opgenomen in het ziekenhuis.
[getuige 7] , de moeder van [slachtoffer] (hierna: [getuige 7] ), heeft bij de politie verklaard dat zij van verdachte heeft gehoord dat hij met drie andere personen haar zoon flink in elkaar heeft geslagen vanwege een door [slachtoffer] gepleegde inbraak en vernieling in zijn woning.
Daarnaast levert de verklaring van getuige [getuige 3] , over wat hij zelf heeft gezien en ervaren op 25 april 2014, relevant steunbewijs op. Getuige [getuige 3] heeft namelijk verklaard dat toen hij op 25 april 2014 bij de woning van verdachte was, hem verteld werd dat [slachtoffer] zou komen en dat ze ook aan hem vragen zouden gaan stellen. Verder heeft hij verklaard dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) hem daarna vanaf de woning van verdachte in de zwarte BMW van [slachtoffer] weer naar Eindhoven heeft gereden.
Als relevant steunbewijs noemt de officier van justitie verder:
  • de verklaringen van getuige [getuige 2] , die verklaard heeft [slachtoffer] zwaar gewond te hebben aangetroffen en naar het ziekenhuis te hebben gebracht;
  • de waarnemingen van het observatieteam op 25 april 2014 die overeenkomen met meerdere afgelegde getuigenverklaringen;
  • de resultaten van de voertuigvergelijking, waaruit kan worden opgemaakt dat het aannemelijk is dat de zwarte BMW, waar [medeverdachte 1] later gebruik van maakte, dezelfde auto betrof als die voorheen in gebruik was bij [slachtoffer] ;
  • de verklaring van [medeverdachte 1] van 18 mei 2016 dat hij in het voorjaar van 2014 een diepgaand gesprek met [slachtoffer] heeft gevoerd, dat er toen kennelijk een probleem moest worden opgelost en dat de BMW er ook iets mee te maken had.
Uit dit alles volgt, aldus de officier van justitie, dat boven elke twijfel verheven is dat verdachte op 25 april 2014 op de plaats delict was en zich daar samen met anderen agressief heeft gedragen in de richting van [slachtoffer] , waarbij verdachte ook een belangrijke inbreng heeft gehad. De officier van justitie merkt in dit kader op dat verdachte geen redelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven voor al deze belastende feiten en omstandigheden.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft op de in de pleitnota genoemde gronden bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Kort gezegd heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen allemaal zijn gebaseerd op informatie afkomstig van één bron, namelijk [slachtoffer] .
Deze verklaringen zijn gekleurd door het gewelddadig overlijden van [slachtoffer] op 13 april 2015. Bovendien zit er een lange tijd tussen het ten laste gelegde feit en de afgelegde verklaringen. Er is onvoldoende steunbewijs voor voornoemde verklaringen. Er is geen aangifte of een verklaring van [slachtoffer] en ook verder ontbreekt voldoende steunbewijs.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.

Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 25 april 2014 in het ziekenhuis in Eindhoven is opgenomen met zware verwondingen.
Kort voor die ziekenhuisopname is hij zwaar gewond bij een bankje in Best opgehaald door [getuige 2] . Na het overlijden van [slachtoffer] , naar aanleiding van een liquidatie op 13 april 2015, zijn bij een onderzoek aan zijn stoffelijk overschot sporen van het op 25 april 2014 opgelopen letsel waargenomen. Niet is gebleken dat het letsel veroorzaakt is door een ongeval.
Gelet op het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast dat [slachtoffer] op 25 april 2014 ernstig letsel heeft opgelopen door op hem toegepast geweld.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij die op [slachtoffer] toegepaste geweldshandelingen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft geen aangifte gedaan van het op hem toegepaste geweld en evenmin anderszins hierover tegenover de politie verklaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend op 25 april 2014 een ontmoeting met [slachtoffer] te hebben gehad en heeft elke betrokkenheid bij geweldshandelingen tegen [slachtoffer] ontkend. Ook heeft hij ontkend ná het overlijden van [slachtoffer] op enig moment een ontmoeting met [getuige 7] te hebben gehad.
[getuige 7] heeft na het overlijden van [slachtoffer] verklaard dat zij enkele weken na de mishandeling van haar zoon op 25 april 2014 van hem heeft gehoord dat hij door vier mannen in elkaar is geslagen. Bij deze vier mannen waren volgens hem de broer van [betrokkene] , de vader van [betrokkene] en twee anderen aanwezig. Voorts heeft zij verklaard dat zij na carnaval 2016 naar verdachte is gegaan om hem te spreken over de mishandeling van haar zoon in 2014. Zij heeft verklaard dat verdachte haar toen heeft verteld dat haar zoon door vier mannen flink in elkaar is geslagen, omdat [slachtoffer] hem een streek had geleverd. Verdachte heeft volgens [getuige 7] gezegd dat hij [slachtoffer] flink in elkaar heeft geslagen en dat hij te ver is gegaan.
[getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] naar verdachte is geweest en daar ruzie met verdachte heeft gekregen. Hij heeft haar verteld dat hij door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is geslagen en dat zij hem met een ijzeren pijp hebben bewerkt.
[getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem heeft verteld dat de reden dat hij in het ziekenhuis heeft gelegen te maken had met de [familienaam verdachte] . Een week of zes na de ziekenhuisopname heeft hij hem verteld dat hij is toegetakeld door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft getuige [getuige 3] verklaard dat hijzelf die dag door onder meer de [familienaam verdachte] is mishandeld en dat hij die dag door [medeverdachte 1] ergens is afgezet in een auto van [slachtoffer] .
[getuige 2] , die verklaard heeft [slachtoffer] op 25 april 2014 bij een bankje in Best te hebben opgehaald, heeft ook verklaard dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de mishandeling van [slachtoffer] betrokken zijn geweest.
[getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) heeft op 5 november 2015 verklaard dat [slachtoffer] in het verleden ruzie heeft gehad met een man in Best en dat die en anderen hem hard hebben afgeslagen. [slachtoffer] heeft hem verteld dat hij was geslagen met een ijzeren pijp en dat het familieleden van [verdachte] waren. Het waren onder andere [naam] , [betrokkene] en [verdachte] . Op 17 oktober 2016 heeft [getuige 5] verklaard dat [slachtoffer] heeft verteld dat het bij verdachte thuis was, maar dat hij niets heeft gezegd over degenen die hem in elkaar hebben geslagen.
[getuige 6] heeft op 30 maart 2016 verklaard dat [slachtoffer] in elkaar is geslagen, maar geen namen kon of wilde noemen over de personen die daarvoor verantwoordelijk waren. In een e-mail van 30 mei 2016 en in een tegenover de politie afgelegde verklaring van 11 augustus 2016 heeft [getuige 6] verklaard dat hij van [slachtoffer] heeft gehoord dat hij door [verdachte] is geslagen met een ijzeren pijp. Ook heeft hij van het slachtoffer gehoord dat [medeverdachte 2] bovenop hem is gaan zitten en hem heeft geslagen en dat [medeverdachte 1] een pistool in zijn mond heeft gedrukt.
De rechtbank constateert dat voornoemde de auditu-verklaringen van [getuige 7] , [getuige 4] , [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 5] en [getuige 6] ,waarin zij verklaren dat (onder meer) verdachte en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) bij de mishandeling op 25 april 2014 betrokken zijn geweest, allemaal uit één en dezelfde bron afkomstig zijn, namelijk [slachtoffer] .
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Naar vaste jurisprudentie moeten de verklaringen uit één bron voldoende steun vinden in ander objectief bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde voor verdachte belastende de auditu- verklaringen, afgelegd ná het overlijden van het slachtoffer in april 2015, dus geruime tijd ná het geweldsincident van 25 april 2014, onvoldoende steun vinden in ander objectief bewijsmateriaal. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor steunbewijs dat verdachte en [medeverdachte 2] verantwoordelijk zijn voor het op 25 april 2014 bij [slachtoffer] geconstateerde letsel.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [slachtoffer] geen aangifte van geweldshandelingen gedaan. Verder bevinden zich geen verklaringen van ooggetuigen in het dossier.
De ziekenhuisopname van [slachtoffer] op 25 april 2014 en de aard van het geconstateerde letsel leveren weliswaar het bewijs op dat [slachtoffer] die dag ernstig is mishandeld, maar geen objectief bewijs dat het verdachte is die bij het geweldsincident aanwezig is geweest en het geconstateerde letsel (mede) heeft veroorzaakt.
De rechtbank constateert dat [getuige 3] op 10 oktober 2016 heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 25 april 2014 niet bij de woning van [verdachte] heeft gezien of gehoord. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat deze verklaring geen objectief steunbewijs oplevert.
De verklaring van [getuige 3] dat hij die dag door [medeverdachte 1] in de auto van [slachtoffer] is weggebracht en de observaties van de politie die dag leveren naar het oordeel van de rechtbank geen direct objectief steunbewijs op voor de betrokkenheid van verdachte bij de geweldshandelingen. Uit deze verklaring van [getuige 3] blijkt niet van betrokkenheid van verdachte en verdachte is tijdens die observaties niet waargenomen.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het steunbewijs in de zaak van [medeverdachte 1] , niet als objectief steunbewijs in deze zaak te gelden heeft. Uit de omstandigheden dat [medeverdachte 1] , zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, in de auto [slachtoffer] reed en heeft verklaard dat hij in het voorjaar van 2014 een diepgaand gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer] kunnen naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde worden afgeleid.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet boven elke redelijke twijfel is verheven dat verdachte op 25 april 2014 betrokken is geweest bij de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] en zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 13 juli 2020.