ECLI:NL:RBOBR:2020:3526

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/01/355337 / FA RK 20-454
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van minderjarige in het belang van de ontwikkeling en stabiliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 juli 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank oordeelde dat het niet in het belang van het kind is om verder te onderzoeken of zij bij haar ouders kan opgroeien, aangezien zij al bijna haar hele leven in een pleeggezin woont. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige], maar de rechtbank concludeert dat zij niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft psychische problemen en de vader heeft onduidelijkheden rondom zijn verblijfsstatus, wat de stabiliteit van de opvoedsituatie in gevaar brengt. De rechtbank benadrukt dat het voor [minderjarige] van belang is om duidelijkheid te hebben over haar toekomstperspectief en dat de aanvaardbare termijn voor het maken van een beslissing is verstreken. De rechtbank heeft daarom besloten het ouderlijk gezag te beëindigen en Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd aan te stellen. De ouders blijven de biologische ouders van [minderjarige], maar de rechtbank acht het noodzakelijk dat zij in een stabiele omgeving opgroeit, wat momenteel bij de pleegouders het geval is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/355337 / FA RK 20-454
Uitspraak : 9 juli 2020
Beschikking van de meervoudige kamer betreffende beëindiging ouderlijk gezag in de zaak van

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ’s-Hertogenbosch,

hierna te noemen: de raad,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[naam vader] ,hierna te noemen: (de) vader,

en

[naam moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: (de) moeder,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen,

de STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,gevestigd te ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de GI.

Daarnaast zijn ter zitting uitgenodigd:

[naam pleegouder 1] ,[naam pleegouder 2] ,wonende te bij de rechtbank bekend adres,hierna te noemen: (de) pleegouders.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad, ter griffie ingekomen op 30 januari 2020;
  • het verweerschrift met bijlage van de moeder, ter griffie ingekomen op 17 juni 2020;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een afschrift van de akte van geboorte, ter griffie ingekomen op 17 februari 2020;
  • een aanvullende rapportage van de GI met bijlage, ter griffie ingekomen op 12 maart 2020,
  • een bereidverklaring aanvaarding voogdij van de GI, gedateerd 28 januari 2020.
De zaak is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren op 18 juni 2020. Verschenen zijn de vader, de moeder en haar advocaat, de pleegouders en mevrouw [naam] - gezinsvoogd - en mevrouw [naam] namens Stichting Jeugdbescherming Brabant. Namens de raad is verschenen mevrouw [naam] .
Als toehoorders met bijzondere toestemming van de rechtbank waren bij de zitting aanwezig mevrouw [naam] als vertrouwenspersoon van de moeder en mevrouw [naam] en de heer [naam] , allen van de Stichting [naam stichting] , eveneens ter ondersteuning van de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de raad per abuis heeft verzuimd een tolk te regelen voor de vader. Echter, vader heeft tijdens de mondelinge behandeling nadrukkelijk aangegeven dat de zitting doorgang kon vinden zonder de aanwezigheid van een tolk. Op het moment dat hij het niet (goed) zou kunnen volgen, zou hij dit aangeven. Geen der partijen heeft bezwaar gemaakt tegen de afwezigheid van een tolk.
De feiten
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige].
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus 2018 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant. Bij beschikking van 14 november 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van 16 november 2018 tot 16 november 2019, welke maatregel bij beschikking van 15 november 2019 is verlengd tot 16 november 2020.
Bij voormelde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus 2018 heeft de kinderrechter ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin. Deze machtiging is telkens verlengd, laatstelijk tot 16 november 2020.
[minderjarige] verblijft sinds augustus 2018 in het gezin van de pleegouders.
De ouders hebben eenmaal per 4 weken een begeleid bezoekcontact van 1,5 uur met [minderjarige].
Het verzoek en het verweer
De raad verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] te beëindigen.
De raad heeft - samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling en dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbare termijn. Wanneer er geen verandering en duidelijkheid in de opvoedsituatie komt, kan dit tot gevolg hebben dat [minderjarige] schade oploopt in haar hechtingsproces. [minderjarige] heeft recht op een stabiele plek waar zij zich veilig kan hechten en waarbij zij de zekerheid heeft dat ze daar mag opgroeien. Op dit moment zijn de pleegouders voor [minderjarige] de veilige basis en haven. [minderjarige] heeft een veilige hechtingsrelatie met pleegouders die ongestoord verloopt en moet blijven verlopen. De raad ziet dan ook een toekomst voor [minderjarige] bij haar pleegouders die haar duidelijkheid, stabiliteit, sensitiviteit en responsiviteit bieden. Daarnaast heeft [minderjarige] het recht om te weten van wie zij afstamt en het recht een band op te bouwen met haar ouders en familieleden. Het blijft twijfelachtig of vader en moeder de volledige verantwoordelijkheid over de opvoeding van [minderjarige] op termijn zelfstandig zouden kunnen dragen en of zij [minderjarige] de stabiliteit kunnen bieden die zij nodig heeft. Moeder kampt met psychische problemen, waarbij zij wisselende beelden heeft laten zien in haar psychische gesteldheid. Rondom vader zijn veel onduidelijkheden. Zo heeft vader (nog) geen vaste verblijfsvergunning, hetgeen kan leiden tot een abrupte verdwijning uit het leven van [minderjarige]. Daarnaast heeft vader nog geen formele huisvesting. Onbekend is hoe bestendig de relatie tussen vader en moeder is. Het risico bestaat dat [minderjarige] zich moet aanpassen en afstemmen op de praktische en emotionele beschikbaarheid van ouders, wat een risico vormt voor het aangaan van een veilige gehechtheidsrelatie.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige], omdat de aanvaardbare termijn waarbinnen duidelijk moet zijn waar zij zal opgroeien, reeds is verstreken. Het uitblijven van een beslissing over het verblijfsperspectief zal leiden tot meer onrust. [minderjarige] verdient het om in een omgeving op te groeien waar duidelijkheid is over wie welke rol in haar leven gaat vervullen. De raad vindt het duidelijk dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen.
De moeder voert hiertegen op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer en verzoekt de rechtbank het verzoek van de raad af te wijzen. De moeder geeft uitdrukkelijk aan dat zij bij haar verweer mede namens de vader spreekt.
De moeder legt aan het verweer ten grondslag dat zij samen met vader op 6 mei 2020 is verhuisd naar een eigen eengezinswoning, waarbij aan de moeder nog slechts beperkte begeleiding vanuit ’ [organisatie] gegeven wordt. De gezondheid van moeder is dit jaar verbeterd. Vanuit ’ [organisatie] is bepaald dat de moeder in staat geacht kan worden meer zelfstandig te wonen dan binnen de [organisatie 2] . Het gaat al geruime tijd goed met moeder. Moeder is stabiel en laat zien voor zichzelf en voor vader te kunnen zorgen. De ouders hebben geen reële kans gekregen om te laten zien dat zij de zorg over [minderjarige] kunnen dragen en dat [minderjarige] bij hen kan opgroeien in een veilige omgeving. Ouders zijn in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er is nu geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige]. Er is een onbelast en ontspannen contact tussen de moeder, de vader en [minderjarige]. Zeker nu de verhouding tussen de ouders en pleegouders goed is, mag van de GI verwacht worden dat deze zal onderzoeken welke rol de ouders kunnen spelen in het leven van [minderjarige], waarbij aandacht is voor de mogelijkheid van gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheden tussen ouders en pleegouders. De ouders kunnen met het gezag over [minderjarige] belast blijven, ook indien het toekomstperspectief van [minderjarige] elders zou liggen. Een beëindiging van het gezag van ouders zal eerder een negatieve invloed dan een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van [minderjarige], omdat de ouders zich dan aan de kant geschoven voelen en in het geheel niet meer als ouders van [minderjarige] worden gezien. Er is onvoldoende grond om tot een gezagsbeëindigende maatregel jegens de ouders te komen.
De standpunten ter zitting
De moeder heeft - mede bij monde van haar advocaat - verklaard dat er de afgelopen anderhalf jaar onvoldoende is gedaan om te bekijken welke rol de ouders kunnen vervullen in het leven van [minderjarige]. Moeder heeft voor haar gevoel onvoldoende kansen gekregen om zich te kunnen bewijzen als moeder van [minderjarige]. Het gaat goed met moeder en zij heeft sinds 1 april jl. geen terugval gehad. Moeder is stabiel: zij heeft een eigen woning met slechts minimale begeleiding en zij woont samen met de vader. Moeder vindt het vervelend dat er alleen maar naar het verleden wordt gekeken. Moeder vraagt zich af waarom Jeugdbescherming Brabant als tussenschakel moet (blijven) fungeren terwijl er een goed contact is tussen de ouders en de pleegouders. Moeder geeft aan het vreselijk te vinden dat [minderjarige] niet meer bij haar woont. Moeder heeft als doel dat zij en vader het gezag over [minderjarige] behouden, dat [minderjarige] bij hen zal terugkeren en dat moeder haar zelfstandig, samen met de vader, zal opvoeden. Moeder geeft aan dat dit ook het standpunt van vader is.
De vader heeft verklaard moeder te steunen in haar verweer. Hij heeft voorts gesteld dat moeder stabiel is en dat ouders een nieuwe kans willen. Vader geeft aan dat hij als ouder hetzelfde kan als de pleegouders: voor [minderjarige] zorgen. [minderjarige] is half Nederlands en half Afrikaans; zo moet zij ook worden opgevoed, aldus vader.
De pleegouders hebben verteld dat het goed gaat met [minderjarige]. Zij is een vrolijke en sociale peuter die goed weet wat zij wel en wat zij niet wil. [minderjarige] heeft duidelijke grenzen nodig en die worden haar geboden. Daarnaast krijgt [minderjarige] alle ruimte om dingen te ontdekken. Het contact met de ouders verloopt goed. De pleegouders hebben ook te kennen gegeven een perspectief biedend gezin voor haar te willen zijn.
De GI heeft aangegeven dat de moeder sinds de uitspraak van het hof toestemming geeft aan hulpverleners om haar tot dienst te zijn, hetgeen een positieve ontwikkeling is in de samenwerking. De ouders hebben samen met en bij de pleegouders de verjaardag van [minderjarige] kunnen vieren. Dit verliep goed, waardoor gekeken wordt naar de mogelijkheid om de omgang vaker bij pleegouders thuis te laten plaatsvinden. De GI geeft voorts aan dat pleegouders goed kunnen aansluiten bij de behoeften en ontwikkelingen van [minderjarige]. [minderjarige] is duidelijk gehecht aan de pleegouders. Op het moment dat daarin verandering wordt gebracht, kan dit een ingrijpend verlies betekenen voor [minderjarige]. De basis, die gelegd is door de hechting van [minderjarige] bij de pleegouders, vormt een belangrijk fundament voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige].
Ten slotte is de angst van de ouders om niet meer als ouders van [minderjarige] gezien te worden op het moment dat hun gezag over haar wordt beëindigd, onterecht. Zij zullen altijd de ouders van [minderjarige] blijven en bij gelijk blijvende omstandigheden omgang met haar kunnen blijven houden.
De raad heeft aangevoerd dat, ondanks de goede relatie tussen ouders en pleegouders, de voogdij bij Jeugdbescherming Brabant behoort te blijven om een eventuele wrijving in die relatie in het belang van [minderjarige] te voorkomen. Ondanks dat ouders aangeven dat zij het goed vinden dat [minderjarige] bij pleegouders verblijft, blijven zij dit verblijf telkens juridisch aanvechten en dit geeft spanning. Wanneer er beslissingen moeten worden genomen, kan dat wrijvingen geven tussen ouders en pleegouders. Dat is niet in het belang van [minderjarige]. Daarom moet er een onafhankelijke partij zijn die de belangen van [minderjarige] behartigt.
De raadsonderzoeker heeft tijdens huisbezoeken gezien dat er een duidelijke gehechtheidsrelatie tot stand is gekomen tussen [minderjarige] en de pleegouders.
De beoordeling
De rechtbank kan op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:266 lid 1, onder a, BW.
De raad heeft gesproken met de ouders, de GI en een groot aantal informanten. Uit het raadsrapport en de mondelinge behandeling komt het volgende naar voren.
De moeder is psychisch niet stabiel en dat heeft meermalen geleid tot een opname op de PAAZ. Bij moeder is een psychotische kwetsbaarheid geconstateerd en zij heeft last van somberheid. Tot kort geleden woonde moeder bij ’ [organisatie] waar zij werd begeleid, onder andere bij het aanbrengen van dagstructuur. Tijdens instabiele periodes is moeder niet beschikbaar voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige].
Het gaat momenteel wat beter met moeder: zij woont sinds 2 maanden in een zelfstandige woning en is nu enkele maanden stabiel. Moeder heeft de raad echter geen toestemming gegeven om volledige informatie op te vragen bij haar behandelaars, zodat geen volledig beeld is verkregen van moeders toestand.
Moeder ervaart veel steun van vader, die in 2019 vanuit [land] naar Nederland is gekomen en nu bij moeder verblijft. Het is echter nog niet duidelijk hoe bestendig de relatie tussen de ouders is. Er blijft ook veel onzekerheid over vaders aanwezigheid op langere termijn nu zijn aanvraag van een verblijfsvergunning definitief is afgewezen. Als vader Nederland moet verlaten, is het risico groot dat hij zal verdwijnen uit het leven van [minderjarige].
Moeder heeft enkele alternatieven voor het pleeggezin aangedragen, maar die bleken niet geschikt. Een beoogd verblijf van moeder met [minderjarige] in een moeder-en-kind huis kon vorig jaar niet doorgaan vanwege de psychose van moeder en een netwerkplaatsing bij oma was niet mogelijk vanwege de uitslag van de screening door pleegzorg.
[minderjarige] woont al een jaar en 10 maanden - dat is bijna haar hele leven - bij de pleegouders. Er heeft zich een duidelijke gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en pleegouders ontwikkeld. Bij hen heeft [minderjarige] een stabiele plek waarvan zij de zekerheid heeft dat zij daar verder kan opgroeien.
De vraag is of het in het belang van [minderjarige] is om nu nog nader te onderzoeken of zij bij haar ouders kan opgroeien. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het moet voor [minderjarige] vanaf nu duidelijk zijn wat haar toekomstperspectief is en waar zij mag en kan opgroeien. Er is geen tijd meer voor uitstel van die beslissing: de aanvaardbare termijn waarbinnen duidelijk moet zijn of ouders weer zelf voor [minderjarige] kunnen zorgen, is inmiddels verstreken. De rechtbank is er gelet op de uitlatingen van moeder ter zitting ook van overtuigd dat moeder bij instandhouding van het gezag over [minderjarige] op termijn pogingen zal blijven ondernemen om [minderjarige] bij haar thuis geplaatst te krijgen. Het is schadelijk voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] en dus niet in haar belang als het hechtingsproces met de pleegouders wordt doorbroken en ook niet als er op die manier onduidelijkheid blijft bestaan over haar toekomstperspectief
De rechtbank wijst erop dat de vader en moeder de ouders van [minderjarige] zullen blijven, ook al woont [minderjarige] niet bij hen en zijn ouders niet haar dagelijkse verzorgers en opvoeders.
Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het ook goed dat [minderjarige] weet wie haar biologische ouders zijn en een band met hen behoudt. Het is ook daarom prettig dat er een goed contact is tussen de pleegouders en de ouders.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat [minderjarige] verder opgroeit in het pleeggezin. Met een beëindiging van het gezag van ouders zal [minderjarige] de voor haar noodzakelijke duidelijkheid, zekerheid en veiligheid worden geboden.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd over haar te benoemen. Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat deze, als onafhankelijke instelling, met de voogdij wordt belast. Het is aan de GI als voogdijinstelling om voldoende aandacht te besteden aan het onderhouden van de band tussen [minderjarige] en haar biologische ouders en zo mogelijk ook verdere familie.
De ouders zullen de voogd inzicht moeten geven in het bewind dat zij hebben gevoerd over het vermogen van [minderjarige]. Dat betekent dat zij de voogd op de hoogte moeten stellen van alle geldzaken die [minderjarige] betreffen, zodat de voogd die zaken voortaan voor [minderjarige] kan regelen.
De beslissing
De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en benoemt de Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te Eindhoven, locatie ’s-Hertogenbosch, tot voogd over [minderjarige];
veroordeelt de vader en de moeder om aan de voogd rekening en verantwoording af te leggen over het door hen gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, als voorzitter, en mr. E.J.M. Walstock-Krens en mr. F.E. Roll als leden van de meervoudige kamer, allen tevens kinderrechters,
en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020.
Conc: SvdB
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.