In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juni 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot wijziging van de vierde voornaam van een minderjarige. Verzoekers, de ouders van het kind, hebben verzocht om de wijziging van de voornaam [voornaam D] in [voornaam Z]. Dit verzoek is ingediend omdat de huidige voornaam negatieve emoties oproept bij het kind, die voortkomen uit een verstoorde relatie met de stiefoma. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 9 april 2020 is ingediend en heeft op 29 mei 2020 een hoorzitting gehouden via een Skypeverbinding, vanwege de coronamaatregelen. Tijdens deze hoorzitting hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek een wijziging van de voornaam kan worden gelast indien er een voldoende zwaarwichtig belang bestaat. De verzoekers hebben uiteengezet dat de huidige voornaam [voornaam D] hen herinnert aan een pijnlijke periode en dat het kind angstig is voor de stiefoma. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind, door de negatieve ervaringen met de stiefoma, een zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van haar voornaam. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gewenste voornaam [voornaam Z] niet ongepast is en dat er geen sprake is van een bestaande geslachtsnaam.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek gegrond is en heeft zij de wijziging van de vierde voornaam van het kind gelast. De nieuwe voornamen van het kind zijn voortaan [voornaam A] [voornaam B] [voornaam C] [voornaam Z]. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.