RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/865090-19
Datum uitspraak: 26 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd te: JJI De Hunnerberg.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 18 oktober 2019, 8 januari 2020, 25 maart 2020 en 12 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De officier van justitie heeft daarnaast ten aanzien van alle feiten mondeling de strafverzwarende omstandigheid, als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van strafrecht, ten laste gelegd dat tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Kort en feitelijk weergegeven komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Negentien diefstallen heeft gepleegd door samen met een (of meer) ander(en) oude(re)/kwetsbare mensen op het moment dat zij geld wilden pinnen en hun pincode daartoe hadden ingevoerd af te leiden met een papier/krant/folder, waarna een bedrag werd ingevoerd, dan wel gewijzigd en dit bedrag vervolgens werd weggenomen (
feiten 1 t/m 19).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleidende overwegingen.
In de periode 11 maart – 8 juli 2019 vinden er 20 diefstallen, en drie pogingen tot diefstal, plaats in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg, in dorpjes gelegen in de buurt van de Duitse grens, bij pinautomaten van de [bank] . De slachtoffers zijn veelal oudere mensen; op één persoon na zijn alle slachtoffers ouder dan 65 jaar. Vaak vinden er meerdere diefstallen op één dag plaats. De werkwijze bij deze diefstallen is vrijwel identiek: als het slachtoffer gaat pinnen en de pincode heeft ingevoerd, gaat een man naast of gedeeltelijk voor het slachtoffer staan en leidt het slachtoffer af door veelal gebruik te maken van een krant, folder of een stuk papier. Dit papier wordt door de man voor het scherm/toetsenbord van de pinautomaat gehouden, zodat het zicht hierop weg is. Tegelijkertijd drukt de man op het toetsenbord een bepaald bedrag in; in ruim de meerderheid van de diefstallen betreft dit een bedrag van EUR 800. Het slachtoffer wordt in de tussentijd nog steeds afgeleid door de man; met een papier, door wilde gebaren te gebruiken, of door tegen het slachtoffer aan te praten in een vreemde taal. Op het moment dat het geld uit de pinautomaat komt, ziet de man kans om dit ongezien te pakken, en er vandoor te gaan. De slachtoffers bemerken veelal pas thuis dat er geld van hun bankrekening is weggenomen. In sommige gevallen is er een tweede man aanwezig bij de pinautomaat die het slachtoffer eveneens afleidt.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle 19 aan verdachte tenlastegelegde diefstallen, waarvan sommige in vereniging zijn gepleegd met een medeverdachte. In een aantal gevallen acht de rechtbank ook de tenlastegelegde geweldshandeling(en) bewezen.
Bewijs (t.a.v. feit 1 en 2 van 8 juli 2019)
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir, ten aanzien van feit 1 wettig en overtuigd bewezen de diefstal met geweld in vereniging. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie de diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen. Van de geweldshandelingen moet verdachte worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de diefstallen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij op 8 juli 2019 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de auto naar Nederland is gekomen om te stelen, en de aangiftes van beide aangevers.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat ook het ten laste gelegde geweld door tegen het lichaam te duwen voor wat betreft beide feiten bewezen kan worden verklaard. De verbalisant, die de camerabeelden van de gepleegde diefstal in Deurne (feit 1) heeft uitgekeken, beschrijft in zijn proces-verbaal dat hij ziet dat de man met de zwarte pet aangever/benadeelde [slachtoffer 1] opzij duwde en voor de pinautomaat ging staan.
Hoewel deze duw niet in de aangifte wordt genoemd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de beschrijving van de camerabeelden door de verbalisant.
Aangever/benadeelde [slachtoffer 2] beschrijft in zijn aangifte ten aanzien van de gepleegde diefstal in Milheeze (feit 2) dat hij aan de kant werd geduwd door een man met een krant die naast hem kwam staan. De verbalisant heeft eveneens gerelateerd dat op de camerabeelden van de [bank] in Milheeze te zien is dat aangever/benadeelde [slachtoffer 2] opzij werd geduwd.
Het (opzij) duwen van personen kan volgens vaste jurisprudentie worden aangemerkt als een geweldshandeling, zeker als het wordt aangewend tegen oudere en fysiek zwakkere personen.
De rechtbank zal hier en bij de beoordeling van de overige ten laste gelegde diefstallen slechts geweld bewezen achten, voor zover sprake is geweest van (significant) duwen.
Voor zover in de tenlastelegging ook andere handelingen dan duwen zijn omschreven, zoals het slaan of bonken op de pinautomaat, zal de rechtbank van die handelingen vrijspreken, nu deze niet kunnen worden aangemerkt als geweld of bedreiging met geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beoordeling of sprake is van geweld zal de rechtbank steeds zoveel mogelijk de inhoud van de aangiftes tot uitgangspunt nemen, omdat de geweldshandelingen op de beschikbare camerabeelden mogelijk niet altijd zichtbaar zijn, gelet op de positie van de camera.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen bewezen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte 2] voldoende is gebleken van een dergelijke samenwerking. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen ten aanzien van beide feiten blijkt dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken waren bij het plegen van de diefstallen bij de pinautomaten, door de slachtoffers af te leiden, dan wel het bedrag in te toetsen en het geld weg te nemen. Uit het dossier volgt dat het de ene keer verdachte was en de andere keer medeverdachte [medeverdachte 2] die de slachtoffers afleidde en/of het geld wegnam. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat de buit werd verdeeld – in gelijke delen - over diegenen met wie ze waren.
De rol van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] was dus in die zin inwisselbaar en beiden hebben een vergelijkbare bijdrage geleverd, waarvoor ze gelijkelijk werden beloond.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking in de hier bedoelde zin.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier enkel is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] (kort gezegd) bij een groot aantal feiten is opgetreden als chauffeur van de Audi A3 die bij de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 8 juli 2019 is aangetroffen, en dat uit OVC-gesprekken naar voren komt dat medeverdachte [medeverdachte 1] dit voertuig heeft geregeld (proces-verbaal van bevindingen met [BVH-nummer] d.d. 23 december 2019). Volgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hadden zij, zo blijkt uit hun verklaringen bij de politie, zelf geen rijbewijs.
Daarmee bleef de rol van medeverdachte [medeverdachte 1] beperkt tot het halen en brengen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten voor (de mate van) betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de voorbereiding van de feiten. Hoewel verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2020 weliswaar heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] meedeelde in de buit die gelijkelijk tussen de daders werd verdeeld, en medeverdachte [medeverdachte 1] zich niet heeft teruggetrokken op een bepaald moment, acht de rechtbank dit onvoldoende om te spreken van een wezenlijke bijdrage.
De overige door de officier van justitie in dit kader genoemde feiten en omstandigheden - kortweg dat [medeverdachte 1] bij vele feiten aanwezig was, dat [medeverdachte 1] veelvuldig telefonisch contact heeft met verdachte, dat [medeverdachte 1] een auto heeft geleend ten behoeve van het vervoer naar Nederland en dat bij de diefstallen gebruikte voorwerpen in deze auto zijn aangetroffen - wat hiervan verder zij, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook bijeengenomen van onvoldoende betekenis voor de vraag of sprake is van medeplegen om tot een ander oordeel te komen.
Bewijs (t.a.v. feit 3 van 7 juli 2019).
De rechtbank acht dit feit, met de officier van justitie en de raadsman, wettig en overtuigend bewezen en volstaat in de bewijsbijlage met een opgave van bewijsmiddelen, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijs (t.a.v. 4 van 4 juli 2019).
De rechtbank acht dit feit, met de officier van justitie en de raadsman, wettig en overtuigend bewezen en volstaat in de bewijsbijlage met een opgave van bewijsmiddelen, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijs (t.a.v. feit 5 en 6 van 6 juli 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht deze feiten, begaan in vereniging, wettig en overtuigend bewezen op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 5, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van aangever/benadeelde [slachtoffer 3] in Velp en aangever/benadeelde [slachtoffer 4] in Zevenaar op 6 juli 2019. Het proces-verbaal van herkenning dat is opgemaakt door de verbalisant van de camerabeelden van de [bank] in Velp is als zodanig onvoldoende redengevend voor het bewijs. De modus operandi is weliswaar vergelijkbaar, maar geen unicum. Bovendien zou uit deze modus operandi en de telecomgegevens van de diefstal in Zevenaar de hypothese kunnen volgen dat verdachte rond het tijdstip van de beroving in de buurt van Zevenaar aanwezig is geweest, maar dit kan slechts dienen als steunbewijs en is op zichzelf beschouwd onvoldoende redengevend om een bewezenverklaring op te kunnen baseren.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer 3] en het aanvullend proces-verbaal van de beschrijving van de camerabeelden vast dat de diefstal bij de [bank] in Velp plaatsvond tussen 10:47 uur en 10:50 uur. Aangeefster/benadeelde beschrijft in haar aangifte dat toen zij ging pinnen opeens een man vlak achter haar stond.
Hij maakte vreemde geluiden en ging daarbij met zijn hand over het toetsenbord van de pinautomaat. Toen ze thuiskwam, bemerkte ze dat EUR 250 was opgenomen van haar bankrekening. Op de camerabeelden is te zien, zoals beschreven door de verbalisant in het aanvullende proces-verbaal, dat aangeefster wordt afgeleid door een man. Deze man wordt door een andere verbalisant, die verdachte al eerder heeft gehoord ten aanzien van een soortgelijk feit, herkend op de camerabeelden als verdachte.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] vast dat de diefstal/beroving bij de [bank] in Zevenaar plaatsvond omstreeks 10:12 uur; ruim een half uur eerder dan de diefstal in Velp. Aangeefster beschrijft in haar aangifte dat zij twee jongemannen de hal van de [bank] zag binnenlopen. Ze zag dat een van de jongemannen met iets over het toetsenbord van de pinautomaat wreef, terwijl de andere jongen in een vreemde taal tegen haar aan bleef praten. Toen ze thuiskwam, constateerde ze dat EUR 800 was afgeschreven van haar rekening.
Uit de telecomgegevens van de toestellen die bij de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 juli 2019 in beslag zijn genomen blijkt dat deze op 6 juli 2019 tussen in elk geval 10:00 uur en 10:25 uur, toen de diefstal werd gepleegd in Zevenaar, onder het bereik van zendmasten in Zevenaar vielen. Vervolgens viel het toestel van verdachte tussen 10:46 uur en 10:58 uur, toen de diefstal in Velp werd gepleegd, onder het bereik van zendmasten in Velp; het toestel van [medeverdachte 1] viel onder het bereik van zendmasten in Velp om 10:56 uur. Voorts hadden verdachte en [medeverdachte 1] reeds drie maal eerder die dag belcontact tussen 9:00 en 10:00 uur, waarbij ze zich onder dezelfde zendmasten bevonden in de plaats Zevenaar om 09:45 uur, kort voor het gepleegde feit in Zevenaar.
De rechtbank overweegt voorts dat als een feit van algemene bekendheid is te beschouwen dat de [bank] in Zevenaar in 15-20 minuten te bereiken is vanaf de [bank] in Velp.
Verdachte heeft eerder verklaard ten aanzien van soortgelijke feiten dat medeverdachte [medeverdachte 1] de chauffeur was die verdachte, al dan niet met medeverdachte [medeverdachte 2] samen, naar de pinautomaten bracht, nu verdachte geen rijbewijs had.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank reeds bewezen dat verdachte deze diefstallen heeft gepleegd.
Uit beide aangiften blijkt bovendien dat de diefstallen gepleegd zijn volgens dezelfde modus operandi. Van deze modus operandi heeft de rechtbank hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte deze hanteerde bij alle tenlastegelegde feiten. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de modus operandi, gelet op de specificiteit ofwel typerendheid daarvan, dusdanig specifiek dat deze kan bijdragen aan het bewijs.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte feit 5 tezamen en in vereniging heeft gepleegd met medeverdachte [medeverdachte 2] of een ander, nu enig bewijs hiervoor ontbreekt. Hoewel een tweede persoon wordt waargenomen door de verbalisant op de camerabeelden, is dit enkele gegeven onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt uit het dossier onvoldoende dat sprake is geweest van medeplegen met hem, op dezelfde gronden als hiervoor genoemd bij feit 1 en 2. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bij feit 6 verklaart aangeefster/benadeelde [slachtoffer 4] in de aangifte over twee mannen, waarvan er één handelingen op het scherm verrichtte en de andere in een vreemde taal tegen haar bleef praten. Op grond van de aangifte acht de rechtbank voldoende bewijs aanwezig voor het medeplegen van dit feit door verdachte en een tweede persoon. Wie deze persoon betreft heeft de rechtbank niet met de vereiste mate van zekerheid kunnen vaststellen.
Bewijs (t.a.v. feit 7 en feit 8 van 5 juli 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van aangever/benadeelde [slachtoffer 5] in Almelo en de diefstal van aangever/benadeelde [slachtoffer 6] in Wierden op 5 juli 2019. Uit het dossier blijkt dat de verbalisant die de camerabeelden van de [bank] in Almelo en die van de [bank] in Wierden heeft bekeken, spreekt over een ‘sterke gelijkenis’ en niet over een herkenning van verdachte. Verder bevat het dossier geen telecomgegevens of andere gegevens waaruit blijkt dat verdachte op 5 juli 2019 (in de omgeving van) Almelo en/of (in de omgeving van) Wierden aanwezig is geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte vast dat de diefstal bij de [bank] te Almelo plaatsvond omstreeks 10.20 uur. Aangever beschrijft dat hij zijn pincode intoetste en toen een jongen zag die een krant voor het toetsenbord en scherm legde. Even later constateert hij dat EUR 800 is afgeschreven van zijn rekening.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte en het proces-verbaal van de beschrijving van de camerabeelden vast dat de diefstal/beroving bij de [bank] te Wierden plaatsvond omstreeks 10.40 uur, circa 20 minuten na de diefstal in Almelo. In de aangifte is vermeld dat een man voor aangever voorschuift bij de pinautomaat toen hij al zijn pincode had ingevoerd. Later in de middag constateert aangever dat EUR 800 is afgeschreven. In het proces-verbaal van het uitlezen van de camerabeelden wordt beschreven dat een man voor de oudere man gaat staan en een krant op de toetsen van het toetsenbord legt, vervolgens wat intoetst en mogelijk wat uit de gleuf van de automaat pakt.
De verbalisant heeft een vergelijking gemaakt van de screenshots van de diefstal bij de pinautomaat in Wierden met de foto’s van verdachte op de dag van zijn aanhouding. De verbalisant beschrijft dat hij zag dat verdachte op de screenshots van Wierden soortgelijke kleding droeg als die hij droeg bij zijn aanhouding op maandag 8 juli 2019. Ook zag hij op de screenshots uit Wierden dat die persoon een goud/zilverkleurige tand heeft links boven in zijn gebit. Uit dit proces-verbaal kan voorts worden afgeleid dat verdachte een goud/zilverkleurige tand heeft links boven in zijn gebit. Anders dan de raadsman, kent de rechtbank aan de vaststelling van de verbalisant dat de screenshots uit Wierden een sterke gelijkenis vertonen met de aangehouden verdachte wel degelijk bewijswaarde toe. Daarbij is van belang dat de herkenning door de verbalisant (mede) berust op een opvallend gezichtskenmerk, te weten de goud/zilverkleurige tand.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden van de diefstal in Almelo worden beschreven, blijkt dat door de verbalisant wordt waargenomen dat de man die bij aangever te zien is een goudkleurige tand in zijn mond heeft.
Uit de telecomgegevens blijkt voorts dat verdachte en [medeverdachte 1] om (onder meer) 09:58 uur meerdere keren telefonisch contact met elkaar hadden waarbij dezelfde zendmasten in Beckum werden aangestraald. De rechtbank beschouwt als feit van algemene bekendheid dat Beckum op circa 20-25 minuten rijafstand is gelegen van Almelo. Daarnaast straalden de toestellen van verdachte en [medeverdachte 1] om 10:05 uur, kort voor de gepleegde diefstal in Almelo om 10:20 uur, een zendmast in Hengelo (Overijssel) (bij het stadhuis) aan. De rechtbank beschouwt als feit van algemene bekendheid dat vanaf die locatie in circa 15 minuten de [bank] te Almelo kan worden bereikt per auto. Vervolgens kan vanaf de [bank] Almelo in circa 10 minuten de [bank] in Wierden worden bereikt per auto.
Zoals reeds genoemd heeft verdachte ten aanzien van soortgelijke feiten verklaard dat [medeverdachte 1] de chauffeur was.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze diefstallen heeft gepleegd. Bovendien stelt de rechtbank vast dat bij beide feiten sprake was van eenzelfde modus operandi.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 1] , op de gronden zoals hiervoor reeds genoemd bij feit 1 en 2. Er is evenmin bewijs dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met een ander. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijs (t.a.v. feit 9 van 30 juni 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir. De geweldshandelingen kunnen volgens de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de beroving van aangever/benadeelde [slachtoffer 7] in Beltrum op 30 juni 2019. [verbalisant 1] heeft de camerabeelden vergeleken met de foto’s van de op 8 juli 2019 aangehouden verdachten. Hij relateert dat er sprake is van een sterke gelijkenis tussen de man op de camerabeelden en de op 8 juli 2019 aangehouden [verdachte] . Van een stellige herkenning is geen sprake. Aan de herkenning van verdachte door [verbalisant 2] kan geen bewijswaarde worden toegekend, omdat deze niet betrouwbaar is vanwege de slechte kwaliteit van de desbetreffende foto’s. Ten slotte heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde geweldshandelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, bewezen dat verdachte de diefstal samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op grond van de aangifte vast dat de diefstal plaatsvond omstreeks 10.25 uur bij de [bank] te Beltrum. Verdachte is door twee verbalisanten, met uiteenlopende mate van zekerheid, herkend op de camerabeelden van deze diefstal. De eerste verbalisant heeft de stills van de camerabeelden vergeleken met foto’s van verdachte op de dag van zijn aanhouding, en concludeert dat de man op de stills een zeer sterke gelijkenis vertoont met de foto’s van verdachte. Daarnaast is er een tweede verbalisant die eveneens de stills van de diefstal bekijkt en verdachte herkent aan zijn gezicht, baardje en snor van de foto’s van zijn aanhouding. De rechtbank stelt vast dat de foto waarop verbalisant 2 haar herkenning baseert (foto 7 van bijlage 8 op pagina 432 van het [dossier] ) weliswaar een zwarte omlijsting heeft, maar dat de gezichtskenmerken van de persoon op de beelden duidelijk zichtbaar zijn. Derhalve ziet de rechtbank geen reden(en) om aan de betrouwbaarheid van de herkenning te twijfelen en geen beletsel(en) om deze herkenning voor het bewijs te bezigen. De rechtbank verwerpt daarom het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman.
Tot slot zijn er telecomgegevens waaruit blijkt dat (onder meer) om 10:01 uur, ongeveer 19 minuten vóór het gepleegde feit te Beltrum, verdachte en [medeverdachte 1] telefonisch contact hadden, waarbij ze zich bevonden onder het bereik van zendmasten in Groenlo. Volgens het proces-verbaal inzake de analyse historische verkeersgegevens ligt de mast op circa 8 minuten rijafstand van Beltrum.
Gelet hierop, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank acht anders dan de raadsman bewezen dat geweld is gebruikt, omdat door aangever/benadeelde [slachtoffer 7] in de aangifte is verklaard dat hij na het invoeren van zijn pinpas en pincode is weggeduwd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit heeft medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 1] , op de gronden zoals hiervoor genoemd bij feit 1 en 2.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte dit feit heeft medegepleegd met een andere persoon. De rechtbank verwijst daarbij naar de aangifte, waarin aangever rept over twee personen die hem wegduwen, waarna een van de personen handelingen bij de pinautomaat verricht en een van de jongens ook wat zegt tegen aangever.
Bewijs (t.a.v. feit 10 van 29 juni 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit feit heeft gepleegd op grond van de aangifte van aangeefster, de herkenning van verdachte op de camerabeelden van de [bank] te Maasbree door de verbalisant, en de telecomgegevens van de toestellen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Uit de telecomgegevens blijkt dat omstreeks 08:41 uur door een ANPR-camera op de A67 bij de Duitse grens het Duitse [kenteken 1] is geregistreerd, zijnde het kenteken van de Audi A3 die bij de aanhouding van verdachte en medeverdachten op 6 juli 2019 in Deurne in beslag is genomen.
Uit de telecomgegevens blijkt dat verdachte zich die dag om 08:51 uur, circa 10 minuten voor het tijdstip van de diefstal, bevond onder het bereik van een zendmast in Maasbree. Van het toestel van [medeverdachte 1] is om 08:44 uur een registratie te Venlo. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat vanuit Venlo Maasbree in circa 15 minuten per auto kan worden bereikt. Daarnaast blijkt uit diezelfde telecomgegevens dat verdachte omstreeks 09:28 uur telefonisch contact had met medeverdachte [medeverdachte 1] , waarbij de toestellen zich onder het bereik van een zendmast in Beringe bevonden. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat Beringe op circa 15 minuten rijafstand is gelegen van Maasbree.
Uit de aangifte van aangever/benadeelde Hebben blijkt dat zij na het invoeren van haar pinpas, pincode en het invoerbedrag voelde dat zij naar links werd geduwd. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde bestanddeel geweld eveneens bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 1] op de gronden als hiervoor genoemd bij feit 1 en 2. Uit de aangifte blijkt echter wel dat er door twee personen uitvoeringshandelingen worden verricht, zodat de rechtbank het medeplegen met een ander bewezen zal verklaren. De rechtbank kan echter niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen wie de tweede persoon is.
Bewijs (t.a.v. feit 11, feit 12 en feit 13 op 22 april 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir, met uitzondering van de ten laste gelegde geweldshandelingen bij feit 11.
Volgens de officier van justitie dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Ook dient verdachte volgens de officier van justitie ten aanzien van deze feiten te worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft feit 11 en feit 12 voor wat betreft de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de tenlastegelegde geweldshandelingen. Ten aanzien van feit 13 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu de telefoon van verdachte niet aanstraalt op de plaats van de diefstal en er in het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van het uitkijken van de camerabeelden enkel gesproken wordt van een ‘sterke gelijkenis’ en ‘vermoedelijk dezelfde persoon’.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt, anders dan de raadsman, tot een bewezenverklaring van deze feiten.
Feit 11
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 11, gelet op de aangifte van aangever/benadeelde en de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris ten aanzien van dit feit, waarbij verdachte onder meer heeft aangegeven dat hij op 22 april 2019 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de auto naar Nederland is gekomen om te stelen.
De rechtbank acht niet bewezen dat geweld is gebruikt, omdat noch uit de aangifte van aangever/benadeelde Van Heugten noch uit de beschrijving van de camerabeelden door de verbalisant blijkt dat hij door verdachte (opzij) is geduwd.
Feiten 12 en 13
De rechtbank stelt vast dat de diefstallen bij de [bank] te Asten (feit 12) en te Oirschot (feit 13) respectievelijk omstreeks 12.29 uur en 13.59 uur zijn gepleegd. De rechtbank stelt verder vast dat de diefstal bij de [bank] te Geldrop (feit 11), die verdachte heeft bekend, omstreeks 13.00 uur is gepleegd.
Aangeefster [slachtoffer 8] (feit 12) heeft verklaard dat toen zij haar pincode had ingetoetst een man een krant op de toetsen van de pinautomaat legde. Ze voelde dat de man haar opzij duwde en zelf voor de pinautomaat ging staan. Daarna liep de man weer weg. Op een later moment constateerde ze dat EUR 540 was opgenomen van haar bankrekening. Bij het uitlezen van de camerabeelden van de [bank] te Asten beschrijft de verbalisant dat een man handelingen op de toetsen verrichten waarbij hij steeds de krant over de toetsen legde of omhoog hield. Ook bleef hij tegen aangeefster aanpraten, en was hij aan het wijzen. De verbalisant zag dat hij op een gegeven moment een pakkende beweging in de richting van de pinautomaat maakte en wegliep.
Een verbalisant heeft de stills van de [bank] te Geldrop (feit 11), en die van Asten (feit 12) met elkaar vergeleken. Hij zag dat de persoon op de stills van de [bank] in Geldrop sterke gelijkenis vertoonde met de persoon op de stills van Asten, gelet op de lichtkleurige pet met logo, de witte blouse en bril. Ook toonde de stills een sterke gelijkenis met betrekking tot de mond en neus van de persoon. De verbalisant heeft ook voornoemde stills vergeleken met de foto van verdachte die is gemaakt bij zijn aanhouding. Deze foto toont volgens de verbalisant een sterke gelijkenis gelet op de kaaklijn, stand van de oren, neus en de mond.
Aangeefster [slachtoffer 9] (feit 13) heeft verklaard dat toen zij een bedrag wilde pinnen aangesproken werd door een man, met een krant in zijn hand, waarmee hij zwaaide. Opeens was hij weer weg, en bemerkte ze dat EUR 500 was gepind. Ook ten aanzien van dit feit heeft een verbalisant een vergelijking gemaakt met de foto van verdachte op de dag van zijn aanhouding en de beelden van diefstal bij de [bank] te Oirschot. De verbalisant constateert een sterke gelijkenis, gelet op de stand en de grootte van de oren, de mond, en de rechte neus en de stand van de neusvleugels.
Verdachte heeft verklaard dat hij de diefstal te Geldrop, die circa een half uur vóór, respectievelijk circa een uur na de diefstal in Asten en Oirschot plaatsvond, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
Volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (keten- of schakelbewijs) toegelaten (zie onder meer HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:467). Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifieke patroon in het gedrag van verdachte of een bepaalde werkwijze (modus operandi), dat herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit of de te bewijzen feiten aanwezige bewijsmiddelen. Uit de aangiftes blijkt dat de werkwijze van de daders bij de afzonderlijke feiten op essentiële punten overeenkomt:
- Bij alle feiten is sprake van oude(re)/bejaarde slachtoffers;
- De feiten vinden plaats bij een [bank] geldautomaat;
- Op het moment dat het slachtoffer de pincode heeft ingevoerd, wordt het van achteren of van opzij genaderd door een man, die het slachtoffer afleidt met een krant;
- Vrij plotseling begint deze man op de toetsen van de pinautomaat te drukken, waarbij hij het scherm afschermt met deze krant;
- Het slachtoffer bemerkt pas thuis dat geld is weggenomen.
Tot slot blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de tijdstippen en locaties van de diefstallen dat de diefstallen zowel in tijd als geografisch opzicht met elkaar samenhangen.
Gelet op de korte tijdspanne tussen deze drie diefstallen, dezelfde modus operandi die wordt gebruikt en de bekennende verklaring van verdachte over feit 11, bijeengenomen, is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan feit 11 tevens als schakelbewijs kunnen dienen voor de bewezenverklaring van feit 12 en 13.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte ook feit 12 en 13 heeft gepleegd samen met medeverdachte [medeverdachte 2] . Dat verdachte ter terechtzitting, anders dan bij de politie, heeft verklaard dat hij niet met [medeverdachte 2] samen zou zijn geweest op 22 april 2019, maar alleen met [medeverdachte 1] , acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op het feit dat hij eerst ter terechtzitting hiermee komt zonder dat hij hiervoor een redelijke verklaring geeft en te meer gezien het feit dat verdachte contact heeft gehad met deze medeverdachten tijdens zijn voorarrest, waarbij de rechtbank verwijst naar de verslagen van de OVC-gesprekken.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte dit feit heeft medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 1] op de gronden zoals hiervoor genoemd bij de feiten 1 en 2.
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank tevens bewezen dat bij feit 12 een geweldshandeling is gebruikt, nu uit de aangifte van aangever/benadeelde [slachtoffer 8] blijkt dat zij door verdachte opzij is geduwd.
Bewijs (t.a.v. feit 14, feit 15, feit 16 van 11 maart 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir. Uit de opmerking bij feit 15 (op pagina 35 van het schriftelijk requisitoir) leidt de rechtbank, niettegenstaande de inhoud van het ‘schema’ op pagina 58 daarvan, af dat de officier van justitie ten aanzien van deze feiten telkens wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte deze feiten in vereniging met een ander of anderen heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van deze feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht voornoemde feiten bewezen als na te melden, inclusief het bij feit 15 tenlastegelegde geweld, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 1] op de gronden als hiervoor genoemd bij feit 1 en 2. Er is evenmin bewijs dat verdachte deze feiten heeft gepleegd in vereniging met een ander of anderen dan [medeverdachte 1] . Verdachte zal daarom van het medeplegen van deze feiten worden vrijgesproken.
Bewijs (t.a.v. feit 17 van 26 maart 2019)
De rechtbank acht dit feit, met de officier van justitie en de raadsman, wettig en overtuigend bewezen en volstaat in de bewijsbijlage met een opgave van bewijsmiddelen, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met een ander of anderen, nu enig bewijs hiervoor ontbreekt. Verdachte zal daarom van dit bestanddeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijs (t.a.v. feit 18 van 21 maart 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir. Hoewel in het schriftelijke requisitoir niet expliciet is vermeld dat de officier van justitie van mening is dat tot een bewezenverklaring van het medeplegen kan worden gekomen, leidt de rechtbank uit de door de officier van justitie ter terechtzitting gedane mededelingen af dat zulks het geval is.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is, gelet op de aangifte van aangever en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, ook de geweldshandeling bewezen, reeds omdat aangever/benadeelde [slachtoffer 10] in de aangifte beschrijft dat hij, nadat hij zijn pinpas en pincode had ingevoerd en het invoerbedrag had ingetoetst, door een persoon (die later verdachte bleek te zijn) opzettelijk en met kracht opzij is geduwd. Verdachte heeft de aangifte overigens ook niet betwist.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met een ander of anderen, nu enig bewijs hiervoor ontbreekt. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijs (t.a.v. feit 19 van 4 april 2019).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is, gelet op de aangifte van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat geweld is gebruikt door verdachte, nu aangever/benadeelde [slachtoffer 11] in de aangifte beschrijft dat zij, nadat zij haar pinpas en pincode had ingevoerd en bezig was met het intoetsen van zijn pincode, een klap tegen haar rechterwang voelde, en zag dat een persoon (die later bleek te zijn: verdachte) met zijn elleboog tegen haar gezicht aansloeg.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd met een ander, nu enig bewijs hiervoor ontbreekt. Het enkele feit dat uit de verklaringen van getuigen volgt dat door de verdachte kort voor de diefstal aan het bellen was – hetgeen bevestiging vindt in de telecomgegevens – is daartoe onvoldoende. Daarbij is van belang dat niet is vastgesteld met wie en waarover door de verdachte is gesproken. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen (in onderling verband en samenhang bezien) komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 08 juli 2019 te Deurne,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, door tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te duwen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
op 08 juli 2019 te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde, aan de 81-jarige [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld
tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door gedurende het uitvoeren van een pintransactie tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te duwen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
op 07 juli 2019 te Ruurlo,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 12] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
op 04 juli 2019 te Roggel, gemeente Leudal,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde
aan [slachtoffer 13] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
5.
op 06 juli 2019 te Velp een geldbedrag van 250 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
6.
op 6 juli 2019 te Zevenaar,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
7.
op 05 juli 2019 te Almelo
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde
aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
8.
op 05 juli 2019 te Wierden
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
9.
op 30 juni 2019 te Beltrum, gemeente Berkelland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde
aan de 70-jarige [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld met geweld tegen die [slachtoffer 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
gedurende het verrichten van een pintransactie
die [slachtoffer 7] weg te duwen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
10.
op 29 juni 2019 te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde, aan de 73-jarige [slachtoffer 14] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld
tegen [slachtoffer 14] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door gedurende het verrichten van een pintransactie [slachtoffer 14]
weg te duwen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
11.
op 22 april 2019 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 760 euro,
dat toebehoorde aan de 72-jarige en/of slecht ter been zijnde [slachtoffer 15] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
12.
op 22 april 2019 te Asten,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 530 euro dat toebehoorde, aan de 74-jarige [slachtoffer 8] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan,
en/of vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 8] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 8] weg te duwen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
13.
op 22 april 2019 te Oirschot
tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van 500 euro dat toebehoorde
aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
14.
op 11 maart 2019 te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas,
een geldbedrag van 100 euro dat toebehoorde aan [slachtoffer 16] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
15.
op 11 maart 2019 te Lottum, gemeente Horst aan de Maas,
een geldbedrag van 100 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 17] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
16.
op 11 maart 2019 te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
een geldbedrag van 800 euro,
dat toebehoorde aan [slachtoffer 18] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
17.
op 26 maart 2019 te Wanssum, gemeente Venray,
een geldbedrag van 800 euro,
dat toebehoorde aan [slachtoffer 19] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
18.
op 21 maart 2019 te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
een geldbedrag van 800 euro dat toebehoorde aan de 82-jarige [slachtoffer 10] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken,
door gedurende het verrichten van een pintransactie met kracht die [slachtoffer 10] weg te duwen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
19.
op 04 april 2019 te Bladel,
een geldbedrag van 800 euro, dat toebehoorde aan de 70-jarige [slachtoffer 11] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld
tegen die [slachtoffer 11] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door gedurende het verrichten van een pintransactie met een elleboog in het gezicht te slaan;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 114 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht gevorderd. Daartoe is – kort samengevat – door de officier van justitie in het schriftelijk requisitoir aangevoerd dat sprake is van mobiel banditisme, met uitsluitend strafverzwarende omstandigheden, waarop een forse strafeis dient te volgen, die door het parket Oost-Brabant, maar ook op landelijk niveau, wordt gedragen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat duidelijk moet zijn naar de samenleving als geheel dat dit soort feiten niet wordt geaccepteerd en dat krachtig wordt opgetreden tegen deze vormen van georganiseerde criminaliteit. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de op te leggen gevangenisstraf te matigen. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat verdachte doorlopend slachtoffer is (geweest) van mensenhandel. Verdachte moet in verband met eerdere veroordeling tot begin oktober jeugddetentie ondergaan en ook nog een forse vrijheidsstraf uitzitten in België.
Voorts heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de culturele achterstelling van de etnische minderheidsgroep waartoe verdachte behoort, namelijk Roma. Verdachte is al jong aangeleerd dat hij vermogensdelicten moet plegen om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Inmiddels heeft verdachte zich aan zijn afkomst ontworsteld en hij wil zijn leven beteren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (kort gezegd) het zes maal plegen of medeplegen van diefstal met geweld en het dertien maal plegen of medeplegen van diefstal.
Verdachte maakte deel uit van een groep buitenlandse personen, waartoe ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] behoorden, die naar Nederland zijn gekomen om te roven en stelen en die verder geen enkele binding met Nederland had. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van mobiel banditisme.
Kort samengevat is (onder meer) gebleken dat verdachte en zijn mededaders op diverse momenten telkens binnen een kort tijdsbestek in (relatief) dicht bij elkaar gelegen plaatsen diefstallen/berovingen hebben gepleegd, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, telkens mensen op leeftijd of kwetsbare mensen uitkozen als slachtoffer en waarbij telkens aanzienlijke geldbedragen werden weggenomen.
De slachtoffers werden, telkens nadat zij hun pinpas in de geldautomaat hadden ingevoerd, afgeleid door verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 2] , dan wel door een andere persoon, waarna door (een van) hen ofwel een (hoog) bedrag werd ingetoetst, ofwel het reeds gekozen bedrag werd gewijzigd in een hoger bedrag en dit bedrag vervolgens werd weggenomen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte en medeverdachte(n) bij het plegen van de diefstallen/berovingen ondersteuning geboden door hen met een auto van en/of naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of kort voor en na de diefstallen en/of berovingen (in de omgeving van) de plaats van het misdrijf aanwezig te zijn.
Verdachte lijkt op geen enkel moment oog te hebben gehad voor de financiële consequenties die de diefstallen bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht.
De ernst van de gepleegde diefstallen/berovingen is evenwel niet beperkt gebleven tot het voor de slachtoffers veroorzaakte financiële nadeel. Door de diefstallen/berovingen zullen veel, zo niet alle, slachtoffers zich, in zijn algemeenheid en bij geldautomaten in het bijzonder, ook minder veilig zijn gaan voelen. Feiten als deze veroorzaken verder ook buiten de kring van direct benadeelden gevoelens van onveiligheid. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting bezien of er passende oriëntatiepunten van het LOVS zijn die als startpunt kunnen dienen voor de straftoemeting. De rechtbank acht daarbij, kortweg, de oriëntatiepunten zakkenrollerij in georganiseerd verband, tasjesroof en straatroof dienstig. Daarbij merkt de rechtbank op dat volgens de toelichting bij voormelde oriëntatiepunten onder zakkenrollerij in georganiseerd verband ook mobiel banditisme valt en onder straatroof ook de beroving van de gebruiker van een geldautomaat. De rechtbank gaat er mede gelet op deze toelichting verder van uit dat om van tasjesroof of van straatroof te kunnen spreken telkens is vereist dat sprake is van enige vorm van geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van een startpunt voor de straftoemeting maakt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een onderscheid tussen de feiten waarbij geweld is bewezenverklaard en de feiten waarbij dit niet het geval is.
De rechtbank gaat er verder van uit dat bij verdachte sprake is van veelvuldige recidive in de zin van de oriëntatiepunten. De rechtbank verwijst daarbij naar de justitiële documentatie van verdachte, waaruit volgt dat hij (alleen al) vanaf 2014 in lidstaten van de Europese Unie zeven maal onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, laatstelijk in 2017 in Duitsland tot tweeëneenhalf jaar gevangenisstraf.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank voor de feiten waarbij geen geweld is bewezenverklaard als startpunt passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden per feit (conform het oriëntatiepunt voor zakkenrollerij in georganiseerd verband). Voor de feiten waarbij wel geweld is bewezenverklaard acht de rechtbank, rekening houdend met de oriëntatiepunten voor tasjesroof en straatroof, als startpunt passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden per feit, gelet op de relatief geringe ernst van het geweld.
De rechtbank weegt als strafverzwarend sterk mee dat de slachtoffers van verdachte en in voorkomend geval zijn mededaders alle door hun hoge leeftijd, gemiddeld 76 jaar, en/of anderszins kwetsbaar waren. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat deze slachtoffers doelbewust zijn uitgekozen vanwege hun kwetsbaarheid. De feiten kunnen daarom als buitengewoon laf en gewetenloos worden gekarakteriseerd.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank verder mee dat het geld dat bij de feiten is buitgemaakt veelal relatief hoge bedragen betrof, gemiddeld meer dan 650 euro. Bij de geweldsfeiten is ook strafverzwarend dat de feiten in vereniging zijn gepleegd.
In voor verdachte positieve zin heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte nog jong is, nu bijna 20 jaar oud, alsmede dat hij een gezin heeft met een recent geboren kind. Deze feiten en omstandigheden hebben afgezet tegen de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de daarbij aanwezige strafverzwarende feiten en omstandigheden echter maar een (zeer) beperkte rol gespeeld.
Andere strafverminderende feiten en omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de verdediging, niet aannemelijk geworden. In het bijzonder acht de rechtbank met de in het dossier aanwezige rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming of anderszins niet aannemelijk geworden dat verdachte slachtoffer is of is geweest van mensenhandel, dan wel dat het bewezenverklaarde hem in enige verminderde mate zou moeten worden toegerekend. De rechtbank acht voorts de afkomst van verdachte uit een Roma-familie niet strafverminderend. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat verdachte nog een of meer andere straffen zou moeten ondergaan.
De rechtbank zal, hoewel zij met de officier van justitie van oordeel is dat tegen mobiel banditisme streng moet worden opgetreden en een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
Tevens vordert de officier van justitie het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op immateriële schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, sprake is van aantasting van zijn eer of goede naam of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De enige grond die in dit geval aan de orde zou kunnen zijn, betreft de laatste categorie, een aantasting in de persoon van benadeelde op andere wijze. Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het dient daarbij te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, waaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de thans voorhanden onderbouwing van de vordering van de benadeelde, waarbij onder meer het ontbreken van medische informatie van belang is, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat bij haar door de overval dergelijk geestelijk letsel is veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Daarbij moet worden gedacht aan gevallen waarin het strafbare feit tot een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht heeft geleid, dat dit op zichzelf beschouwd als aantasting van de persoon op andere wijze geldt, waarbij ook zonder de vaststelling van aantoonbaar geestelijk letsel vergoeding van immateriële schade aan de orde zijn. Gesteld noch anderszins aannemelijk is dat hiervan in het onderhavige geval sprake is.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou voorts een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Dit alles leidt ertoe dat de benadeelde partij – hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat de overval op benadeelde grote impact heeft gehad – niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering strekkende tot immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De officier van justitie acht de ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade aangehaalde jurisprudentie toereikend. Tevens vordert de officier van justitie het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op immateriële schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, sprake is van aantasting van zijn eer of goede naam of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De enige grond die in dit geval aan de orde zou kunnen zijn, betreft de laatste categorie, een aantasting in de persoon van benadeelde op andere wijze. Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het dient daarbij te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, waaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de thans voorhanden onderbouwing van de vordering van de benadeelde, waarbij onder meer het ontbreken van medische informatie van belang is, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat bij haar door de overval dergelijk geestelijk letsel is veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Daarbij moet worden gedacht aan gevallen waarin het strafbare feit tot een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht heeft geleid, dat dit op zichzelf beschouwd als aantasting van de persoon op andere wijze geldt, waarbij ook zonder de vaststelling van aantoonbaar geestelijk letsel vergoeding van immateriële schade aan de orde zijn. Gesteld noch anderszins aannemelijk is dat hiervan in het onderhavige geval sprake is.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou voorts een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Dit alles leidt ertoe dat de benadeelde partij – hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat de overval op benadeelde grote impact heeft gehad – niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering strekkende tot immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De officier van justitie acht de ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade aangehaalde jurisprudentie toereikend. Tevens vordert de officier van justitie het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en overweegt daartoe als volgt. In het schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland zijn de gevolgen beschreven die het ongeval voor benadeelde heeft gehad. De impact die de overval op benadeelde heeft gehad wordt vermeld in de bijgevoegde verklaring van de [huisarts] van 9 januari 2020.
Artikel 6:106, lid 1 onder b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op immateriële schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, sprake is van aantasting van zijn eer of goede naam of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De enige grond die in dit geval aan de orde zou kunnen zijn, betreft de laatste categorie, een aantasting in de persoon van benadeelde op andere wijze. Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het dient daarbij te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, waaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de thans voorhanden onderbouwing van de vordering van de benadeelde, waarbij onder meer het ontbreken van eigen bevindingen van een medicus over de aanwezigheid van een ziektebeeld als hier bedoeld van belang is, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat bij haar door de overval dergelijk geestelijk letsel is veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Daarbij moet worden gedacht aan gevallen waarin het strafbare feit tot een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht heeft geleid, dat dit op zichzelf beschouwd als aantasting van de persoon op andere wijze geldt, waarbij ook zonder de vaststelling van aantoonbaar geestelijk letsel vergoeding van immateriële schade aan de orde zijn. Gesteld noch anderszins aannemelijk is dat hiervan in het onderhavige geval sprake is.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou voorts een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Dit alles leidt ertoe dat de benadeelde partij – hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat de overval op benadeelde grote impact heeft gehad – niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering strekkende tot immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Beslag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoons.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van beslissingen over het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal met betrekking tot de in beslag genomen mobiele telefoon(s) de teruggave daarvan gelasten aan verdachte, nu niet is gebleken van enige relatie tussen deze mobiele telefoon en de bewezen verklaarde feiten.
Toepasselijke wetsartikelen:
Deze beslissing is gegrond op de volgende artikelen:
43a, 57, 310, 311, 312.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1, 2, 9, 10, 12 telkens:
Diefstal, voorafgegaan/vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
T.a.v. feit 3, 4, 6, 11 en 13, telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Diefstal, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
T.a.v. feit 7, 8, 14, 15, 16 en 17
Diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
T.a.v. feit 18, 19, telkens:
Diefstal, voorafgegaan/vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid van verdachte.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Gevangenisstrafvoor de duur van
8 jaar en 6 maandenmet
aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerp(en),
te weten:
- Apple iPhone ( [goednummer 1] );
- Telefoon ( [goednummer 2] ; zie KVI met [registratienummer] , onderdeel van [dossier] , ongenummerd)
aan verdachte [verdachte] .
T.a.v. feit 7:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
Verklaart [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
Verklaart [slachtoffer 15] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 16:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
Verklaart [slachtoffer 18] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. L. Soeteman en A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 26 juni 2020.
TENLASTELEGGING RADU [865090-19]
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2020.
Na de schriftelijke wijziging van de tenlastelegging en mondelinge aanvulling van de tenlastelegging met de recidivegrond als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht op de terechtzitting van 12 juni 2020 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2019 te Deurne, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan (de 88 jarige) [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1]
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, door onverhoeds en/of met fysiek
overwicht zich in de onmiddelijke nabijheid van die [slachtoffer 1] te begeven
en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te duwen en/of die [slachtoffer 1] te
belemmeren in het afronden van een pintransactie en/of op die pinautomaat te
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 08 juli 2019 te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan (de 81 jarige) [slachtoffer 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door (gedurende het uitvoeren van een pintransactie) zich onverhoeds en/of
met fysiek overwicht in de onmiddelijke nabijheid van die [slachtoffer 2] te
begeven en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te duwen en/of op die
pinautomaat te slaan en/of te bonken en/of die [slachtoffer 2] te belemmeren in het
afronden van die pintransctie en/of 800 euro weg te nemen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 07 juli 2019 te Ruurlo tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 12] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 04 juli 2019 te Roggel, gemeente Leudal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 13] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 06 juli 2019 te Velp tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 250 euro, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 6 juli 2019 te Zevenaar
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 05 juli 2019 te Almelo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 05 juli 2019 te Wierden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 6] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Beltrum, gemeente Berkelland, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan (de 70 jarige) [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, door (gedurende het verichtten van
een pintransactie) onverhoeds en/of met fysiek overwicht die [slachtoffer 7] weg te
duwen en/of te belagen en/of door over het lichaam van die [slachtoffer 7] te hangen
en/of een doek over die pinautomaat te leggen en/of het zicht van die
[slachtoffer 7] op die pinautomaat te beletten en/of te belemmeren en/of door op die
pinautomaat te slaan/bonken en/of 800 euro weg te nemen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan (de 73 jarige [slachtoffer 14] ), heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 14] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
(gedurende het verrichten van een pintransactie) [slachtoffer 14] onverhoeds en/of
met fysiek overwicht weg te duwen en/of een krant voor het gezicht van [slachtoffer 14]
te houden en/of een krant op het toetsenbord van die pinautomaat te
leggen en/of [slachtoffer 14] de toegang/doorgang tot die pinautomaat te
beletten/belemmeren en/of 800 euro weg te nemen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 22 april 2019 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, een geldbedrag van 760 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan (de 72 jarige en/of slecht ter been zijnde) [slachtoffer 15] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 15] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door (gedurende het verrichten van een pintransactie) zich
onverhoeds en/of met fysiek overwicht in de onmiddelijke nabijheid van die
[slachtoffer 15] te begeven en/of [slachtoffer 15] te duwen en/of (van
achteren) twee armen om het lichaam van [slachtoffer 15] te slaan en/of die die
van Heugten te beletten/belemmeren in het af ronden van die pintransactie
en/of door op die pinautomaat te slaan en/of te bonken en/of 760 euro weg te
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 22 april 2019 te Asten, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 530 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan (de 74 jarige) [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 8]
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, door (gedurende het verrichten van
een pintransactie) zich onverhoeds in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer 8]
te begeven en/of een krant/papier op het toetsenbord van die [slachtoffer 8]
te leggen en/of door die [slachtoffer 8] weg te duwen en/of 530 euro
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 22 april 2019 te Oirschot
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 500 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 16] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Lottum, gemeente Horst aan de Maas,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 17] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 18] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Wanssum, gemeente Venray,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 19] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 21 maart 2019 te Horst, gemeente Horst aan de Maas, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan (de 82 jarige) [slachtoffer 10] , heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen die [slachtoffer 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (gedurende het
verrichten van een pintransactie) die [slachtoffer 10] onverhoeds te naderen
en/of te benaderen en/of (vervolgens)
(onverhoeds en/of met kracht) die [slachtoffer 10] weg te duwen en/of een krant op het
toetsenbord van die pinautomaat te leggen en/of het zicht op het toetsenbord
te beletten en/of te belemmeren en/of genoemd geldbedrag uit die pinautomaat
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
hij op of omstreeks 04 april 2019 te Bladel, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 800 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan (de 70 jarige) [slachtoffer 11] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 11] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door (gedurende het verrichten van een pintransactie) tegen haar
hoofd te slaan/stompen en/of met een elleboog in het gezicht te slaan/stoten
en/of in het gezicht te spugen en/of door die [slachtoffer 11] (aldus) uit balans te
brengen en/of (vervolgens) 800 euro weg te nemen;
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.