ECLI:NL:RBOBR:2020:3088

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
01/995083-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk arbeidsongeval door nalatigheid van werkgever met betrekking tot goederenlift

Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een werkneemster tijdens een arbeidsongeval. Het ongeval vond plaats op 13 september 2017 in Geldrop, waar de werkneemster, genaamd [slachtoffer], fatale verwondingen opliep door beknelling in een goederenlift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als werkgever, ernstig tekort was geschoten in haar zorgplicht voor de veiligheid van haar werknemers. De goederenlift voldeed niet aan de veiligheidsnormen en er waren onvoldoende maatregelen getroffen om de risico's te beheersen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, wat leidde tot de dood van de werkneemster. De rechtbank legde een geldboete op van € 100.000, waarvan € 50.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige arbeidsomstandigheden en de noodzaak van adequate risico-inventarisatie en -evaluatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/995083-18
Datum uitspraak: 23 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 maart 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 13 september 2017 te Geldrop, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig in haar bedrijf aan de [straatnaam 2] een werkneemster, genaamd [slachtoffer] werkzaamheden heeft laten verrichten aan/in/bij een goederenlift/goederenheffer op de 1e etage
- terwijl die goederenlift/goederenheffer niet deugdelijk en/of niet veilig was althans niet zodanig was geconstrueerd dat het gevaar bekneld te raken tussen die goederenlift/goederenheffer, althans (onder)delen daarvan en het schachthek en/of het gevaar te worden getroffen door die goederenlift/goederenheffer, althans (onder)delen daarvan werd voorkomen, in elk geval zoveel mogelijk beperkt en/of - terwijl zij, verdachte de risico's en de gevaren van die werkzaamheden en/of het gebruik van die goederenlift/goederenheffer niet of onvoldoende had geïnventariseerd en/of beoordeeld en/of geen, althans onvoldoende maatregelen had getroffen om die gevaren en/of die riscio's te voorkomen en/of te beperken en/of - terwijl die werkneemster en/of andere werknemers niet doeltreffend waren ingelicht over de met/in/bij die goederenlift/goederenheffer te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken,

tengevolge waarvan aan haar, verdachtes schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] tussen de naar beneden komende lift en het schachthek bekneld is geraakt, waardoor zij zodanig letsel heeft bekomen dat zij aan de gevolgen daarvan is overleden;

2. zij op of omstreeks 13 september 2017 te Geldrop als werkgever al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij al dan niet opzettelijk in strijd met
- artikel 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat die goederenlift/goederenheffer, zijnde een arbeidsmiddel zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht was en/of zodanig gebruikt werd, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, of bekneld raken tussen dat arbeidsmiddel en het schachthek, zoveel mogelijk was voorkomen en/of
- artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat de arbeidsplaats, met name bij de toegang/opening van de liftkooi op de 1e etage zodanig was ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen en/of
-
- artikel 7.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat, terwijl bewegende delen van die goederenlift/goederenheffer, zijnde een arbeidsmiddel, gevaar opleverden, zij van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen waren voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen en/of - artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's de arbeid met een goederenlift/goederenheffer voor de werknemers met zich meebracht en/of
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de met/in/bij die goederenlift/goederenheffer te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken en/of - artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's met betrekking tot die goederenlift/goederenheffer,

terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.

Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in feit 1 het adres ‘
[straatnaam 2]’ vermeld in plaats van ‘
[straatnaam 2]’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Het pand aan de [straatnaam 2] in Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, was sinds 1994 ingericht als kledingwinkel. In de periode tussen 1994 en 13 september 2017 heeft het pand drie verschillende kledingwinkels gehuisvest. In 1994 was dit [bedrijfsnaam 1] van het concern [bedrijfsnaam 2] . en in 2000 vestigde [bedrijfsnaam 3] zich in het pand. Nadat in januari 2017 het faillissement van [bedrijfsnaam 3] was uitgesproken, werd de vestiging overgenomen door verdachte en kreeg het de handelsnaam [bedrijfsnaam 4] .
Op 13 september 2017 was het slachtoffer, [slachtoffer] , destijds 55 jaar oud, werkzaam in het pand, dat op 16 september 2017 zou openen onder de nieuwe naam. Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer een in het pand aanwezige goederenlift/goederenheffer (hierna: goederenlift) op de eerste verdieping heeft bediend. Nadat zij kleding aan een in de lift aanwezige stang had opgehangen is de lift in werking gesteld. Het meest aannemelijke scenario is dat vervolgens bij het naar beneden gaan van de liftkooi diverse kledingstukken verstoord zijn geraakt en dat het slachtoffer dit heeft willen herstellen. Hierbij is zij met haar hoofd/nek bekneld geraakt tussen de lift en het hek dat voor de liftschacht was aangebracht. Ten gevolge van het hierdoor ontstane hoofdletsel is het slachtoffer ter plaatse overleden.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat de dood van het slachtoffer aan haar schuld is te wijten (feit 1), alsmede dat zij al dan niet opzettelijk handelingen heeft nagelaten om de risico’s en gevaren die aan de bediening van de goederenlift waren verbonden, te voorkomen of te beperken (feit 2).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor de gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in bijlage A, gevoegd bij dit vonnis (pagina’s 13 tot en met 17).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van beide ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal eerst het onder feit 2 ten laste gelegde te bespreken.
Ten aanzien van feit 2.
Verdachte is gebonden aan de veiligheidsvoorschriften, die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). De rechtbank stelt vast dat op de plaats van het bedrijfsongeval, een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g van de Arbowet. Het slachtoffer was sinds 1 juni 2017 in dienst van verdachte, zodat sprake was van een werkgever-werknemer relatie in de zin van artikel 1, derde lid, onder a en b van de Arbowet.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De primaire verantwoordelijkheid voor het inrichten van een dergelijke werkplek rust op de feitelijke werkgever, die verplicht is een arbobeleid te voeren dat gericht is op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
De vraag die beantwoord moet worden is of verdachte tekort is geschoten in haar zorgplichten als bedoeld in de Arbowet en het Arbobesluit jegens haar werknemers, onder wie [slachtoffer] , en daarmee strafbaar heeft gehandeld. In het bijzonder gaat het om de vraag of verdachte alle voorschriften en regels voor (het gebruik van) de goederenlift heeft nageleefd.
De naleving van de op verdachte rustende zorgplichten
Verdachte wordt verweten dat zij niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2 van het Arbobesluit, omdat zij er niet voor heeft gezorgd dat de toegang/opening van de liftkooi op de eerste etage van het pand zodanig was ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk zou kunnen worden voorkomen. Ook wordt verdachte verweten dat zij in strijd met artikel 7.4 van het Arbobesluit er niet voor heeft gezorgd dat de goederenlift zodanig was geplaatst, bevestigd of ingericht en zodanig werd gebruikt, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals bijvoorbeeld bekneld raken tussen dat arbeidsmiddel en het schachthek, zoveel mogelijk zou worden voorkomen. Bovendien wordt verdachte verweten dat zij niet heeft voldaan aan artikel 7.7 van het Arbobesluit in die zin dat zij er niet voor heeft gezorgd dat, terwijl bewegende delen van de goederenlift gevaar opleverden, deze van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen waren voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk zou kunnen worden voorkomen.
Uit onderzoek van het Liftinstituut B.V. is gebleken dat de goederenlift al ten tijde van de installatie in 1994 afweek van de toentertijd geldende normen voor dergelijke goederenliften vastgelegd in NEN3585:1990. Ondanks dat er sindsdien enkele aanpassingen aan de goederenlift zijn gedaan, voldeed deze ten tijde van het bedrijfsongeval nog altijd niet aan de geldende normen. De voor de onderhavige zaak van belang zijnde vastgestelde afwijkingen zijn als volgt.
Er is sprake van een open liftkooiconstructie met op de eerste verdieping een lage schachtafscherming van ongeveer een (1) meter hoogte. Een dergelijke lage schachtafscherming is bij een open liftkooi alleen toegestaan wanneer de liftkooi op minimaal een halve meter afstand van de schachtafsluiting passeert. De afstand tussen de schachtafscherming en de liftkooi bedraagt slechts 7 centimeter. Er is daarom een groot risico op beknelling van goederen en gebruikers. Dit risico wordt vergroot door de overnamebesturing van de goederenlift, omdat als gevolg daarvan de aandrijving van de goederenlift bij verstoringen en/of beklemming ingeschakeld blijft. De schachtafsluitingen zijn voorts niet gegrendeld voordat de drager kan vertrekken, wat bij een overnamebesturing niet is toegestaan. Verder zijn er geen voorzieningen getroffen die kunnen voorkomen dat goederen buiten de omtrek van de drager komen. Bovendien is de installatie niet voorzien van een slapkettingcontact, die de installatie uitschakelt bij het slap worden van de ketting (bijvoorbeeld in het geval van beklemming).
Het voorgaande brengt mee dat verdachte de op haar uit hoofde van artikel 3.2, 7.4 en 7.7 van het Arbobesluit rustende zorgplichten heeft geschonden.
Verdachte was als werkgever verder verplicht in een schriftelijke risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) aandacht te besteden aan de risico’s en gevaren die het werken met de goederenlift met zich bracht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een dergelijke schriftelijke RI&E niet was opgesteld. Door dit na te laten heeft verdachte in strijd gehandeld met de op haar uit hoofde van artikel 5, eerste lid, van de Arbowet rustende zorgplicht.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder genoegzaam dat op de vestiging van [bedrijfsnaam 4] in de [straatnaam 2] in Geldrop geen voorlichting over de veiligheidsrisico’s van de goederenlift heeft plaatsgevonden. Ook over de werking van de goederenlift is onvoldoende instructie gegeven. Dit terwijl, behoudens getuige [getuige 1] , alle medewerkers in de vestiging nieuw waren. Treffend acht de rechtbank in dit kader de verklaring van eerste verkoopster, getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat haar enkel is uitgelegd hoe de lift werkte en dat zij aanneemt dat de rode knop in het midden was bedoeld om de lift stil te zetten. Verdachte heeft aldus in strijd met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Arbowet nagelaten de medewerkers doeltreffend in te lichten over de veiligheidsrisico’s die aan het werken met de goederenlift waren verbonden, alsmede, in strijd met artikel 8, vierde lid, niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van deze risico’s.
Toerekening aan verdachte
Op verdachte rustte de verplichting ervoor zorg te dragen dat haar werknemers op een veilige arbeidsplaats onder veilige werkomstandigheden hun werkzaamheden konden uitvoeren. Het was dan ook bij uitstek de verantwoordelijkheid van verdachte deze zorgplichten in haar bedrijfsvoering ten uitvoer te laten brengen. Het lag in haar macht om dit te doen. Dit maakt dat het hiervoor beschreven nalaten plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon en kan worden toegerekend aan verdachte.
Opzet
Blijkens het voorgaande heeft verdachte op een aantal punten niet voldaan aan haar zorgplicht die volgt uit de in de tenlastelegging genoemde regelgeving. De vraag is of zij dit met opzet heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van opzettelijke overtreding van in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangewezen voorschriften is (slechts) kleurloos opzet vereist. Het opzet hoeft dus alleen gericht te zijn op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft er niet op gericht te zijn dat daardoor een wettelijke verplichting niet wordt nageleefd.
Verdachte wordt bekend geacht met de op haar rustende verplichting tot het naleven van de op haar rustende zorgplichten op grond van de Arbowet en het Arbobesluit. De enkele omstandigheid dat verdachte relatief kort voor het bedrijfsongeval het betreffende pand had overgenomen van gefailleerde [bedrijfsnaam 3] , maakt dat niet anders. In het nalaten van verdachte die zorgplichten na te leven, ligt het opzet besloten.
Verdachte heeft aldus opzettelijk in strijd met artikel 8, eerste lid en vierde lid, van de Arbowet en de artikelen 3.2, 7.4 en 7.7 van het Arbobesluit ontoereikende veiligheidsmaatregelen getroffen, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde in de opzettelijke variant bewezen.
Ten aanzien van feit 1.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het ten laste gelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van feit 2, volgt dat sprake is van schuld van de zijde van verdachte als hiervoor bedoeld. Er is vastgesteld dat verdachte de werkgever was van het slachtoffer in de zin van de Arbowet. Bovendien is gebleken dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de op de haar op grond van de Arbowet rustende zorgplichten en redelijkerwijs moest vermoeden dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder het slachtoffer, te verwachten viel. Door het nalaten van verdachte heeft het slachtoffer de goederenlift bediend die niet aan alle eisen voldeed, zonder dat het slachtoffer op de hoogte was van het bestaande gevaar voor beknelling en van overige risico’s. Het causale verband tussen de beknelling van het slachtoffer – aan de gevolgen waarvan zij is overleden – en het nalaten van verdachte is hiermee gegeven.
Het is de combinatie van al de onder feit 1 ten laste gelegde omstandigheden die maken dat verdachte tekort is geschoten in de naleving van de op haar rustende bijzondere zorgplichten en waardoor het bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden. De technische constructie van de goederenlift vertoonde grote afwijkingen met de stand van de techniek ten tijde van de installatie, net als ten tijde van het bedrijfsongeval. Verdachte heeft verzuimd in een schriftelijke RI&E vast te leggen welke risico’s het werken met de goederenlift voor de werknemers met zich bracht en heeft onvoldoende maatregelen getroffen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken. Verdachte heeft nagelaten haar werknemers doeltreffend in te lichten over de met de goederenlift te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s en over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken. Door dit alles tezamen, in onderling verband bezien, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van haar werknemers, waaronder die van het slachtoffer, vermijdbaar en verwijtbaar veronachtzaamd. Verdachte heeft daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en onzorgvuldig gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen zoals die zich hebben voorgedaan toen het misging, kunnen en moeten voorzien en had anders moeten en kunnen handelen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat [slachtoffer] is komen te overlijden. Daarmee acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 13 september 2017 te Geldrop aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en onzorgvuldig in haar bedrijf aan de [straatnaam 2] een werkneemster, genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden heeft laten verrichten aan/in/bij een goederenlift/goederenheffer op de 1e etage
- terwijl die goederenlift/goederenheffer niet zodanig was geconstrueerd dat het gevaar bekneld te raken tussen (onder)delen van die goederenlift/goederenheffer en het schachthek en het gevaar te worden getroffen door (onder)delen van die goederenlift/goederenheffer werd voorkomen, in elk geval zoveel mogelijk beperkt en
- terwijl zij, verdachte, de risico's en de gevaren van die werkzaamheden en het gebruik van die goederenlift/goederenheffer niet had geïnventariseerd en beoordeeld en onvoldoende maatregelen had getroffen om die gevaren en die risico’s te voorkomen en te beperken en - terwijl die werkneemster en andere werknemers niet doeltreffend waren ingelicht over de met/in/bij die goederenlift/goederenheffer te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken,

ten gevolge waarvan aan haar, verdachtes schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] tussen de naar beneden komende lift en het schachthek bekneld is geraakt, waardoor zij zodanig letsel heeft bekomen dat zij aan de gevolgen daarvan is overleden;

2. op 13 september 2017 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, als werkgever opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij opzettelijk in strijd met
- artikel 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat die goederenlift/goederenheffer, zijnde een arbeidsmiddel, zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht was en zodanig gebruikt werd, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, of bekneld raken tussen dat arbeidsmiddel en het schachthek, zoveel mogelijk was voorkomen en
- artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat de arbeidsplaats, met name bij de toegang/opening van de liftkooi op de 1e etage, zodanig was ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen en
-
- artikel 7.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat, terwijl bewegende delen van die goederenlift/goederenheffer, zijnde een arbeidsmiddel, gevaar opleverden, zij van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen waren voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen en - artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico's de arbeid met een goederenlift/goederenheffer voor de werknemers met zich meebracht en
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de met/in/bij die goederenlift/goederenheffer te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken en
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's met betrekking tot die goederenlift/goederenheffer,

terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een geldboete gevorderd ter hoogte van € 75.000,-.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank in het bijzonder de volgende omstandigheden meegewogen.
Verdachte was als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat de arbeidsomstandigheden in het pand aan de [straatnaam 2] te Geldrop aan de veiligheidsnormen voldeden en aldus dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. In het betreffende pand was een goederenlift aanwezig die constructief gezien ernstig tekort schoot en daarmee zeer gevaarlijk in gebruik was. De goederenlift voldeed op veel punten niet aan de veiligheidsvoorschriften. Een dergelijke lift had, zo is uit het onderzoek gebleken, nooit geplaatst en in gebruik genomen mogen worden. Verdachte heeft, in weerwil van de op haar rustende verplichtingen, de gevaren en bijbehorende risico’s van de aanwezigheid van deze goederenlift in haar winkelpand niet onderkend. Bovendien waren de bij de goederenlift aanwezige instructies ontoereikend en hadden de werknemers geen of slechts zeer summier uitleg gekregen over de werking van de goederenlift. De werknemers waren geen van allen op de hoogte van de risico’s die aan de lift verbonden waren. Hiermee is verdachte ernstig tekort geschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Het is deze nalatigheid die ertoe heeft geleid dat er met de goederenlift een ernstig bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden, een ongeval als gevolg waarvan een van haar werkneemsters, [slachtoffer] , is overleden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank op dat destijds sprake was van een grote bedrijfsovername, waarbij verdachte een groot aantal winkelpanden heeft overgenomen van het failliete bedrijf [bedrijfsnaam 3] De inmiddels ontslagen bestuurder van verdachte heeft hierover verklaard dat hij er destijds op vertrouwde dat de arbeidsomstandigheden bij een beursgenoteerd bedrijf als [bedrijfsnaam 3] in orde zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een aanname die nooit had mogen worden gedaan en die een zeer tragisch bedrijfsongeval tot resultaat heeft gehad. De veiligheid van werknemers kan en mag niet gebaseerd worden op aannames. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De nabestaanden hebben door het overlijden van [slachtoffer] onherstelbaar leed ondervonden. Ter zitting heeft de officier van justitie namens hen aangegeven dat [slachtoffer] , als motor van het gezin, dagelijks wordt gemist. Verder vinden de nabestaanden het droevig en wrang dat er op een eerder moment al een veiligheidsincident is geweest met de goederenlift en dat er destijds onvoldoende maatregelen zijn getroffen. Het is hun vurige wens dat een dergelijk onnodig bedrijfsongeval nooit meer plaatsvindt en zij hopen dat met de vervolging van verdachte aandacht komt voor de gevaren die kunnen bestaan bij het gebruik van dergelijke goederenliften en zodoende een bijdrage wordt geleverd aan de bewustwording van werkgevers te dien aanzien.
Omdat verdachte een rechtspersoon is, heeft de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een geldboete op te leggen als straf.
De rechtbank is van oordeel dat een hoge geldboete passend en geboden is. Van deze geldboete moet een preventieve werking uit gaan, in de eerste plaats om te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout gaat. Ondanks dat verdachte in staat van faillissement verkeert en er volgens de curator hoge schulden zijn, is de vennootschap (nog) niet ontbonden. Dat laat de mogelijkheid open voor een eventuele doorstart of overname. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte een stok achter de deur moet hebben om te voorkomen dat eventuele toekomstige werknemers worden blootgesteld aan vergelijkbare of andere veiligheidsrisico’s. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de geldboete voorwaardelijk opleggen. Daarnaast heeft deze straf tot doel andere werkgevers te doordringen van de noodzaak van veiligheid op de werkvloer in zijn algemeenheid en op de gevaren van vergelijkbare goederenliften in het bijzonder.
De rechtbank legt op een geldboete ter hoogte van € 100.000,00. Van dit bedrag wordt de helft, zijnde € 50.000,00, voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van 3 jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon;ten aanzien van feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een geldboete van € 100.000,-;

bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete,
groot € 50.000,-, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. S.C. van Bergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 23 juni 2020.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(...)