ECLI:NL:RBOBR:2020:3063

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/01/348929 / HA ZA 19-494
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van de koopprijs van een voertuig na bemiddeling door een bestuurder van een BV

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, beiden woonachtig in België, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in Duitsland woont. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht tot bemiddeling bij de verkoop van een 'horse truck' die door eisers in 2009 was aangeschaft voor € 210.000,-. Gedaagde, als bestuurder van de besloten vennootschap Handelsonderneming, heeft het voertuig in 2014 verkocht, maar de koopprijs niet aan eisers afgedragen. Eisers vorderen betaling van de koopprijs, terwijl gedaagde betwist dat hij persoonlijk aansprakelijk is, en stelt dat de overeenkomst met de BV is gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht tot bemiddeling is aangegaan met de Handelsonderneming en niet met gedaagde in privé. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waaronder de aard van de relatie tussen partijen en de wijze waarop de transacties zijn uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld en ook niet ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat de verkoopprijs door de Handelsonderneming moet worden afgedragen. De vordering van eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

De uitspraak is gedaan op 24 juni 2020 door mr. I.S. Verstraelen, waarbij de rechtbank de vordering van eisers afwijst en hen in de proceskosten veroordeelt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/348929 / HA ZA 19-494
Vonnis van 24 juni 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.M.M. Rooijen te Weert,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.A.M. van den Eeden te Eindhoven.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2019;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2020;
  • de akte van [eisers] van 14 april 2020;
  • de akte van [gedaagde] van 11 mei 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] beoefende de paardensport als menner.
2.2.
[gedaagde] is enig aandeelhouder/bestuurder van de besloten vennootschap [naam BV] , hierna: Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] . Dit bedrijf legt zich, kort gezegd, toe op het in opdracht van klanten custom made leveren van bedrijfswagens voor de paardensport.
2.3.
In mei 2009 heeft [eisers] een zogenaamde "horse truck" gekocht voor een koopprijs van € 210.000,- van het merk Mercedes-Benz met het RDW-identificatienummer [RDW-identificatienummer] en kenteken [kenteken] ("het voertuig"). Het voertuig betreft een vrachtwagen om paarden in te vervoeren in combinatie met een verblijfsruimte/camperdeel.
2.4.
Het restant van de koopprijs na verrekening met de inruilwaarde van een ander voertuig is door [eisers] in vier gelijke termijnen van € 50.000,- voldaan op het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam Handelsonderneming] HANDELSOND dan wel Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] .
2.5.
Het voertuig is op Nederlands kenteken blijven staan. De kosten voor verzekering en wegenbelasting zijn doorbelast aan [eisers]
2.6.
Medio 2014 heeft [eisers] [gedaagde] laten weten het voertuig niet meer te (kunnen) gebruiken. [gedaagde] ging op zoek naar een koper voor het voertuig.
2.7.
In november 2014 liet [gedaagde] aan [eisers] weten dat hij een potentiële koper had en heeft hij het voertuig vanaf het woonadres van [eisers] meegenomen om te verkopen.
2.8.
Het voertuig is verkocht. De voor het voertuig ontvangen koopsom is tot op heden niet afgedragen aan [eisers]
2.9.
In augustus 2018 heeft de heer [naam broer] , de broer van mevrouw [eiser 2] , contact gezocht met [gedaagde] . Op 19 september 2018 heeft hij ook een e-mailbericht aan [gedaagde] gestuurd met de vraag hoe de zaken ervoor stonden.
2.10.
Uiteindelijk heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] aangeschreven door middel van een sommatiebrief van 26 februari 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 210.000,-, vermeerderd met kosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [eisers] het volgende ten grondslag. Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen die inhield dat [gedaagde] voor [eisers] het voertuig zou verkopen. Dit is gebeurd, maar [gedaagde] heeft de koopprijs niet afgedragen. Hij moet dit bedrag, [eisers] gaat uit van een minimale koopsom van € 210.000,-, nog aan [eisers] betalen. Als er geen sprake is van een overeenkomst tussen partijen, dan moet [gedaagde] dit bedrag betalen op grond van onrechtmatige daad, dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer. Hij betwist partij te zijn bij de overeenkomst van opdracht om te bemiddelen bij de verkoop van het voertuig. Deze overeenkomst is gesloten tussen [eisers] en Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] . Daarnaast bedraagt de verkoopprijs geen € 210.000,- maar € 105.000,-.
Ten slotte heeft [gedaagde] door het nalaten van [eisers] om het voertuig na aankoop op Belgisch kenteken te zetten een schade van (19% x 210.000) € 39.900 geleden. Deze schade kan [gedaagde] verrekenen met de verkoopprijs.
Er is overigens geen grondslag voor een betaling op grond van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Internationaal karakter

4.1.
[eisers] is woonachtig in België, [gedaagde] woont in Duitsland. Het voertuig is in/vanuit Nederland verkocht. Hiermee heeft deze procedure een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank eerst, en ambtshalve, haar internationale bevoegdheid (rechtsmacht) en het toepasselijk recht te beoordelen.
Is de rechtbank bevoegd?
4.2.
Ter zitting zijn partijen het eens geworden over de bevoegdheid van deze rechtbank. De rechtbank volgt partijen hierin.
Welk recht is van toepassing?
4.3.
Ter zitting zijn partijen het eens geworden over de toepasselijkheid van Nederlands recht. De rechtbank volgt partijen hierin.
Wat is er gebeurd met de ter comparitie gesloten vaststellingsovereenkomst?
4.4.
Tijdens de comparitie van 5 februari 2020 is door partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin was de volgende voorwaarde opgenomen.
“…
Dit bedrag dient uiterlijk op 15 april 2020 te zijn bijgeschreven op de derdenrekening met
nummer [rekeningnummer] ten name van Aben & Slag Stichting Gelden Derden te
Weert onder vermelding van [eiser 1] / [gedaagde] met het chassisnummer van de trailer.
Als dit bedrag niet tijdig wordt betaald dan herleven de vorderingen.
…”
[gedaagde] heeft het bedrag niet tijdig betaald. Gezien de aanvullende aktes van partijen zijn zij het erover eens dat de ontbindende voorwaarde is vervuld, dat de vaststellingsovereenkomst is ontbonden en dat de vorderingen herleven.
De vaststellingsovereenkomst is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De verklaringen van partijen zijn hier niet in opgenomen. De rechtbank zal hetgeen partijen tijdens de zitting hebben verklaard wel meenemen in de beoordeling van deze zaak.
Moet [gedaagde] op grond van de overeenkomst enig bedrag betalen aan [eisers] ?
4.5.
[eisers] heeft ter zitting verklaard dat hij altijd in privé met [gedaagde] gehandeld heeft, vanwege hun vriendschappelijke relatie. Het kenteken van het voertuig is ook altijd op naam van [gedaagde] in privé blijven staan.
4.6.
[gedaagde] is van mening dat hij geen partij is bij de overeenkomst van opdracht. Hij handelt in dergelijke zaken nooit privé, maar altijd vanuit Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] . Dat hij ook in 2009 en 2014 namens Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] heeft gecontracteerd, valt af te leiden uit de koopovereenkomst uit 2009 tussen het bedrijf en [eisers] (alsmede de faxberichten tot overboeking) en de rekeningoverzichten (met de bewijzen van overboeking aan Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] ). Het kenteken van de auto heeft ook altijd op naam van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] gestaan, nooit op zijn eigen naam. Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] heeft daarnaast de belastingen en verzekeringen betaald.
4.7.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eisers] een overeenkomst van opdracht is aangegaan met Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] en niet met [gedaagde] in privé. Hieronder wordt dit uitgelegd.
4.8.
Allereerst licht de rechtbank toe welk juridisch kader bij de beoordeling van belang is. Als uitgangspunt geldt dat degene die een overeenkomst aangaat in beginsel zichzelf bindt, tenzij hij uitdrukkelijk aan de wederpartij kenbaar maakt niet voor zichzelf te handelen maar voor een ander. In dit geval doet [gedaagde] een beroep op de in dit uitgangspunt geformuleerde uitzondering. Of [gedaagde] voor zichzelf of het bedrijf heeft gecontracteerd, moet worden bepaald aan de hand van wat partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid. Alle omstandigheden van het geval moeten hierbij in aanmerking worden genomen. Een daarbij vaak genoemde stelregel is dat degene met wie men contracteert als wederpartij mag worden beschouwd, tenzij duidelijk is dat deze niet zichzelf maar een ander heeft proberen te binden (zie voor verwijzingen Parket bij de Hoge Raad, 13 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BU4968).
4.9.
Voor de beoordeling van wie er partij is bij de overeenkomst van opdracht, is dus ook relevant wat hieraan vooraf is gegaan tussen partijen.
4.10.
In 2009 is een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het voertuig. Partijen zijn het ook hier niet met elkaar eens of de overeenkomst met [gedaagde] in privé is gesloten of met Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] . Met [gedaagde] is de rechtbank van mening dat deze overeenkomst met Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] is gesloten.
Hiervoor heeft de rechtbank de volgende omstandigheden meegewogen.
  • De overeenkomst is gesloten op briefpapier van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] .
  • Op de overeenkomst staat het stempel van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] .
  • Er is een ander voertuig ingeruild voor het bedrag van € 10.000,-.
  • [eisers] heeft vier overboekingen gedaan naar het rekeningnummer van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] .
  • [eisers] heeft tijdens de werkzaamheden aan het voertuig foto’s ontvangen afkomstig van het emailadres [email-adres] , ondertekend door [naam] , [handelsnaam] .
  • Op de kentekenplaat van het voertuig staat het emailadres van [handelsnaam] vermeld.
  • De facturen voor de wegenbelasting en andere kosten staan op briefpapier van [handelsnaam] / [handelsnaam] , met een stempel van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] alsmede de weergave van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] als afzender van het faxbericht.
Naar het oordeel van de rechtbank wijzen bovenstaande omstandigheden erop dat [gedaagde] namens Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] handelde. [eisers] heeft hiertegen alleen ingebracht dat er een langdurige vriendschappelijke relatie bestond tussen partijen. [eisers] verklaart hierover in randnummer zes van de dagvaarding: “
[eiser 1] had sedert lange tijd een vriendschappelijke relatie met [gedaagde] . In het verleden deden zij vaker zaken met elkaar; altijd op goed onderling vertrouwen. [eiser 1] had voorheen een handelsonderneming in [plaats] . Zodoende kende hij [gedaagde] .
4.11.
Dat partijen in het verleden, toen [eisers] ook een handelsonderneming in [plaats] had, vaker zaken met elkaar deden, is naar het oordeel van de rechtbank echter juist een aanwijzing dat de overeenkomst bedrijfsmatig, dus met Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] , is gesloten, zoals voorheen de praktijk was. Niet valt in te zien waarom [eisers] mocht afleiden deze keer met [gedaagde] in privé te handelen. Dit onderbouwt [eisers] verder ook niet. [gedaagde] doet dan ook met succes een beroep op de uitzondering op de hoofdregel dat ieder voor zichzelf contracteert.
4.12.
Ook wat betreft de tweede overeenkomst, de overeenkomst van opdracht tot bemiddeling bij de verkoop van de trailer, is relevant wat partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid.
4.13.
De rechtbank oordeelt dat het in dit geval duidelijk is dat [gedaagde] niet zichzelf maar Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] heeft willen binden. Niet in geschil is dat Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] handelt in voertuigen en dat [eisers] hiervan gezien hun gemeenschappelijk zakelijk verleden op de hoogte was. Zoals hiervoor is vastgesteld had [eisers] ten tijde van de aankoop van het voertuig in 2009 moeten begrijpen dat hij met Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] contracteerde. Partijen kunnen in het verlengde daarvan verwachten, zoals [gedaagde] aanvoert, dat een verkoop van datzelfde voertuig ook bedrijfsmatig geschiedt. Partijen zijn het er daarnaast over eens dat de overeenkomst inhield dat de trailer vanuit [plaats] verkocht zou worden, de plaats waar Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] is gevestigd. De rechtbank ziet dan ook niet in op grond van welke gedragingen [eisers] kon afleiden dat [gedaagde] in tegenstelling tot eerdere overeenkomsten deze overeenkomst voor zichzelf wilde sluiten.
4.14.
Nu [gedaagde] geen partij is bij de overeenkomst van opdracht tot bemiddeling bij de verkoop van het voertuig, is hij niet verplicht op grond van de overeenkomst enig bedrag aan [eisers] te betalen.
Moet [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad enig bedrag betalen aan [eisers] ?
4.15.
[eisers] stelt dat als er geen sprake is van een overeenkomst, [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de verkoop en/of de export van het voertuig en/of het ter beschikking stellen van het voertuig aan een derde, en het niet afdragen van de verkoopprijs aan [eisers] . [gedaagde] is het hier niet mee eens en stelt dat [gedaagde] heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van representant van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] .
4.16.
Alhoewel Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] geen partij is in deze procedure, gaat de rechtbank ervan uit dat er tussen Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] en [eisers] wel een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. [gedaagde] mocht dan ook, in zijn hoedanigheid van bestuurder van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] , uitvoering geven aan deze overeenkomst. Het is echter Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] die de verkoopprijs aan [eisers] moet afdragen. De rechtbank is van oordeel dat er daarom geen sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde] door de verkoop en/of de export van het voertuig en/of het ter beschikking stellen van het voertuig aan een derde, en het niet afdragen van de verkoopprijs aan [eisers] .
4.17.
Omdat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld, hoeft hij geen schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad te betalen aan [eisers] .
Moet [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking enig bedrag betalen aan [eisers] ?
4.18.
[eisers] vordert meer subsidiair vergoeding van zijn schade, met als argument dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt omdat hij de verkoopprijs zelf behouden heeft. [gedaagde] betwist dit.
4.19.
Ook hier gaat de rechtbank uit van de totstandkoming van een overeenkomst tussen Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] en [eisers] . [eisers] heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde] in privé verrijkt zou zijn, terwijl [gedaagde] ter zitting een factuur heeft overgelegd waaruit blijkt dat het voertuig door Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] is verkocht en dat de betaalgegevens van Handelsonderneming [naam Handelsonderneming] op deze factuur staan. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] de (feitelijke) grondslag van haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, in het licht van de gemotiveerde weerlegging daarvan door [gedaagde] .
4.20.
Omdat ook niet is komen vast te staan dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt, hoeft hij ook op deze grond geen bedrag te betalen aan [eisers]
4.21.
De vordering van [eisers] wordt afgewezen. [gedaagde] is in privé noch op grond van de overeenkomst, noch op grond van onrechtmatige daad, noch op grond van ongerechtvaardigde verrijking verplicht enig bedrag aan [eisers] te betalen.
Wie moet de proceskosten betalen?
4.22.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.599,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 6.403,00
De medegevorderde nakosten en de wettelijke rente over proces- en nakosten zijn eveneens toewijsbaar op de hierna in de beslissing vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.403,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, tevens te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, laatstgenoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
Dit vonnis is gewezen door mr. I.S. Verstraelen en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.