ECLI:NL:RBOBR:2020:2932

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
01/281903-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door medewerkster finance gedurende meer dan vijf jaar met aanzienlijke schade voor werkgever

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een medewerkster finance die gedurende meer dan vijf jaar geld heeft verduisterd van haar werkgever. De verdachte, geboren in 1962 en preventief gedetineerd, heeft in totaal ongeveer 2,5 miljoen euro verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen, die toebehoorden aan haar werkgever, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dit gebeurde door haar eigen rekeningnummer toe te voegen aan de crediteurenadministratie, waardoor zij de gelden naar haar eigen rekening kon overboeken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd, en heeft een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 13 weken. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat nader onderzoek nodig is om de omvang van de schade vast te stellen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.281903.19
Parketnummer vordering na voorwaardelijke veroordeling: 20.003941.17
Datum uitspraak: 11 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
preventief gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel,
hierna te noemen verdachte.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2020 en 28 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 januari 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 12 september 2019 te Veldhoven, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), te weten in totaal (ongeveer) 2.573.901,08 euro, althans een (groot) geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerkster finance, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 20.003941.17 is aangebracht bij vordering van 20 februari 2020. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch d.d. 13 september 2018.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding en de vordering na voorwaardelijke veroordeling geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

Bijzondere overweging omtrent het bewijs.

Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman ter terechtzitting primair het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verduistering. Kort gezegd stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte door te handelen zoals zij heeft gedaan zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 350a van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel beschermt het ongestoorde gebruik van computergegevens tegen onbevoegde wijziging/verandering, verwijdering en manipulatie van die gegevens. Dit is een strafbaar feit en dat is waar verdachte zich in deze zaak schuldig aan heeft gemaakt volgens de raadsman. Nu er voldoende aanwijzingen zijn dat verdachte de gelden die zij naar haar eigen rekening heeft overgemaakt door dat eigen misdrijf heeft verkregen (anders had zij immers nooit de beschikking gekregen over die gelden), is een veroordeling ter zake van verduistering in dienstbetrekking uitgesloten. Nu enkel verduistering (in dienstbetrekking) is ten laste gelegd, dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte de beschikking had over de gelden uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerkster finance bij haar werkgever [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Door het toevoegen van haar eigen rekeningnummer bij de betreffende crediteuren in het betaalbestand en het vervolgens aangeven bij de gefiatteerde betaalbaarstelling dat het geld naar dat nummer moest worden overgeboekt, heeft verdachte opzettelijk de gelden die haar werkgever toebehoorden en die zij als medewerkster finance uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich had wederrechtelijk toegeëigend. Er was dus geen sprake van dat zij de bedragen door misdrijf onder zich had. Zij kreeg de gelden pas onder zich door de verduistering te plegen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 3 juni 2014 tot en met 12 september 2019 in Nederland , telkens opzettelijk geldbedragen, te weten in totaal 2.573.901,08 euro, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerkster finance, anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
- Volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van in totaal € 2.107.342,74 , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
- Tenuitvoerlegging van de 13 weken voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De officier van justitie maakt tevens kenbaar voornemens te zijn tegen verdachte een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft benadrukt dat er veel verschillende straffen worden opgelegd voor verduistering in dienstbetrekking. Daarnaast moet er volgens hem bij de strafmaat ook rekening gehouden worden met het huidige zwaardere gevangenisregime vanwege Covid-19. Tot slot heeft de raadsman erop gewezen dat een voorwaardelijk strafdeel ook zeker een mogelijkheid is, doch dat dat niet zou moeten leiden tot een nadeligere situatie in vergelijking tot wanneer verdachte in aanmerking zou komen voor VI. De raadsman bepleit dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan een deel voorwaardelijk zou kunnen volstaan.
Het oordeel van de rechtbank.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Verdachte heeft in haar functie als medewerkster finance over een periode van ruim vijf jaren aanzienlijke geldbedragen van haar werkgever verduisterd door deze naar haar eigen rekening over te boeken, met een totaalwaarde van circa tweeëneenhalf miljoen euro. Aan deze gang van zaken is slechts een einde gekomen door toedoen en ingrijpen van anderen, toen haar handelen bij het doorlichten van de bankgegevens en de crediteurenadministratie uiteindelijk aan het licht is gekomen.
Verdachte heeft door haar handelen in ernstige mate misbruik gemaakt van haar positie en het vertrouwen dat haar werkgever in haar mocht stellen uit hoofde van haar functie. Verdachte heeft daarnaast de bedrijven grote schade toegebracht. Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en zich kennelijk slechts laten leiden door haar eigen financieel gewin en welzijn. Verdachte heeft daarbij zeer geraffineerd en doelbewust gehandeld. Zij heeft met de verduisterde geldbedragen diverse luxe aankopen gedaan voor zichzelf en anderen. Zij heeft op grote voet geleefd op kosten van de zaak. Tot op heden heeft verdachte niets van het weggenomen geld terugbetaald aan haar voormalige werkgever. Het gehele verduisterde bedrag is volgens verdachte door haar opgemaakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft bovendien getracht de schuld voor een deel bij haar voormalige werkgever te leggen. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank weegt tevens in het nadeel van verdachte mee dat uit haar strafblad blijkt dat zij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, en zelfs recent nog door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 13 september 2018. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de bewezenverklaarde strafbare feiten te plegen, nota bene deels tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapporten van [naam] van 19 maart 2020 en 30 maart 2020. Daaruit volgt dat de reclassering geen indicaties ziet om een toezicht of behandeling te adviseren. Dat baseren zij op het feit dat sprake is van recidive in een lopende proeftijd, een mogelijke pro-criminele houding en onduidelijkheid of sprake is van een bewust ingezette proceshouding. Verdachte lijkt volgens de reclassering haar delictgedrag te bagatelliseren door de oorzaak hiervan toe te wijzen aan haar jeugd en de druk die anderen op haar uitoefenden. Gelet hierop wordt het recidiverisico als hoog ingeschat.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de voorgeleidingsconsulten van 24 maart 2020 en 29 april 2020 van respectievelijk [GZ-psycholoog 1] en [GZ-psycholoog 2] . In die rapportages wordt geconcludeerd dat geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychiatrie in engere zin dan wel een persoonlijkheidsstoornis, nu verdachte op verschillende levensgebieden in staat is geweest daar zelfstandig invulling aan te geven.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemd rapport en de consulten over.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor fraude met een benadelingshandeling van € 1.000.000 en hoger, zoals in deze zaak aan de orde is, wordt in de oriëntatiepunten uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 24 maanden. Strafvermeerderende factoren zijn recidive en de duur van de gedraging. Ook heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij een uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 10 december 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:5199). In die zaak was een verduistering in dienstbetrekking van circa 2,5 miljoen euro gedurende circa
6 jaren aan de orde. Aan de verdachte in die zaak werd een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd. Die verdachte was een first offender.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van haar handelen te laten inzien en haar duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert. Voor een voorwaardelijk strafdeel is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats, nu verdachte heeft aangetoond zich niet door een proeftijd te laten weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Het huidige gevangenisregime is voor de rechtbank geen reden om de strafmaat aan te passen. In elk deel van de samenleving worden de gevolgen van de huidige situatie gevoeld.
Dat de straf lager uitpakt dan door de officier van justitie is geëist, komt omdat de rechtbank van oordeel is dat deze straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
In de vordering wordt per jaar van 2014 tot en met 2019 aangegeven wat het benadelingsbedrag is geweest. Het totaal bedraagt € 1.990.091,66 aan materiële schade. Daarnaast worden kosten voor accountant, advocaten en eigen uren opgevoerd. De totale vordering bedraagt € 2.107.342,74, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat de rechtbank, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging van oordeel is dat nader onderzoek nodig is om de omvang en het verband tussen deze schade en het bewezen verklaarde handelen van verdachte te kunnen vaststellen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling 20.003941.17.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
57, 322 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf die voorwaardelijk is opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch d.d. 13 september 2018, gewezen onder parketnummer
20.003941.17, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 13 weken.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.M. Janssen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 11 juni 2020.