ECLI:NL:RBOBR:2020:2931

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
01/993214-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit met betrekking tot vuurwapens en munitie

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in P.I. Achterhoek. De zaak betreft verboden wapenbezit, waarbij de verdachte op 21 februari 2017 in Hengelo (Overijssel) een pistool van het merk Remington Rand/1911 AI (kaliber .45) en een dubbelloops hagelgeweer van het merk Armitalia in zijn bezit had, evenals zeven patronen (kaliber .45 auto). De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat strekte tot bewijsuitsluiting en vrijspraak, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie en dat hij beschikkingsmacht had over deze voorwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder DNA-analyses, geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft geen gevangenisstraf opgelegd, omdat er geen ruimte meer was voor strafoplegging in verband met eerdere veroordelingen van de verdachte. De inbeslaggenomen wapens zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993214-17
Datum uitspraak: 11 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans gedetineerd te: P.I. Achterhoek Gevangenis.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 januari 2018 en 28 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 mei 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Hengelo (Overijssel), een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of III, te weten:
- een pistool, merk Remington Rand/1911 AI (kaliber .45) en/of - een (dubbelloops) hagelgeweer, merk Armitalia) en/of munitie van categorie III, te weten - 7, althans een aantal patronen (kaliber .45 auto), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Uit de bewijsmiddelen die de officier van justitie heeft benoemd, waaronder informatie uit het vonnis van de rechtbank Overijssel van eind 2019 waarin verdachte veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 25 jaar, volgt volgens hem dat verdachte bewustheid en ook beschikkingsmacht had ten aanzien van de tenlastegelegde vuurwapens en munitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken.
De raadsman heeft primair verzocht alle onderzoeken op grond waarvan uiteindelijk een DNA-match heeft plaatsgevonden uit te sluiten van het bewijs, aangezien deze onderzoeken niet betrouwbaar zouden zijn. De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van contaminatie. In het bijzonder heeft de raadsman gewezen op pagina 10 van het dossier waarin is vermeld dat de geleider van de speurhond de tas, waarin de tenlastegelegde voorwerpen zijn aangetroffen, heeft opengemaakt.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte voormelde voorwerpen juridisch voorhanden heeft gehad, te weten dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van die voorwerpen en daarover beschikkingsmacht had. De raadsman heeft aangevoerd dat er veel mensen, waaronder de broer van verdachte die ook een strafblad heeft, over de vloer kwamen. De raadsman heeft verder gewezen op een rapport van het NFI van 9 september 2017 waaruit volgt dat op het pistool DNA is gevonden van drie personen, niet zijnde verdachte. Ook heeft de raadsman gewezen op de toelichting van het NFI bij de DNA-match op het patroonmagazijn, te weten dat in het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar zijn die duiden op de aanwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon. Het aanvullende rapport dat is opgemaakt door het NFI van 16 april 2020 maakt niet dat er iets qua bewijs is bijgekomen. De gradatie ‘waarschijnlijker’ voegt niets toe aan de overtuiging, ervan uitgaande dat het onderzoek om die reden heropend is. Secundaire overdracht blijft aldus een niet uit te sluiten mogelijkheid.
Het vonnis van de rechtbank Overijsel inzake TGO Egypte kan niet worden gebezigd voor het bewijs reeds omdat verdachte tegen dat vonnis hoger beroep heeft aangewend.
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om de zaak aan te houden en de stukken ten aanzien van TGO Egypte aan het onderhavige dossier van verdachte toe te voegen, indien de rechtbank het vonnis van de rechtbank Overijssel als bewijsmiddel zal bezigen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van de verweren van de raadsman overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Verweer bewijsuitsluiting
Uit het dossier volgt dat de hondengeleiders [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte een tas hebben aangetroffen waar de politiespeurhond op aansloeg. De tas is door een van hen geopend en gezien is dat in de tas vuurwapens zaten (ZD 5). Door een van de hondengeleiders is de perceelcoördinator op de hoogte gebracht van de vondst, en die heeft vervolgens forensische opsporing in kennis gesteld teneinde de aangetroffen vuurwapens veilig te stellen (ZD 10). Uit het proces-verbaal sporenonderzoek blijkt niet van onregelmatigheden ten aanzien van het veiligstellen en waarmerken van de aangetroffen sporen (ZD 6-8). Uit het ‘aanvullend proces-verbaal biologisch vooronderzoek aan patroonmagazijn’ van 21 januari 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , volgt dat de sporen op dat magazijn - welke sporen overeenkomen met DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte - met de daarvoor bestemde (hulp)middelen en volgens de geldende richtlijnen zijn veiliggesteld en gewaarmerkt. Dat in díe fase contaminatie heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat in de fase vóór het veiligstellen van de sporen
mogelijkcontaminatie heeft plaatsgevonden - door het openen van de tas door een hondengeleider - overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat door de hondengeleider andere handelingen zijn verricht dan het openen van de tas. Reeds om die reden acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is geweest van contaminatie van de voorwerpen in die tas - in het bijzonder die voorwerpen waarop DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen - waardoor aan de aangetroffen sporen geen bewijswaarde meer kan worden toegekend. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de patroonhouder en de handschoen, waarop DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen, zich respectievelijk in het wapen en in het afgesloten koffertje, de zogenaamde ‘pelicase’, bevonden. Het verweer wordt verworpen.
Verweer bewustheid wapens en munitie
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat vuurwapen en die munitie. Daarnaast moet de verdachte een zekere beschikkingsmacht over het wapen hebben gehad.
De tas met daarin een pistool en een hagelgeweer is aangetroffen in de woning van verdachte en stond vrijelijk in het zicht op een bank in een kamer op de eerste verdieping die grenst aan de woonkamer. In de tas bevond zich ook een afgesloten koffertje met munitie en een handschoen. Er was dus sprake van een gesloten zwarte tas waarin meerdere wapens, munitie en een handschoen zaten. Op de buitenzijde van het patroonmagazijn, waarin zich zeven patronen bevonden en dat zich bij aantreffen in het wapen bevond, is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Ook op de binnenzijde van de handschoen in het koffertje is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Voor beide sporen is de matchkans - de kans dat het DNA afkomstig is van een willekeurige derde – vastgesteld op kleiner dan één op één miljard. Onderzoek op activiteitenniveau naar de sporen op de patroonhouder hebben geresulteerd in de conclusie dat de hypothese dat verdachte de patroonhouder heeft gehanteerd waarschijnlijker is dan wanneer hij die patroonhouder nooit heeft gehanteerd. Dat het DNA van verdachte op de patroonhouder is geraakt door bijvoorbeeld secundaire overdracht acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Daar komt bij dat verdachte, blijkens de verklaring van zijn toenmalige vriendin en [getuige] , ook niet onbekend was met vuurwapens. Gelet op al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de tenlastegelegde voorwerpen in zijn woning en dat hij daar ook beschikkingsmacht over heeft gehad.
Voorwaardelijk verzoek.
De rechtbank zal het vonnis van de rechtbank Overijssel van eind 2019 betrekking hebbend op TGO Egypte niet voor het bewijs bezigen. Hiermee is de voorwaarde die de raadsman aan zijn verzoek heeft verbonden niet vervuld, zodat dat verzoek geen bespreking meer behoeft.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 21 februari 2017 te Hengelo Overijssel (vuur)wapens van categorie II en III, te weten:
- een pistool, merk Remington Rand/1911 AI kaliber .45 en - een dubbelloops hagelgeweer, merk Armitalia
en munitie van categorie III, te weten - 7 patronen kaliber .45 auto,
voorhanden heeft gehad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen. Dat betreft het strafrestant na toepassing van artikel 63 van het wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, gelet op artikel 63, verzocht om toepassing van artikel 9a van het wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool, waarin zich een magazijn bevond met zeven patronen, en van een dubbelloops hagelgeweer waarvan de lopen en de kolf waren afgezaagd.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het oriëntatiepunt voor straftoemeting. Daaruit volgt dat voor het voorhanden hebben van een pistool een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden wordt aanbevolen. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van een geweer.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank dan ook van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter tevens toepassing dienen te geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aangezien verdachte thans schuldig wordt verklaard aan een misdrijf dat voor onderstaande Nederlandse strafopleggingen is gepleegd, te weten:
  • 24 mei 2017, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot gevangenisstraf van 3 maanden;
  • 20 december 2019, rechtbank Overijsel, tot een gevangenisstraf van 25 jaren ter zake onder meer twee pogingen tot moord;
  • 19 februari 2020, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot een gevangenisstraf van 7 maanden;
  • 19 februari 2020, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
De rechtbank dient vervolgens na te gaan wat de maximaal op te leggen gevangenisstraf zou zijn geweest indien bovenvermelde feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid. De rechter mag, gelet op de toepasselijke samenloopregels, in ieder geval geen hogere straf opleggen dan het vastgestelde strafmaximum verminderd met de eerder opgelegde straffen.
De maximumstraf bij gelijktijdige behandeling laat zich bepalen door de feiten voor moord heeft de wetgever bepaald op levenslang of ten hoogste dertig jaren. Bij een poging moet de gevangenisstraf met een derde worden verlaagd ten opzichte van het maximum van dertig jaren. Omdat in de Overijsselse zaak sprake was van meerdaadse samenloop van feiten, kan de straf vervolgens weer worden verhoogd met een derde. De maximaal op te leggen straf is derhalve (afgerond) 26 jaren en 7 maanden. Uit de eerdere, hiervoor genoemde, veroordelingen volgt dat in totaal al een gevangenisstraf is opgelegd van 26 jaren en acht maanden. Dat brengt mee dat de rechtbank thans geen ruimte ziet om over te gaan tot strafoplegging.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
- met betrekking tot welke het feit is begaan;
- en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36b, 36c, 57, 63
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf en maatregel
Verstaat dat geen gevangenisstraf meer kan worden opgelegd.
Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen, te weten: - pistool, merk Remington Rand/1911 AI (kaliber .45);
- hagelgeweer, merk Armitalia;
- 7 patronen (kaliber .45 auto).
Voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 9 juni 2017 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. E. Boersma en A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 11 juni 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt verwezen naar de bewijsmiddelen die als bijlage zijn opgenomen in het dossier 26HOUMA-1 en bestaat uit een Algemeen dossier AD en doorgenummerd van 1 -66), een Persoonsdossier (PD en doorgenummerd van 1-67) en een Zaaksdossier