ECLI:NL:RBOBR:2020:2879

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
01/865009-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met TBS en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 januari 2019 in Helmond de aangeefster, [slachtoffer 1], meerdere malen met een mes in het hoofd en gezicht heeft gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de poging tot doodslag, omdat het hem niet kon worden toegerekend vanwege een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en gedragsontregelingen tijdens de overgang van REM-slaap naar waken. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op. Voor de mishandeling van [slachtoffer 2] werd de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, en de rechtbank verklaarde hem schuldig zonder oplegging van straf of maatregel. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met een totaalbedrag van € 21.282,13 voor [slachtoffer 1] en € 600,00 voor [slachtoffer 2]. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op noodweer en alternatieve scenario's, en oordeelde dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummers: 01/865009-19 en 01/155088-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 08 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1996,
thans verblijvende bij de Woenselse Poort,
Dr. Poletlaan 88, 5626 ND te Eindhoven.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2019, 31 januari 2020, 9 april 2020 en 25 mei 2020.
Op de zitting van 22 november 2019 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 5 maart 2019 en 18 oktober 2019.
Nadat de tenlastelegging inzake parketnummer 01/865009-19 op de terechtzitting van 1 april 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen in het hoofd en/of in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Helmond aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten - een flapverwonding van ongeveer 6 x 5 centimeter met oppervlakkig schedeldefect / los botfragmentje in/aan het hoofd, - een verwonding van ongeveer 7 centimeter in/aan het hoofd, - een verwonding van ongeveer 2 centimeter in/aan het hoofd, - een verwonding in het oor en/of in de oorschelp en/of rondom de oorlel,
- een verwonding in de linkerhand,
- een verwonding in de rechterhand en/of
- een contusiehaard in de hersenstam/cerebellum links,
heeft toegebracht door [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen in het hoofd en/of in het gezicht en/of in het oor te steken en/of snijden.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/155088-18 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2018 te Helmond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- de bovenarmen van die [slachtoffer 2] te pakken en (vervolgens) die [slachtoffer 2] (met een zogenaamde judoworp) tegen/ naar de grond te werpen en/of
- de keel van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen en te houden en/of
- te slaan (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het onder parketnummer 01/865009-19 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De officier van justitie acht de poging tot doodslag bewezen, omdat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster [slachtoffer 1] . Door meermalen met een broodmes in het hoofd van aangeefster te steken heeft verdachte het risico gelopen en aanvaard dat aangeefster met fatale gevolgen zou worden geraakt. Gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van verdachte niet anders worden bestempeld dan te zijn gericht op het doden van aangeefster. Opzet vervalt pas indien elk inzicht in de reikwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Dat is in deze zaak niet het geval, ondanks dat sprake was van een slaapstoornis op het moment dat verdachte met het broodmes aangeefster verwondde.
Ten aanzien van parketnummer 01/155088-18 heeft de officier van justitie eveneens gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er drie scenario’s in deze zaak mogelijk zijn. Mogelijk heeft aangeefster zichzelf in een situatie gebracht die tot het letsel heeft geleid. Het kan zijn dat zij zichzelf heeft gestoken of dat zij in het mes is gelopen. Het is ook mogelijk dat verdachte zich moest verweren tegen een aanval van aangeefster. De laatste mogelijkheid is dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft aangevallen. Het dossier bevat aanknopingspunten voor de genoemde alternatieve scenario’s, zoals het feit dat verdachte afweerwonden heeft en aangeefster die bewuste nacht ook drugs heeft gebruikt. Indien aangenomen wordt dat sprake is geweest van een alternatief scenario dan dient vrijspraak te volgen.
Met betrekking tot parketnummer 01/155088-18 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 01/865009-19. [1]
[verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [2]
Op 13 januari 2019 kreeg ik de melding van de meldkamer dat er een geweldincident had plaatsgevonden op de [adres 1] te Helmond. Op het moment dat wij bij de genoemde locatie aankwamen herkende ik het gebouw als een gebouw waar meerdere jongeren begeleid wonen. Ik zag voor de ingang van het pand, links voor de deur een persoon staan en een persoon op een stoel zitten. Ik hoorde dat de persoon die stond vertelde dat hij wist waar het gebeurd was. Ik keek naar de persoon op de stoel. Ik zag dat de persoon meerdere donkere vlekken op zijn donkere kleding had, gelijkende op natte vlekken op kleding. Ik zag dat er op de voeten een rode vloeistof zat gelijkende op bloed. Ik zag dat de rode vloeistof eveneens op de handen van de persoon op de stoel zat. Ik hoorde dat de persoon op de stoel brabbelde dat hij wakker was geworden en dat er bloed was en een mes en dat hij niet wist wat er gebeurd was. Ik zei middels de portofoon dat ik met spoed meerdere eenheden ter plaatse wilde hebben omdat ik de persoon op de stoel, zijnde [verdachte] , niet uit het oog wilde verliezen en ik naar de kamer van de persoon wilde gaan om te kijken wat daar aan de hand was.
Op het moment dat de deur open ging keek ik de kamer achter de deur in. Ik keek naar links. Ik zag dat er in de kamer een bed stond. Ik zag dat er een matras op het bed lag. Ik zag dat er rode vlekken op het bed lagen. Ik zag dat de muur achter het bed bezaaid was met rode vlekken en vegen. Ik zag een persoon tussen de muur en het bed liggen. Ik zag dat de persoon abrupte bewegingen maakte met haar lichaam. Ik keek voorbij het bed en zag dat de vrouw, zijnde [slachtoffer 1] , op de grond lag te spartelen. Ik zag dat de gehele vloer, tussen het bed en de muur bezaaid was met bloed. Ik zag dat het gehele hoofd van [slachtoffer 1] onder het bloed zat. Ik zag dat het haar van [slachtoffer 1] onder het bloed zat en dat het zodanig veel bloed was dat het haar van [slachtoffer 1] in striemen aan mekaar zat geplakt. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 1] niet reageerde op aanspreken of aanrakingen. Ik hoorde en zag dat [slachtoffer 1] meerdere keren schreeuwde wat ik niet anders kan omschrijven als een oerkreet. Ik zag dat [slachtoffer 1] continu doorging met abrupte bewegingen en haar gehele lichaam te spartelen.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij haar aangifte d.d. 8 februari 2019 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [3]
Die nacht rond 3.00 uur hebben [verdachte] en ik nog gerookt. De tijd ging best snel en ik denk dat ik rond 6.30 uur ben gaan slapen. Ik weet nog dat het zo laat was omdat de telefoon naast me lag. [verdachte] zei dat hij niet kon slapen. Ik zei dat hij nog maar op zijn computer een spel moest spelen. Ik ben op dat moment gaan slapen op het bed van [verdachte] . Ik ben gaan slapen aan de muurzijde van het bed. Ik weet hierna alleen nog dat ik in het [ziekenhuis] in Helmond wakker werd.
[verbalisant 2] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [4]
Op 6 februari 2019 heeft [slachtoffer 1] in het [ziekenhuis] te Helmond de aanvraag medische gegevens ondertekend. Ze gaf toestemming voor het opvragen van het volledige medische dossier. Dit werd ons door het [ziekenhuis] toegezonden.
“18-jarige patiënte met fors hoofdletsel na mishandeling/aanval met mes. Intra cerebrale pathologie uitgesloten middels CT-scan.
  • grote flapverwonding 6x5 cm; craniaal links; oppervlakkig schedel defect zichtbaar, los botfragmentje uit wond verwijderd, huid ondermijnd naar verwonding temporaal en aangezicht
  • verwonding temporaal links: 7 cm
  • verwonding aangezicht links: 2 cm
  • verwonding oor rechts, verwonding oorschelp en verwonding rondom oorlel
  • verwonding hand rechts tussen dig 4-5
  • verwonding hand links dig 2
Fors gezwollen aangezicht, rechts ook hematoomvorming bloed uit linkeroor, meerdere steekverwondingen aangezicht, hoofdhuid en handen. Draaiing C1 tov C2, meest waarschijnlijk pre-existent maar mogelijk bij trauma mv nekkraag”.
[getuige 1] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [5]
Ik en mijn vriend [getuige 2] lagen te slapen in mijn kamer. Ergens tussen 8.00 uur en 9.00 uur werd ik op één of andere manier wakker van een geluid bij mijn buren. Ik hoorde geschreeuw en gebonk. Alsof er op de muur werd gebonkt. Ik hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen, iets van [verdachte] . Ik maakte [getuige 2] wakker. Ik dacht al meteen dit is niet goed. [getuige 2] hoorde het geluid ook en keek door het raam van mijn kamer naar buiten. Ik wist direct dat het geluid niet van buiten kwam, maar van de kamer naast mij. Het was gebonk en geschreeuw met kreungeluiden. Kreungeluiden alsof iemand pijn had. Ik hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen en daarna ook [verdachte] . [slachtoffer 1] riep minstens vijf keer de naam [verdachte] en misschien wel vaker. Op een moment hoorde ik een deur open gaan. Ik hoorde vervolgens iemand op de gang rennen richting de begeleiding. Ik stond op en ging naar de gang. Ik zag [verdachte] rennen en weer terug komen. Het was donker in de gang. [verdachte] zei: “Ik weet niet wat ik heb gedaan” en “Ik zit helemaal onder het bloed”. Ik zag dat hij het licht aan deed met de lichtknop naast de postvakjes. Ik zag bloed op de handen van [verdachte] . Ik hoorde vanuit de kamer van [verdachte] het geluid van ademen, beetje piepend. Ik hoorde dus eerder al dat geschreeuw en gebonk. Toen zag ik dus [verdachte] . Door wat hij zei, het bloed bij hem en het geluid uit zijn kamer maakte ik me zorgen om [slachtoffer 1] . Ik rende gelijk naar [slachtoffer 1] toe omdat ik wilde weten hoe het met haar was. Ik zag dat het bed ongeveer een meter van de muur stond, die staat normaal tegen de muur. Ik zag dat er bloed zat op het bed. Ik zag ook bloedspatten in de hoek van de muur. Ik zag [slachtoffer 1] niet op bed liggen. Ik hoorde wel een ademend geluid, waarop ik in de richting liep van dat geluid. De kamer is zo klein dat ik wist dat [slachtoffer 1] tussen het bed en de muur moest liggen. Ik zag [slachtoffer 1] op de grond liggen met haar hoofd in een plas bloed. Er lag veel bloed om [slachtoffer 1] heen, ook op haar armen, handen en haar borst. Er zat bloed op de muur, op de grond en bloed op de gordijnen. Ik zag een mes liggen op het bed, daar waar normaal gesproken het hoofdkussen ligt. Ik zag een gekarteld broodmes. Toen ik de geluiden van schreeuwen en gebonk hoorde en ik mijn kamer uit wilde gaan, hoorde ik de draaiknop van de deur van [verdachte] . De draaiknop werd opengedaan en daarom weet ik wel zeker dat de deur van [verdachte] op slot was.
[getuige 2] heeft bij de politie op 13 januari 2019 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [6]
Op zondag 13 januari 2019 werd ik wakker van gebonk en geschreeuw. Ik sliep op dat moment bij mijn vriendin [getuige 1] . Het geluid wat ik hoorde kwam vanuit de kamer naast ons. Ik liep de slaapkamer van [getuige 1] uit en zag [verdachte] uit de kamer komen waar ik het gebonk en geschreeuw hoorde. Ik zag dat [verdachte] onder het bloed zat. Ik zag het bloed op zijn handen, voeten en kleding. Ik stond op de gang en zag vanuit de deuropening, van [verdachte] ’s slaapkamer bloed. Ik zag dat [slachtoffer 1] half op het bed en half op de grond lag, vanuit de deuropening gezien is dit aan de rechterkant van de slaapkamer. Ik hoorde [slachtoffer 1] geluiden maken. Ik liep de slaapkamer in en liep richting [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] probeerde op te staan en zag het bloed uit haar hoofd stromen. Ik zag dat het broodmes op het bed, op het hoofdkussen lag. Ik zag dat het broodmes een zwart handvat had. Ik zag dat er bloed aan de punt van het snijgedeelte zat.
Verdachte heeft bij de politie op 13 januari 2019 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [7]
Ik en [slachtoffer 1] gingen slapen. Ik voelde me wel lekker toen ik in slaap viel. Toen werd ik wakker. De lamp was uit. Ik had een mes in mijn hand en het zat in haar hoofd. Het was een broodmes, zo’n kartel mes.
Verdachte heeft bij de politie op 14 januari 2019 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [8]
Nou wat er van tevoren gebeurd is, dat weet ik dus totaal niet. En toen ik wakker werd zag ik een mes in haar hoofd. Ik zat zo en zij lag zo. Ik pakte het mes eruit en pats. Ik zat onder het bloed. Ik keek naar mijn handen en ik zag bloed. Als ik slaap zit de knip erop, ja zo omgedraaid. Toen ik uit mijn kamer ging was de knop dicht, ik heb die knop zelf opengemaakt.
Overwegingen van de rechtbank.
Alternatief scenario.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging in die zin dat verdachte zelf niet weet wat er gebeurd is, maar dat aangeefster [slachtoffer 1] mogelijk verdachte heeft aangevallen, dat aangeefster mogelijk in het mes is gelopen of dat zij in een mogelijke (drugs)psychose zichzelf letsel heeft toegebracht. De rechtbank kan de aannemelijkheid van deze lezing van de verdediging, vanwege het feit dat aangeefster zich het incident niet kan herinneren en er geen andere getuigen aanwezig zijn geweest in de kamer, slechts beoordelen en toetsen aan de hand van de overige inhoud van het dossier. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het bij aangeefster toegebrachte letsel, te weten diverse forse steekverwoningen, komt het de rechtbank onaannemelijk voor dat aangeefster meerdere malen met haar hoofd in het mes zou zijn gelopen dan wel dat zij zichzelf met het broodmes op deze manier heeft verwond. Ook overigens is uit het dossier niet gebleken van een aanval van aangeefster jegens verdachte. Zo hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aangeefster diverse malen horen schreeuwen waarbij zij diverse keren verdachtes naam riep. Enkele ogenblikken later troffen zij verdachte hevig in paniek aan en was aangeefster zwaar verwond. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging gesuggereerde scenario’s niet aannemelijk zijn. Nu verdachte en aangeefster de enige personen zijn die ten tijde van het ontstaan van de steekverwondingen bij aangeefster in de kamer aanwezig waren, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de steek- en snijverwondingen heeft toegebracht.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 januari 2019 te Helmond aangeefster [slachtoffer 1] meerdere malen met een broodmes heeft gestoken en gesneden in haar hoofd en gezicht.
Kwalificatie.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangeefster. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de bedoeling, in de zin van boos opzet, had om aangeefster van het leven te beroven. Uit de afgelegde verklaringen en de overige bewijsmiddelen blijkt die bedoeling niet.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin. Daarvoor is vereist dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder met name de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster steekverwondingen in haar hoofd en gezicht heeft opgelopen. In het hoofd bevinden zich de hersenen. Naar algemene ervaringsregels levert een verwonding van de hersenen hersenletsel op en daardoor de aanmerkelijke kans op het overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank was derhalve sprake van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster ten gevolge van het handelen van verdachte. Het samenstel van de gedragingen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster heeft aanvaard.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat opzet enkel is uitgesloten, indien blijkt van een zo ernstige geestelijke afwijking bij de dader, dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. De rechtbank is van oordeel dat uit het Triple-onderzoek van 12 juli 2019, opgemaakt en ondertekend door [psychiater] , [klinisch psycholoog] , [forensisch milieuonderzoeker] en [gedragsneuroloog] (hierna te noemen: het Triple onderzoek) – waarnaar hierna nog zal worden verwezen in verband met de strafbaarheid van verdachte – kan worden afgeleid dat het aannemelijk is dat ten tijde van het feit sprake is geweest van gedragsontregelingen tijdens de overgang van de REM-slaap naar het waken. Voor de rechtbank staat echter op basis van het Triple-onderzoek en door de deskundigen daarop gegeven toelichting ter terechtzitting van 22 november 2019 niet vast dat verdachte hierdoor van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. De rechtbank acht derhalve de ten laste gelegde poging doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 01/155088-18. [9]
Aangever [slachtoffer 2] heeft - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard: [10] Ik woon in een appartementengebouw, [adres 1] in Helmond. Op maandag
28 mei 2018 omstreeks 18.30-19.00 uur was ik in onze keuken aan het koken.
Ik zag dat [verdachte] de keuken in liep en ik hoorde dat hij aan me vroeg van wie de
fiets in de gang was. Ik zei tegen [verdachte] dat mijn fiets er stond met een reden.
Ik hoorde dat hij zei; "Kanker, kanker, wil je die kankerfiets aan de kant zetten". Ik hoorde hem zeggen dat zijn fiets aan die van mij vastzat. Ik liep naar [verdachte] toe die op dat moment in de huiskamer stond en ik zei tegen hem of we niet op een normale manier met elkaar konden communiceren en dat hij niet met die ziekte moest spotten. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met beide handen bij mijn bovenarmen vastpakte en mij met een judo worp op de grond gooide. Door die worp viel ik tegen de bank in de huiskamer.
Ik zag en voelde dat [verdachte] bovenop mij kwam zitten. Ik zag en voelde dat hij met een hand mijn keel dichtkneep. Ik kreeg het daardoor benauwd omdat ik geen lucht kreeg en ik voelde me wat duizelig. Mijn medebewoners [getuige 3] en [getuige 4] waren in de huiskamer op het moment dat [verdachte] mij mishandelde. Ik zag en voelde dat [getuige 5] , [verdachte] van me aftrok. Ik stond op en toen zag en voelde ik dat [verdachte] mij opzettelijk en hard tegen de rechterkant van mijn gezicht sloeg. Ik voelde meteen druk en pijn in mijn gezicht.
Korte opmerking verbalisant:
Ik verbalisant heb het letsel van aangever/slachtoffer [slachtoffer 2] tijdens de aangifte gezien en heb hier foto's van gemaakt.
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard: [11] Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] wilde slaan. Ik zag namelijk dat hij met zijn arm uithaalde naar [slachtoffer 2] . Ik zag dat [slachtoffer 2] zich verdedigde door de arm van [verdachte] weg te duwen.
Op het moment dat ik me weer omdraaide zag ik dat [verdachte] met een judo
worp [slachtoffer 2] tegen de grond aan werkte. Ik heb niet precies gezien waar [slachtoffer 2] werd vastgepakt. Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond viel en dat [verdachte] bovenop hem ging zitten. Ik zag dat [verdachte] met een hand de keel dichtkneep van [slachtoffer 2] .
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard: [12] Toen ik op de groep kwam, zag ik dat [verdachte] bovenop groepsgenoot [slachtoffer 2]
lag en ik zag dat [verdachte] hem de keel dichtkneep. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] twee of drie keer opzettelijk flink in zijn gezicht sloeg.
Getuige [getuige 4] heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard: [13] Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] met een judo worp op de grond gooide. Toen [slachtoffer 2] op de grond lag, ging [verdachte] bovenop hem zitten. Ik zag dat [verdachte] zijn arm op de keel van [slachtoffer 2] duwde. Ik zag dat het gezicht van [slachtoffer 2] op dat moment best wel rood werd.
Ik zag dat [verdachte] weer op [slachtoffer 2] afvloog en ik zag dat hij [slachtoffer 2] met zijn vuist een paar keer sloeg.
Verdachte heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard: [14] Ik tackelde [slachtoffer 2] toen en hierbij viel hij op de grond. Ik ging toen op hem zitten,
met mijn rechterbeen op zijn rechterbeen met mijn linkerbeen op zijn buik en ik had
mijn linker elleboog op zijn sleutelbeen rechts en met mijn rechterhand had ik zijn
linker pols vast. Dit om hem onder controle te houden en te voorkomen dat hij mij bij
mijn keel pakte. Ik zag namelijk dat hij dit wilde doen. Ik liep naar mijn kamer. [slachtoffer 2] zei toen iets over mijn ouders. Ik weet niet precies wat, maar hier werd ik heel boos om. Ik vloog toen naar hem toe en ik voelde en zag dat ik een klap van [slachtoffer 2] kreeg tegen mijn kaak. Ik sloeg meteen terug tegen zijn kaak. Ik gaf hem twee hoeken met mijn
linkerhand tegen zijn kaak.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] met een judoworp tegen de grond heeft geworpen, zijn keel heeft dichtgeknepen en hem meerdere keren heeft geslagen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 01/865009-19 primair:
op 13 januari 2019 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer 1] met een mes, meermalen in het hoofd en in het gezicht heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 01/155088-18:
op 28 mei 2018 te Helmond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- de bovenarmen van die [slachtoffer 2] te pakken en vervolgens die [slachtoffer 2] met een zogenaamde judoworp tegen de grond te werpen en
- de keel van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen en te houden en
- te slaan met kracht tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Beroep op noodweer.
De verdediging heeft inzake parketnummer 01/865009-19 een beroep gedaan op noodweer, vanwege de eerder aangehaalde alternatieve scenario’s die mogelijk zouden kunnen hebben plaatsgevonden. De mogelijkheid bestaat dat aangeefster verdachte heeft aangevallen. De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke toedracht zoals door de verdediging is geschetst niet aannemelijk is geworden en verwijst hiertoe naar hetgeen is overwogen met betrekking tot het alternatieve scenario. De feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, vinden hun weerlegging in de aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Beroep op noodweerexces en putatief noodweer.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces en putatief noodweer inzake parketnummer 01/865009-19. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat van een (dreigende) noodweersituatie geen sprake is geweest – namelijk niet gebleken is van een (dreigende) aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen – kan alleen al om die reden van noodweerexces geen sprake zijn. Het beroep op putatief noodweer is niet nader onderbouwd. Hetgeen hiervoor is overwogen geeft aanleiding te oordelen dat verdachte evenmin verschoonbaar heeft gedwaald omtrent een (dreigend) gevaar. Het beroep op noodweerexces en putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Toerekeningsvatbaarheid.
Uit het hiervoor al genoemde Triple-onderzoek is onder meer het volgende gebleken. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en van een autismespectrumstoornis. Een ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt niet aangetoond. Er is wel sprake geweest van zorgelijk gebruik van stimulantia (speed). Gezien het duurzame karakter van deze problematiek kan worden gesteld dat dit eveneens aan de orde was ten tijde van het tenlastegelegde.
Parketnummer 01/865009-19.
Uit aanvullend onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake zou kunnen zijn van gedragsontregelingen tijdens de overgang van de REM-slaap naar het waken. Bij verdachte was sprake van een aantal specifieke risicofactoren die een dergelijke stoornis kunnen veroorzaken, namelijk chronische stress, speedgebruik en slaapdeprivatie. Het gegeven dat verdachte aangeeft dat hij zich het incident niet kan herinneren past op zich niet bij een dergelijke stoornis, maar kan wel verklaard worden vanuit de in aanleg beperkte geheugenfuncties (samenhangend met de verstandelijke beperking). Hoewel een sluitende (betrouwbare) reconstructie van het tenlastegelegde niet mogelijk is gebleken, achten onderzoekers het scenario waarbij sprake is geweest van een gedragsontregeling tijdens het ontwaken het meest aannemelijk. Bij deze aanname is dus nadrukkelijk sprake van een redenering die eveneens berust op het afvallen van andere verklaringen (zoals conflict, opportunisme, psychose). Onderzoekers zijn van mening dat sprake is van een samenloop van omstandigheden die verdachte niet heeft kunnen overzien. Zodoende wordt geadviseerd verdachte dit ten laste gelegde feit niet toe te rekenen.
In antwoord op aanvullende vragen van de rechtbank en van de officier van justitie hebben genoemde deskundigen zich ter terechtzitting van 22 november 2019 op het standpunt gesteld dat verdachte de samenloop van omstandigheden niet heeft kunnen zien aankomen en voorkomen. Het slaaptekort, het speedgebruik en de stress hebben onderling op elkaar ingewerkt. Op basis van zijn beperkingen is hij al verminderd in staat de gevolgen te overzien. En daarnaast is het zo dat de gevolgen van de samenloop van omstandigheden in dit geval zo uitzonderlijk zijn, dat dit niet een gevolg is waar je rekening mee moet houden als je speed gaat gebruiken. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden dat sprake is geweest van een drugspsychose. Verder is ter terechtzitting van 22 november 2019 afgezwakt dat de drie factoren samen oorzakelijk zijn geweest voor het geweldsincident in die nacht. Het is niet zo dat als je die drie factoren bij elkaar optelt, je dan zeker een dergelijk incident krijgt. Het zijn risicofactoren en daarnaast is verdachte een kwetsbaar persoon, hetgeen de kans verhoogt op het ontstaan van een dergelijk incident. De deskundigen hebben allen ter terechtzitting van 22 november 2019 gepersisteerd bij voornoemd advies.
De officier van justitie en de raadsman hebben ter terechtzitting van 25 mei 2020 aangevoerd dat, nu uit genoemd Triple-onderzoek is gebleken dat het ten laste gelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank acht uit het onderzoek ter terechtzitting, hierbij mede in aanmerking genomen het Triple-onderzoek en de toelichting daarop door de deskundigen ter terechtzitting van
22 november 2019, aannemelijk geworden dat het door verdachte begane strafbare feit hem wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en door de aanname dat sprake is geweest van gedragsontregelingen tijdens de overgang van de REM-slaap naar het waken niet kan worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Parketnummer 01/155088-18.
Uit het Triple-onderzoek blijkt dat verdachte beschikt over beperkte intellectuele vaardigheden, hij heeft hierdoor moeite om situaties te overzien en verliest dan de controle. Verdachte is niet in staat om te gaan met dagelijkse spanningen. Op dergelijke momenten schieten zijn oplossingsvaardigheden tekort en is hij niet in staat constructieve vaardigheden te genereren. Verdachte is niet in staat zijn ongenoegen op een constructieve wijze kenbaar te maken en reageert primair en met (fysieke) agressie. Verdachtes mogelijkheden tot zelfsturing worden door de beperkingen sterk ondermijnd. Gezien de omvang van de beperking (op verschillende domeinen) was hij in verminderde mate in staat zijn gedrag te sturen. Onderzoekers adviseren dit ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de onderzoekers dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde, over.
Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard ten aanzien van parketnummer 01/155088-18.
Oplegging van maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van parketnummer 01/865009-19 gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd. Daarnaast de vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaar in het kader van een locatie- en contactverbod met aangeefster [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft gevraagd deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ten aanzien van parketnummer 01/155088-18 heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vrijheidsstraf in ieder geval te laten eindigen op de datum van het vonnis en de opheffing van de voorlopige hechtenis te gelasten. Indien een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd kan deze direct uitvoerbaar worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de eventuele straf of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Parketnummer 01/865009-19.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangeefster [slachtoffer 1] . Verdachte heeft haar meerdere keren met een broodmes in haar hoofd gestoken. Het slachtoffer, maar ook verdachte, mag van geluk spreken dat het steken geen fatale afloop heeft gehad. Aangeefster wordt nog dagelijks geconfronteerd met haar beperkingen die zij door het feit heeft opgelopen.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarmee hij grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster [slachtoffer 1] . Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten en hun naasten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan, hetgeen ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 1] .
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Triple-onderzoek.
Volgens de deskundigen impliceert de beschreven problematiek dat verdachte langdurig is aangewezen op begeleiding en externe structurering. Er zijn geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid en/of ontwikkeling van verdachte die aanleiding geven het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Verdachte is aangewezen op (intensieve) begeleiding, bij voorkeur in een beschermde woonvorm. Verdachte is gebaat bij structuur, bij voorkeur met (aangepast) werk en sportieve activiteiten. Hoewel niet primair sprake is van verslavingsproblematiek, is het waarschijnlijk dat verdachte de verleiding van middelen niet kan weerstaan als drugsgebruik in zijn directe omgeving veel voorkomt. Abstinentie van middelen wordt ook noodzakelijk geacht gezien het veronderstelde verband met de ontregeling in het ontwaken waarvan aannemelijk wordt geacht dat deze heeft geleid tot het steken van aangeefster. Een dergelijke behandeling zou volgens de deskundigen gerealiseerd kunnen worden binnen de volgende juridische kaders:
  • plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De maximale duur van een jaar zal naar verwachting voldoende zijn om een geschikte vervolgplek te vinden. Het is niet de verwachting dat verdachte zich aan de begeleiding zal onttrekken. Indien dat toch aan de orde is zou een behandeling kunnen worden voortgezet met een BOPZ-maatregel. Dit kader heeft de voorkeur van onderzoekers.
  • als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringsadvies.
Ter terechtzitting van 22 november 2019 hebben de deskundigen desgevraagd verklaard dat zij de maatregel van terbeschikkingstelling niet passend achten nu er geen sprake is van een hoog recidivegevaar op ernstige geweldsdelicten.
Reclasseringsadvies d.d. 10 februari 2020.
Naast voornoemd Triple-onderzoek heeft de rechtbank ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 10 februari 2020. Uit de risicotaxatie middels de RISC komt een gemiddeld risico op recidive naar voren. Met name de verstandelijke beperking in combinatie met de autismespectrumstoornis maken dat verdachte moeite heeft met het overzien van (onverwachte) situaties. Hij kan dan frustraties ervaren die hij niet op een adequate manier kan uiten, de copingvaardigheden ontbreken, waardoor de kans bestaat op agressief acting out gedrag. Uit de PJ-rapportages blijkt dat verdachte met name aangewezen is op extern aan te brengen structuur en weinig leerbaar wordt geacht. Beschermend worden met name het sociale netwerk van verdachte en diens coöperatieve houding/actieve houding ten aanzien van de begeleiding en dagbesteding. De reclassering heeft positief geadviseerd over een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Gezien de diagnostiek van verdachte, met name de verstandelijke beperking, is verdachte aangewezen op langdurig intensieve begeleiding waarbij het verkrijgen van structuur van belang is voor het stabiel functioneren van verdachte. Daarnaast is hij (zowel positief als negatief) beïnvloedbaar. Risico’s zijn er tevens in de mogelijkheid tot negatieve beïnvloeding, indien er in de omgeving van verdachte drugs voorhanden is, schatten zij in dat hij dit moeilijk kan weerstaan. Tijdens de gesprekken heeft verdachte aangegeven dat hij strak begeleid wil worden, hij geeft daarnaast aan dat hij niet alleen op verlof wil, omdat hij zichzelf niet onder controle kan houden wanneer hij terugblikken heeft. De reclassering heeft gesignaleerd dat er geen noodzaak is tot een pedagogische aanpak. Gezien de huidige procesgang, waarbij verdachte in PPC Vught is geplaatst en de uitkomsten van het PJ-onderzoek, lijkt het volwassenstrafrecht een logisch vervolg, waarin verdachte eveneens begeleidbaar lijkt.
Jeugdstrafrecht.
De wet biedt de mogelijkheid om bij jongvolwassenen tot 23 jaar die, gezien hun persoonlijkheid en ontwikkelingsleeftijd, nog vatbaar zijn voor pedagogische beïnvloeding, het jeugdsanctierecht toe te passen. Voor die groep jongeren kan een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel dat een persoon die een strafbaar feit pleegt na zijn achttiende verjaardag volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank ziet op basis van de uitgebrachte rapportages, en dan met name de overweging dat er geen noodzaak is tot een pedagogische aanpak, de leeftijd van verdachte (thans 23 jaar) en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen, zoals is gevraagd door de raadsman van verdachte.
Conclusie.
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en de psychiater voor wat betreft de noodzaak verdachte intensief te begeleiden. Een opname in een civiele setting, op grond van een zorgmachtiging, de ‘opvolger’ van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zoals geadviseerd door de deskundigen, acht de rechtbank niet toereikend om verdachte de benodigde langdurige begeleiding te kunnen bieden en de samenleving adequaat tegen verdachte te beschermen. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Bovendien is er bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een autismespectrumstoornis. Gezien het duurzame karakter van deze problematiek, was deze eveneens aan de orde ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, althans de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Uit de risicotaxatie van de reclassering komt een gemiddeld risico op recidive naar voren. Met name de verstandelijke beperking in combinatie met de autismespectrumstoornis maken dat verdachte moeite heeft met het overzien van (onverwachte) situaties. Hij kan dan frustraties ervaren die hij niet op een adequate manier kan uiten, de copingvaardigheden ontbreken, waardoor de kans bestaat op agressief acting out gedrag. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte wordt begeleid en behandeld in een forensisch kader, nu de rechtbank van oordeel is dat het recidivegevaar als verdachte onbehandeld en onbegeleid zal blijven reëel is. Om die reden acht de rechtbank, anders dan beide Pro Justitia rapporteurs, behandeling in een forensisch kader geboden. De terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 10 februari 2020, welke voorwaarden hierna worden weergegeven in het dictum van dit vonnis. Daarbij heeft de rechtbank een voorwaarde betreffende een straat- en contactverbod toegevoegd. De rechtbank ziet om deze reden geen aanleiding nog aanvullend de vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen, zoals is verzocht door de officier van justitie. Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 mei 2020 aangegeven, mee te zullen werken aan een behandeling binnen de kaders van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft zich bereid verklaard de in het reclasseringsrapport geformuleerde voorwaarden na te leven. Mocht verdachte naar het buitenland willen, bijvoorbeeld in verband met judowedstrijden, dan kan hij daartoe een verzoek indienen bij het Openbaar Ministerie.
De maatregel brengt met zich dat als verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, de maatregel kan worden omgezet in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank spreekt de hoop uit dat dit niet nodig zal zijn, nu verdachte voldoende ontwikkelde gewetensfuncties heeft en zich gemotiveerd toont voor behandeling en begeleiding. Verder heeft hij een zeer betrokken en steunend sociaal netwerk. Het zal voor verdachte een traject worden met vallen en opstaan. Gezien de bij verdachte aanwezige beperkingen dient naar het oordeel van de rechtbank door de officier van justitie dan ook terughoudend gebruik gemaakt te worden van de mogelijkheid om bij overtreding van de voorwaarden een vordering tot omzetting in ter beschikkingstelling met dwangverpleging bij de rechtbank in te dienen.
De rechtbank zal ingevolge artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen opdat direct voortgegaan kan worden met de uitvoering van de voorwaarden die reeds gelden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, als hij niet wordt begeleid en behandeld, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank heeft als alternatief voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden nog overwogen of volstaan zou kunnen worden met een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Gelet op de meewerkende houding van verdachte zou dit kader mogelijk volstaan en het wordt ook genoemd door de pro justitia rapporteurs. Nu verdachte echter ontoerekeningsvatbaar wordt geacht voor het gepleegde feit is oplegging van een (voorwaardelijke) straf niet mogelijk.
Parketnummer 01/155088-18.
Verdachte heeft zich in de zaak met parketnummer 01/155088-18 schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] door hem met een judotrap naar de grond te werken, zijn keel dicht te knijpen en door hem meerdere malen met kracht te slaan waardoor aangever pijn en letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Zoals reeds eerder is overwogen kan het feit in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Gezien de omstandigheid dat dit feit gelijktijdig is aangebracht met de poging tot doodslag en gelet op het gegeven dat verdachte voor dat feit reeds 487 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht terwijl hij is ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden aan hem zal worden opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun om nog een aparte straf dan wel maatregel op te leggen voor het onderhavige strafbare feit. De rechtbank zal daarom voor dit feit volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van
€ 31.632,08, bestaande uit € 1.632,08 aan materiële schade en uit € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 115,32 voor proceskosten, ter zake van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 01/865009-19.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft hij verzocht de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de materiële schade het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van de post “daggeld ziekenhuis” heeft de raadsman aangevoerd dat deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom dient de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot de post “aanloopvergoeding” heeft de raadsman betoogd dat deze kostenpost afgewezen dient te worden omdat deze kosten dubbel zijn opgevoerd.
Ten aanzien van de post “nieuwe jas” heeft de raadsman aangevoerd dat niet uit het dossier is gebleken dat de jas van de benadeelde partij vernield was.
Voor wat betreft de posten “reis- en parkeerkosten”, “telefoon- en portokosten” en “eigen risico ziektekosten”, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze kostenposten kunnen worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat dit bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd. De uitspraken waarnaar wordt verwezen zijn niet vergelijkbaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verzoek, voor zover betreffend de geleden materiële schade, is opgebouwd uit de volgende posten:
Reis- en parkeerkosten € 90,40;
Telefoon- en portokosten € 25,00;
Daggeld ziekenhuis € 728,00;
Eigen risico zorgverzekering € 385,00 + € 53,73 = € 438,73;
Aanloopvergoeding € 50,00;
Nieuwe jas € 299,95.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] opgevoerde niet weersproken posten 1, 2 en 4 voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de opgevoerde post 3 “daggeld ziekenhuis” wel voor toewijzing vatbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade voldoende onderbouwd en het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde post 5 “aanloopvergoeding” te ver verwijderd is van het ten laste gelegde feit en zal om deze reden deze post afwijzen. Verder is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat ten aanzien van post 6 “nieuwe jas” onvoldoende is onderbouwd dat de jas dusdanig was beschadigd dat deze niet meer bruikbaar was. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij zal dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter kunnen voorleggen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijke toewijzen tot een bedrag van € 1.282,13.
Reis- en parkeerkosten € 90,40;
Telefoon- en portokosten € 25,00;
Daggeld ziekenhuis € 728,00;
Eigen risico zorgverzekering € 385,00 + € 53,73 = € 438,73.
De rechtbank verklaart de vordering met betrekking tot de kostenpost “nieuwe jas” van een bedrag van € 299,95 van de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De vordering ten aanzien van de “aanloopvergoeding” van een bedrag van € 50,00 zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00, als een vergoeding van aannemelijk te achten immateriële schade. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 21.282,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 21.282,13 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de persoon van verdachte en gelet op hetgeen is overwogen in het kader van de strafbaarheid van verdachte ziet de rechtbank aanleiding geen gijzeling te bepalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 115,32 terzake van reis- en parkeerkosten in het kader van haar aanwezigheid ter terechtzittingen.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van
€ 900,00, bestaande uit € 300,00 aan materiële schade en uit € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 01/155088-18.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft verder verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen, nu reeds een bedrag van € 600,00 door verdachte aan de benadeelde [slachtoffer 2] is betaald.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, toewijzen tot een bedrag van € 300,00, als een vergoeding van aannemelijk te achten immateriële schade. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige gedeelte worden afgewezen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Aangezien verdachte het door de rechtbank toegewezen gedeelte van de vordering reeds heeft voldaan door destijds in het kader van een voorwaardelijk sepot € 600,00 te betalen ter schadeloosstelling van het slachtoffer en het meer gevorderde thans door de rechtbank is afgewezen, is verdachte benadeelde niets meer verschuldigd.
De schadevergoedingsmaatregel wordt dan ook niet opgelegd.
Beslag.
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van het in beslag genomen broodmes (met [goednummer] ) gevorderd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes in bewaring dient te blijven in afwachting van een eventuele appelbeslissing.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen broodmes vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het broodmes een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit onder parketnummer 01/865009-19 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38, 38a, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van parketnummer 01/865009-19 primair:poging tot doodslag

Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;

Ten aanzien van parketnummer 01/155088-18: mishandeling verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende maatregelen.

Ten aanzien van parketnummer 01/865009-19 primair:Terbeschikkingstelling met voorwaarden

Stelt daarbij als algemene voorwaarde:
- dat veroordeelde zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht, onder andere inhoudende:
  • Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering (meldplicht). De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • Dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
Stelt daarbij tevens als specifieke bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde werkt mee aan een time-out plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
2 - Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder overleg en toestemming van het Openbaar Ministerie;
3 – Veroordeelde laat zich opnemen in FPA De Woenselse Poort, [afdeling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
4 – Veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
5 – Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6 – Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7 – Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
8 – Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2000, wonende aan de [adres 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
9 – Veroordeelde bevindt zich niet in de [adres 2] te Helmond, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland, de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden en het uit te oefenen Reclasseringstoezicht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van heden. Dit bevel is reeds geschorst op 13 mei 2020.

Ten aanzien van parketnummer 01/155088-18:Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 21.282,13, bestaande uit
€ 1.282,13 voor materiële schade en € 20.000,00, voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot aan de dag der voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] inzake het ten laste gelegde feit onder parketnummer 01/865009-19 van een bedrag van € 21.282,13 bestaande uit € 1.282,13 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Wijst de vordering met betrekking tot de post aanloopvergoeding betreffende € 50,00 af;
Verklaart de vordering met betrekking tot het overige gedeelte van de schade niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op een bedrag van € 115,32;
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 600,00, te weten € 300,00 immateriële schadevergoeding en € 300,00 materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst het meer gevorderde af.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Beslag:
verbeurdverklaringvan het in beslag genomen broodmes (met [goednummer] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. L.R.H. Koekoek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 8 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond [onderzoeksnummer] , d.d. 20 maart 2019, aantal doorgenummerde bladzijden: 1-352.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 januari 2019, pagina 16-17.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 8 februari 2019, pagina 57-62.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2019, pagina 94.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 januari 2019, pagina 248-253.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 januari 2019, pagina 254-255.
7.Proces-verbaal van bevindingen eerste verhoor verdachte [verdachte] d.d. 14 januari 2019, pagina 329-334.
8.Proces-verbaal van bevindingen tweede verhoor verdachte [verdachte] d.d. 14 januari 2019, pagina 336-351.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland [onderzoeksnummer] , d.d. 26 juli 2018, aantal doorgenummerde bladzijden: 1-20.
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 30 mei 2018, pagina 3-5.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2018 pagina 6-7.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2018 pagina 8-10.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2018 pagina 11-13.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 juni 2018 pagina 14-18.