Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg voor een betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis en zich agressief gedraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstig nadeel voor zowel de betrokkene als voor anderen, en dat de betrokkene niet bereid is om vrijwillig zorg te ontvangen. De rechtbank heeft de zorgmachtiging voor een periode van drie maanden verleend, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft echter het verzoek van de officier van justitie om de betrokkene in een forensische instelling te plaatsen afgewezen, omdat de noodzaak hiervoor onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft benadrukt dat de zorgverantwoordelijke schriftelijk moet onderbouwen waarom een forensische plaatsing noodzakelijk is en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De beslissing op het verzoek voor de laatste drie maanden is aangehouden tot een volgende mondelinge behandeling op 13 augustus 2020.