ECLI:NL:RBOBR:2020:2855

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
C/01/358812 / FA RK 20-2336
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en beoordeling van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg voor een betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis en zich agressief gedraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstig nadeel voor zowel de betrokkene als voor anderen, en dat de betrokkene niet bereid is om vrijwillig zorg te ontvangen. De rechtbank heeft de zorgmachtiging voor een periode van drie maanden verleend, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft echter het verzoek van de officier van justitie om de betrokkene in een forensische instelling te plaatsen afgewezen, omdat de noodzaak hiervoor onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft benadrukt dat de zorgverantwoordelijke schriftelijk moet onderbouwen waarom een forensische plaatsing noodzakelijk is en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De beslissing op het verzoek voor de laatste drie maanden is aangehouden tot een volgende mondelinge behandeling op 13 augustus 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/358812 / FA RK 20-2336
Uitspraak : 2 juni 2020

Beschikking betreffende een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

van de rechtbank Oost-Brabant naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
wonende in [woonadres betrokkene] ,
verblijvende in [verblijfplaats betrokkene] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M.M.G. Senssen-Franssen.

Het procesverloop

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 mei 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur;
  • de medische verklaring van 15 mei 2020;
  • het zorgplan;
  • een uittreksel justitiële documentatie;
  • gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wvggz.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020, tegelijk met het verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel (zaaknummer 358972).
Vanwege de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van het coronavirus heeft dit (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. corona) plaatsgevonden door middel van beeldbellen en een telefoongesprek.
Daarbij heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. Senssen-Franssen;
  • [naam] , officier van justitie;
  • [naam] , arts in opleiding tot psychiater;
  • [naam] , psychiater.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondeling behandeling is besproken, is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat met name uit het aanzienlijk risico op ernstige psychische schade voor betrokkene en voor anderen. Het gedrag van betrokkene legt grote druk op de familieleden die betrokkene hebben verzorgd, opgevangen en begeleid, zoals zijn broer en moeder. De familie is hierdoor uitgeput geraakt. Daarnaast bestaat voor betrokkene het aanzienlijk risico op maatschappelijke teloorgang en voor anderen het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel. Verder is de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar. Betrokkene is verbaal en fysiek dreigend en agressief naar anderen. Betrokkene kan daarin impulsief en dwingend zijn en heeft daarbij meermalen anderen - waaronder een willekeurige voorbijganger - verwond.
Het ernstige vermoeden bestaat dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag van betrokkene dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een psychotisch toestandsbeeld en ernstige agressieregulatie-problematiek. Bij betrokkene is ook sprake van cognitieve beperkingen en forse persoonlijkheidsproblematiek.
Betrokkene heeft zorg nodig om het ernstig nadeel of een crisissituatie af te wenden en zijn geestelijke gezondheid te stabiliseren.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene is niet bereid om vrijwillig zorg te ontvangen. Betrokkene weigert medicatie en is de begeleiding ontvlucht tijdens een wandeling. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
  • toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • opnemen in een accommodatie.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
De behandelaars hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het lastig vinden om betrokkene binnen de setting van de accommodatie te behandelen. Betrokkene laat zich, mede door zijn meervoudige problematiek, zeer moeilijk behandelen en hij veroorzaakt met zijn gedrag veel (agressieve) incidenten op de afdeling. Daarom verblijft betrokkene ’s nachts in een separatieruimte en overdag in een apart appartement op de afdeling, zodat contact met anderen wordt vermeden. Naar aanleiding van deze verklaring heeft de officier van justitie de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling verzocht om conform artikel 6:4, lid 4, Wvggz in de zorgmachtiging te bepalen dat betrokkene wordt opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg.
De rechtbank zal dit verzoek van de officier van justitie afwijzen. Een plaatsing zoals bedoeld in artikel 6:4, lid 4, Wvggz is alleen aangewezen wanneer dat noodzakelijk is om de veiligheid binnen de accommodatie te waarborgen. De rechtbank vindt in de stukken, waaronder met name het zorgplan, onvoldoende onderbouwing om aan te nemen dat de mogelijkheden om betrokkene binnen de huidige accommodatie te behandelen en te begeleiden, zijn uitgeput. De rechtbank is van oordeel dat in elk geval in het zorgplan schriftelijk moet worden onderbouwd waarom een plaatsing van betrokkene in een forensische instelling noodzakelijk is om de veiligheid binnen de accommodatie te garanderen en dat hiervoor geen andere, voor betrokkene minder bezwarende, opties bestaan.
De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld om de zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twee of drie maanden. Deze periode zouden de behandelaars kunnen gebruiken om te onderzoeken of het noodzakelijk is om betrokkene op te nemen in een forensische instelling.
De rechtbank is van oordeel dat een periode van drie maanden passend is om duidelijkheid te verkrijgen over de mogelijkheden om betrokkene te behandelen en te begeleiden in de huidige setting. Als behandelaars dan alsnog constateren dat deze setting onvoldoende mogelijkheden biedt, dient de zorgverantwoordelijke in het zorgplan duidelijk te maken welke opties zijn geprobeerd en of en zo ja, waarom een forensische setting noodzakelijk is. De rechtbank zal de zorgmachtiging verlenen voor de duur van drie maanden en de beslissing op het verzoek voor het overige deel - dus betreffende de laatste drie maanden - aanhouden. De rechtbank verwacht van de zorgverantwoordelijke dat deze de conclusies schriftelijk zal onderbouwen en ook het openbaar ministerie hiervan op de hoogte zal brengen.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de duur van drie maanden en geldt dus tot en met 2 september 2020.

De beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
  • toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • opnemen in een accommodatie.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 2 september 2020;
houdt het verzoek voor de laatste drie maanden aan tot de volgende mondelinge behandeling op 13 augustus 2020 op een nader te bepalen tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: LdW
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.