Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2020 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
Procesverloop
[naam] en [eiser 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
- De rechtbank is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag wat een redelijkerwijs te verwachten uitwerking van het bestemmingsplan zou zijn geweest, moet worden uitgegaan van een groenstrook van gemiddeld 100 m breedte, ook ter hoogte van eisersʼ perceel. Alleen met betrekking tot 3.615 m2 van het perceel van eisers is sprake van een planologisch nadeel (rechtsoverweging 5).
- Verweerder heeft in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom ten tijde van de peildatum een waarde van € 25,- representatief is voor de gronden op het perceel van eisers waar zij planologisch nadeel hebben ondervonden. Het was de rechtbank onduidelijk of, en zo ja waarom, de complexwaardemethode is gehanteerd. Ook is niet gemotiveerd waarom een waarde van € 25,- representatief is. (rechtsoverweging 6)
- De wettelijke rente dient te worden vergoed met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag (rechtsoverweging 7).
- Verweerder zal op basis van toepasselijke vergelijkingstransacties de planschade opnieuw moeten laten waarderen;
- Deze vergelijkingstransacties dienen betrekking te hebben op percelen met een bedrijfsbestemming in een SBI-categorie die vergelijkbaar is met de categorie van bedrijven die thans op GDC Acht gevestigd zijn. Hierbij mag verweerder corrigeren voor de omstandigheid dat het perceel van eisers nog niet technisch en juridisch bouwrijp is.
- Verweerder kan hierbij niet aansluiten bij het rapport van de rechtbankdeskundigen van 20 november 2011.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.312,50,-.
mr. M.J.H.M Verhoeven, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 juni 2020.