ECLI:NL:RBOBR:2020:2822

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
01/860343-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging gepleegd bij een dakdekkersbedrijf

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een dakdekkersbedrijf in Eindhoven op 1 december 2011. De verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld, gepleegd in vereniging. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder een DNA-match, die de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bevestigde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de overval. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld dat tijdens de overval was gebruikt en de impact daarvan op het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, gezien de gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit met een mededader.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860343-19
Datum uitspraak: 02 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Curaçao op [1991] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 april 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van zijn/hun gading en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] , en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of een of meerdere andere personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader, althans alleen,
-onverhoeds op die [slachtoffer 1] is afgelopen en/of op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer 1] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [straatnaam 2] , bevond) en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
-(nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft en/of
-(na betrapping op heterdaad) tijdens de vlucht vaart minderde(n) en op dreigende wijze een handvuurwapen in de hand heeft genomen ten overstaan van en/of zichtbaar voor de hem/hen achtervolgende personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of
-vervolgens (nadat hij en/of zijn mededader de vlucht had(den) hervat) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend een handvuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 4] en/of een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van enig goed van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] of aan een derde, met zijn mededader, althans alleen,
-onverhoeds op die [slachtoffer 1] is afgelopen en/of op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer 1] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [straatnaam 2] , bevond) en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
-(nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen) heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] opzettelijk en meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 1 december 2011 heeft er in Eindhoven een (poging tot) gewapende overval plaatsgevonden op de eigenaar van een dakdekkersbedrijf, gelegen aan de [straatnaam 2] te Eindhoven, die op dat moment bezig was zijn bedrijf te openen. De eigenaar, aangever [slachtoffer 1] , wordt daarbij in het portiek bij de voordeur aangevallen waarbij hij meerdere klappen krijgt, op de grond terecht komt en aanzienlijk letsel oploopt. Medewerkers van een naastgelegen bedrijf komen op het lawaai af en zien de twee daders te voet vluchten, waarop twee van de medewerkers de achtervolging inzetten. Omdat er door één van de daders een vuurwapen wordt getrokken waarmee ook daadwerkelijk wordt geschoten, staken de medewerkers de achtervolging.
Door de ter plaatse gekomen politie wordt ongeveer een uur na de overval medeverdachte [naam medeverdachte] op grond van diens signalement een paar straten verderop aangehouden. In een brandgang in de nabije omgeving van de overval en de plaats waar de medeverdachte is aangehouden, worden diverse kledingstukken aangetroffen en bemonsterd. Op een paar handschoenen, dat in de coniferen in deze brandgang wordt aangetroffen, wordt aan de binnenzijde van de rechter handschoen een DNA-mengprofiel aangetroffen van twee personen, waaronder de medeverdachte [naam medeverdachte] . Nadat de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] aanvankelijk in 2014 is geseponeerd, wordt deze zaak naar aanleiding van nieuw bewijs in 2019 heropend. Dit nieuwe bewijs bestaat er (onder andere) uit dat, nadat het DNA van verdachte naar aanleiding van een andere veroordeling in 2018 wordt opgenomen in de DNA-databank, er een match wordt gevonden tussen het DNA van verdachte en DNA dat in 2011 is aangetroffen op kledingstukken die eveneens kort na de overval zijn gevonden in de hiervoor genoemde brandgang. Zowel verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte] worden er thans van verdacht in 2011 betrokken te zijn geweest bij de overval op [slachtoffer 1] . Dit is aan hen ten laste gelegd als een poging diefstal met geweld en/of een poging afpersing (
primair) dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] (
subsidiair) dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (
meer subsidiair), telkens tezamen en in vereniging gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op de in diens schriftelijke requisitoir aangevoerde gronden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld (
primair).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op de in zijn schriftelijke pleitnota aangevoerde gronden vrijspraak van verdachte bepleit. Hierbij is door de raadsman aangevoerd dat de aanwezigheid van het DNA van verdachte op de jas die is aangetroffen niet bewijst dat verdachte in Eindhoven is geweest op de dag van de overval. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de door de getuigen opgegeven signalementen van de daders onvoldoende specifiek en duidelijk zijn en bovendien eerder ontlastend dan belastend zijn voor verdachte. Ten aanzien van het DNA-bewijs heeft de raadsman verder nog aangevoerd dat, nu uit het NFI rapport niet blijkt welk spoor waar is aangetroffen, de enkele aanwezigheid van DNA van verdachte onvoldoende is om te kunnen leiden tot een veroordeling.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. De inhoud hiervan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever [slachtoffer 1] in de vroege ochtend van 1 december 2011 door twee personen is aangevallen op het moment dat hij zijn bedrijf aan de [straatnaam 2] te Eindhoven aan het openen was. Aangever [slachtoffer 1] werd hierbij meerdere malen hard op/tegen zijn hoofd geslagen en de daders hebben met kracht aan diens broek getrokken (waarin aangever naar eigen zeggen vaak geld had zitten) waarna ze op de vlucht zijn geslagen toen er enkele omstanders reageerden. Twee van de omstanders, aangever [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , hebben de achtervolging op de daders ingezet waarbij op enig moment een van de daders een vuurwapen doorgeladen heeft en op voornoemde omstanders heeft gericht. Hierop heeft [slachtoffer 3] de achtervolging gestaakt. Aangever [slachtoffer 4] is achter beide daders aan blijven rennen totdat dezelfde dader die eerder een vuurwapen hanteerde, op de [straatnaam 3] weer zijn wapen richtte op [slachtoffer 4] en eenmaal schoot. Daarop heeft [slachtoffer 4] de achtervolging gestaakt. Dat daadwerkelijk geschoten is blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de vondst van een kogelhuls op de [straatnaam 3] en het feit dat zowel aangever [slachtoffer 4] als [slachtoffer 3] een knal hebben gehoord.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide daders. Dit volgt uit het feit dat beide personen bij het bedrijf van [slachtoffer 1] gezamenlijk uit de bosjes tevoorschijn zijn gekomen, allebei direct slachtoffer [slachtoffer 1] zijn gaan slaan, beiden aan diens broek hebben getrokken en beiden gelijktijdig en in dezelfde richting op de vlucht zijn geslagen toen ze door omstanders werden ontdekt. Ook tijdens de vlucht handelden beide daders steeds hetzelfde en hebben ze overleg gevoerd. [slachtoffer 3] hoorde een van de mannen tegen de andere man zeggen ‘wat doen we nu’ en omschrijft hun gedrag als ‘verkleefd aan elkaar rennen en overleggen’. Vlak daarna zag hij dat een van de mannen een vuurwarpen doorlaadde en daarna op hem en getuige [slachtoffer 4] richtte. Gelet op de het door de rechtbank vastgestelde medeplegen is het bij de beoordeling van de tenlastelegging in onderhavige zaak niet van belang wie van beide daders met het vuurwapen heeft gedreigd en daarmee heeft geschoten.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de hierboven beschreven daders zijn. Bij de beantwoording van die vraag zijn naar het oordeel van de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Na de overval zijn in de brandgang tussen de [straatnaam 4] en de [straatnaam 5] , een paar straten verwijderd van de [straatnaam 2] te Eindhoven (bron: Google Maps), enkele kledingstukken gevonden. Dit betrof onder andere een bivakmuts, een paar zwarte handschoenen in een heg en een oranje-zwarte jas met in de rechter steekzak een paar zwarte leren handschoenen op een andere plaats van de coniferenhaag. Verdachte heeft ter zitting verklaard ooit wel een dergelijke jas in zijn bezit gehad te hebben. Op de oranje-zwarte jas en de daarin aangetroffen handschoenen werden bloedsporen aangetroffen. Uit het NFI rapport van 31 januari 2012 blijkt dat het bloed op de buitenzijde van de jas en de leren handschoenen afkomstig is van aangever [slachtoffer 1] . Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de jas en de handschoenen dadersporen betreffen. Uit voornoemd NFI rapport blijkt verder dat er op de binnenzijde van het manchet en van de kraag van de jas, én aan de binnenzijde van de linker- en rechterhandschoen die in de jaszak werden aangetroffen, een enkelvoudig DNA profiel van een onbekende man A is aangetroffen. Uit het NFI rapport van 9 juli 2018 blijkt verder dat het DNA van onbekende man A uit het NFI rapport van 31 januari 2012 matcht met het DNA van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard. Dat, zoals door de raadsman is aangevoerd, uit het rapport van 31 januari 2012 niet blijkt welk soort spoor er op de jas is aangetroffen en er niet kan worden vastgesteld of de onderzoekers de binnen- en buitenzijde van de jas juist hebben benoemd (aangezien het een jas betreft die aan beide zijden draagbaar is) is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de suggestie te kunnen dragen dat de jas door een ander dan verdachte is gedragen. Op zowel de jas als de handschoenen is, behalve het DNA van het slachtoffer aan de buitenzijde, immers enkel het DNA van verdachte aangetroffen terwijl uit het DNA rapport van 31 januari 2012 blijkt dat de binnenzijde van de kraag en het manchet zijn bemonsterd omdat daar biologische contactsporen van de drager van een jas kunnen worden gevonden. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte de drager van de jas is geweest.
Verder blijkt uit het NFI rapport van 31 januari 2012 dat er een DNA mengprofiel met het DNA van medeverdachte [naam medeverdachte] is aangetroffen aan de binnenzijde van de rechter handschoen die in de heg in de brandgang is aangetroffen, in de nabije omgeving van de plaats van zijn aanhouding, en niet ver van de [straatnaam 2] .
Rondom het tijdstip van de overval zijn door meerdere getuigen twee jonge mannen gezien in de wijk waar zich ook de [straatnaam 2] bevindt, waarbij het de getuigen opviel dat deze mannen de weg niet leken te weten. Enkele van hen hebben verklaard dat de mannen ook daadwerkelijk de weg aan hen hebben gevraagd. Deze mannen werden onder andere gezien in de brandgang achter de [straatnaam 4] waar later onder andere de hiervoor genoemde kledingstukken zijn gevonden, waaronder een zwart-oranje jas. De rechtbank stelt vast dat de signalementen die door deze getuigen van deze twee personen zijn gegeven kunnen passen bij verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] en dat deze signalementen overeenkomsten vertonen met de signalementen van de daders van de overval zoals die zijn gegeven door aangever [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de signalementen die de getuigen geven, niet volledig met elkaar overeenstemmen en dat uit de gegeven signalement niet duidelijk wordt of de getuigen de verdachte óf de medeverdachte beschrijven. Op hoofdlijnen komen de gegeven signalementen van de twee mannen die zij zien immers wel overeen. Ook wordt door getuigen omschreven dat één van de mannen een oranjekleurige, nylon jas droeg, hetgeen overeenkomt met de beschrijving van de in de coniferenhaag aangetroffen jas (zwart-oranje). Verder blijkt dat beide verdachten niet uit Eindhoven kwamen, maar in de regio Rotterdam woonden en dat niet gebleken is dat zij toentertijd enige binding met Eindhoven of omgeving hadden. Uit de politiemutaties die in het dossier zijn gevoegd en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt bovendien dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] elkaar al jaren kennen uit de buurt waar ze zijn opgegroeid en dat zij ook al in 2011 met elkaar optrokken.
De hierboven genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank redengevend voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat verdachte voor de aangetroffen DNA-sporen op de jas en de daarin aangetroffen handschoenen, waarvan vast staat dat dit dadersporen betreffen, geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van het voormelde zou kunnen ontzenuwen, terwijl een en ander vraagt om een verklaring. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting, waarin hij iedere betrokkenheid bij de overval ontkent en stelt niet te weten hoe de jas met zijn DNA erin ter plaatse terecht is gekomen, als ongeloofwaardig ter zijde schuift. Ook de enkele suggestie van de raadsman met betrekking tot de mogelijkheid dat de jas en de handschoenen door een ander in de brandgang zijn achtergelaten omdat het verplaatsbare objecten betreft, doet in het licht van al het voorgaande en bij het ontbreken van een plausibele alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen sporen, niet af aan de redengevendheid van de door het rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, de primair ten laste gelegde poging diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen. Hetgeen de raadsman ten aanzien van het (meer) subsidiair ten laste gelegde heeft aangevoerd behoeft daarom geen verdere bespreking.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van hun gading en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of een of meerdere andere personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader,
-onverhoeds op die [slachtoffer 1] is afgelopen en op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer 1] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [straatnaam 2] , bevond) en
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en
-(nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken en
-(na betrapping op heterdaad) tijdens de vlucht vaart minderden en op dreigende wijze een handvuurwapen in de hand heeft genomen ten overstaan van en zichtbaar voor de hen achtervolgende personen, te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en
-vervolgens (nadat hij en zijn mededader de vlucht hadden hervat) opzettelijk gewelddadig en dreigend een handvuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 4] en een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren gevorderd met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht om gevangenneming van verdachte bij vonnis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de strafmaat is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld gericht tegen een ondernemer die vroeg in de ochtend zijn bedrijf opende. Deze poging ging gepaard met fors geweld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt duidelijk uit onder andere de aangifte dat het slachtoffer meerdere zeer rake klappen tegen/op zijn hoofd heeft moeten incasseren en dat hij daardoor aanzienlijk letsel heeft opgelopen. Hiervoor heeft het slachtoffer zich ook onder doktersbehandeling moeten laten stellen. Enkel doordat de verdachten in hun poging tot diefstal werden gestoord is het niet ernstiger afgelopen voor het slachtoffer. Dit alles laat zien dat verdachte er niet voor terug schrikt om, met enkel oog voor eigen gewin, fors geweld tegen een ander te gebruiken, zonder daarbij rekening te houden met de gevoelens van angst en onveiligheid die dit teweeg brengt in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers ervan in het bijzonder. Verder is door een van de verdachten met een vuurwapen gedreigd toen zij, achtervolgd door omstanders, op de vlucht sloegen. Op een van de achtervolgende omstanders, [slachtoffer 4] , is zelfs eenmaal gericht geschoten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die [slachtoffer 4] heeft opgesteld, blijkt hoe traumatisch deze ervaring ook voor hem is geweest. Zo beschrijft hij hoe hij nog jarenlang last heeft gehad van de herinnering aan het voorval. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Uit de oriëntatiepunten die van toepassing waren ten tijde van het delict blijkt dat voor een overval op een winkel (i.c. een bedrijfspand) met ander dan licht geweld of bedreiging met geweld als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren geldt. De rechtbank ziet aanleiding in het door verdachte toegepaste geweld, het eerst dreigen met en daarna daadwerkelijk gebruiken van een vuurwapen bij de vlucht na de overval en het feit dat het delict in vereniging werd gepleegd, aanleiding hier in het nadeel van verdachte van af te wijken. Dat het een oud feit betreft kan niet in het voordeel van verdachte wegen nu verdachtes betrokkenheid bij het feit eerst naar voren is gekomen door de DNA-match in 2018.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2011 nog een relatief jonge leeftijd had en dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte geen relevante eerdere veroordelingen blijken.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is dit alles overwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Hierbij merkt de rechtbank -wellicht ten overvloede- nog op dat aftrek van voorarrest niet aan de orde is nu verdachte in deze zaak geen voorlopige hechtenis heeft ondergaan.

De vordering tot gevangenneming.

De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd op het moment van de uitspraak. De rechtbank acht dit, nu het een strafbaar feit uit 2011 betreft, niet opportuun en wijst de vordering dan ook af.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, met oplegging van de wettelijke rente en de schademaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de raadsman afwijzing van de vordering bepleit gelet op de door hem verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de gestelde schade mogelijk geen rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde betreft dan wel, meer subsidiair, dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Hierbij merkt de rechtbank op dat benadeelde partij [slachtoffer 4] degene is op wie door een van beide daders tijdens de vlucht is geschoten, hetgeen de psychische gevolgen die hij daarvan heeft ondervonden tot rechtstreekse schade maakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van meer gevorderde immateriële schade. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade is ontstaan in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit onder meer aangezien nadere bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. primair:poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreigingmet geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstalgemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en anderedeelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij hetbezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd doortwee of meer verenigde personen.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden

T.a.v. primair:Maatregel van schadevergoeding van € 2.500,00 subsidiair 35 dagen gijzeling.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), te weten een immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (1 december 2011) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 2 juni 2020.