ECLI:NL:RBOBR:2020:2820

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
01/825627-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en bedreiging met vuurwapen tijdens overval op ondernemer

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een poging tot diefstal met geweld heeft gepleegd. De feiten dateren van 1 december 2011, toen de verdachte en zijn mededader de eigenaar van een dakdekkersbedrijf in Eindhoven aanvielen terwijl hij zijn bedrijf opende. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen en heeft, tijdens de vlucht, een vuurwapen getrokken en gericht op achtervolgers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot diefstal met geweld en legde een gevangenisstraf van 42 maanden op. De rechtbank overwoog daarbij de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, die aanzienlijke verwondingen had opgelopen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/825627-11
Datum uitspraak: 02 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 april 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van zijn/hun gading en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of een of meerdere andere personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader, althans alleen,
-onverhoeds op die [slachtoffer] is afgelopen en/of op zeer korte afstand van die [slachtoffer] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [adres 2] , bevond) en/of
- die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
-(nadat die [slachtoffer] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken en/of
-(na betrapping op heterdaad) tijdens de vlucht vaart minderde(n) en op dreigende wijze een handvuurwapen in de hand heeft genomen ten overstaan van en/of zichtbaar voor de hem/hen achtervolgende personen, te weten [getuige 2] en/of [getuige 1] en/of [getuige 3]
en/of
-vervolgens (nadat hij en/of zijn mededader de vlucht had(den) hervat) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend een handvuurwapen heeft gericht op [getuige 3] en/of een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [getuige 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van enig goed van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] of aan een derde, met zijn mededader, althans alleen,
-onverhoeds op die [slachtoffer] is afgelopen en/of op zeer korte afstand van die [slachtoffer] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [adres 2] , bevond) en/of
- die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
-(nadat die [slachtoffer] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk en meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De geldigheid van de dagvaarding.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.

De bevoegdheid van de rechtbank.

De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Door de raadsman is niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er, in het midden latend of een eventuele overschrijding van de redelijke termijn aanleiding zou moeten geven tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, geen sprake is van schending van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge'. Die termijn vangt met andere woorden aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In dat kader stelt de rechtbank vast dat er een lange periode van bijna 8,5 jaar is verstreken sinds het ten laste gelegde feit werd gepleegd en verdachte in verzekering gesteld is geweest. De zaak tegen verdachte is toen echter geseponeerd en jaren later, nadat was gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden, heropend. De betekening van de dagvaarding moet dan ook worden beschouwd als de eerste handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat hij zou worden vervolgd voor onderhavige zaak. De redelijke termijn is dan ook eerst op 20 april 2020 aangevangen, zodat van schending van de redelijke termijn geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank kan de officier van justitie dan ook in zijn vervolging worden ontvangen.

Schorsing der vervolging.

Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 1 december 2011 heeft er in Eindhoven een (poging tot) gewapende overval plaatsgevonden op de eigenaar van een dakdekkersbedrijf, gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven, die op dat moment bezig was zijn bedrijf te openen. De eigenaar, aangever [slachtoffer] , wordt daarbij in het portiek bij de voordeur aangevallen waarbij hij meerdere klappen krijgt, op de grond terecht komt en aanzienlijk letsel oploopt. Medewerkers van een naastgelegen bedrijf komen op het lawaai af en zien de twee daders te voet vluchten, waarop twee van de medewerkers de achtervolging inzetten. Omdat er door één van de daders een vuurwapen wordt getrokken waarmee ook daadwerkelijk wordt geschoten, staken de medewerkers de achtervolging.
Verdachte wordt op grond van diens signalement ongeveer een uur na de overval door de ter plaatse gekomen politie een paar straten verderop aangehouden. In een brandgang in de directe omgeving van de overval en de plaats waar verdachte is aangehouden, worden diverse kledingstukken aangetroffen en bemonsterd. Op een paar handschoenen, dat in de coniferen in deze brandgang wordt aangetroffen, wordt aan de binnenzijde van de rechter handschoen een DNA-mengprofiel aangetroffen van twee personen, waaronder de verdachte. Nadat de zaak tegen verdachte aanvankelijk in 2014 is geseponeerd, wordt deze zaak naar aanleiding van nieuw bewijs in 2019 heropend. Dit nieuwe bewijs bestaat er (onder andere) uit dat er in 2018 een match wordt gevonden tussen DNA van [medeverdachte] , dat naar aanleiding van een andere veroordeling wordt opgenomen in de DNA-databank, en DNA dat in 2011 is aangetroffen op kledingstukken die kort na de overval eveneens in de hiervoor genoemde brandgang zijn gevonden. [medeverdachte] en verdachte zijn bekenden van elkaar. Zowel verdachte als [medeverdachte] worden er thans van verdacht in 2011 betrokken te zijn geweest bij de (poging tot) overval op [slachtoffer] . Dit is aan hen ten laste gelegd als een poging diefstal met geweld en/of een poging afpersing (
primair) dan wel zware mishandeling van [slachtoffer] (
subsidiair) dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] (
meer subsidiair), telkens tezamen en in vereniging gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op de in diens schriftelijke requisitoir aangevoerde gronden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld (
primair).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op de in zijn schriftelijke pleitnota aangevoerde gronden vrijspraak van verdachte bepleit. Hierbij is door de raadsman aangevoerd dat het bewijs onvoldoende is omdat het DNA dat is aangetroffen aan de binnenzijde van de handschoen een DNA-mengprofiel betreft en omdat de getuigenverklaringen en de daarin opgenomen signalementen van de daders discrepanties bevatten. Evenmin kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk gericht op [getuige 3] is geschoten door verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. De inhoud hiervan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever [slachtoffer] in de vroege ochtend van 1 december 2011 door twee personen is aangevallen op het moment dat hij zijn bedrijf aan de [adres 2] te Eindhoven aan het openen was. Aangever werd hierbij meerdere malen hard op/tegen zijn hoofd geslagen en de daders hebben met kracht aan diens broek getrokken (waarin aangever naar eigen zeggen vaak geld had zitten) waarna ze op de vlucht zijn geslagen toen er enkele omstanders reageerden. Twee van de omstanders, [getuige 3] en [getuige 1] , hebben de achtervolging op de daders ingezet waarbij op enig moment één van de daders een vuurwapen doorgeladen heeft en op voornoemde achtervolgers heeft gericht. Hierop heeft [getuige 2] de achtervolging gestaakt. [getuige 3] is achter beide daders aan blijven rennen totdat dezelfde dader met het vuurwapen op de [straatnaam] zijn wapen richtte op [getuige 3] en eenmaal schoot. Daarop heeft [getuige 3] de achtervolging gestaakt. Dat daadwerkelijk geschoten is blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de vondst van een kogelhuls op de [straatnaam] en het feit dat zowel [getuige 3] als [getuige 2] een knal hebben gehoord. De rechtbank ziet, ondanks dat de schotbaan niet is vastgesteld, zoals door de raadsman is aangevoerd, geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [getuige 3] dat er daarbij gericht op hem werd geschoten.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide daders. Dit volgt uit het feit dat beide personen bij het bedrijf van [slachtoffer] gezamenlijk uit de bosjes tevoorschijn zijn gekomen, allebei direct slachtoffer [slachtoffer] zijn gaan slaan, beiden aan diens broek hebben getrokken en beiden gelijktijdig en in dezelfde richting op de vlucht zijn geslagen toen ze door omstanders werden ontdekt. Ook tijdens de vlucht handelden beide daders steeds hetzelfde en hebben ze overleg gevoerd. [getuige 2] hoorde een van de mannen tegen de andere man zeggen ‘wat doen we nu’ en omschrijft hun gedrag als ‘verkleefd aan elkaar rennen en overleggen’. Vlak daarna zag hij dat een van de mannen een vuurwarpen doorlaadde en daarna op hem en getuige [getuige 3] richtte. Gelet op de het door de rechtbank vastgestelde medeplegen is het bij de beoordeling van de tenlastelegging in onderhavige zaak niet van belang wie van beide daders met het vuurwapen heeft gedreigd en daarmee heeft geschoten.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte en [medeverdachte] de hierboven beschreven daders zijn. Bij de beantwoording van die vraag zijn naar het oordeel van de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Na de overval zijn in de brandgang tussen de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] , een paar straten verwijderd van de [adres 2] te Eindhoven (bron: Google Maps), enkele kledingstukken gevonden. Dit betrof onder andere een bivakmuts, een paar zwarte handschoenen in een heg en een oranje-zwarte jas met in de rechter steekzak een paar zwarte leren handschoenen op een andere plaats van de coniferenhaag. Uit het NFI rapport van 31 januari 2012 blijkt dat er een DNA mengprofiel met onder andere het DNA van verdachte is aangetroffen aan de binnenzijde van de zwarte rechterhandschoen die in de heg is aangetroffen, waar zich blijkens het NFI rapport biologische contactsporen van de drager(s) van de handschoenen kunnen bevinden. De matchkans is kleiner dan één op één miljard, wat betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon – anders dan verdachte – matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
Op de oranje-zwarte jas en op de buitenzijde van beide daarin aangetroffen handschoenen werden bloedsporen aangetroffen. Uit het NFI rapport van 31 januari 2012 blijkt dat het bloed op de buitenzijde van de jas en de leren handschoenen afkomstig is van aangever [slachtoffer] . Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de jas en de handschoenen dadersporen betreffen. Uit voornoemd NFI rapport blijkt verder dat er op de binnenzijde van het manchet en van de kraag van de jas, én aan de binnenzijde van de linker- en rechterhandschoen die in de jaszak werden aangetroffen, een enkelvoudig DNA profiel van een onbekende man A is aangetroffen.
Uit het NFI rapport van 9 juli 2018 blijkt verder dat het DNA van onbekende man A uit het NFI rapport van 31 januari 2012 matcht met het DNA van [medeverdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.
Rondom het tijdstip van de overval zijn door meerdere getuigen twee jonge mannen gezien in de wijk waarin zich ook de [adres 2] bevindt, waarbij het de getuigen opviel dat deze mannen de weg niet leken te weten. Enkele getuigen hebben verklaard dat de mannen ook daadwerkelijk de weg aan hen hebben gevraagd. Deze mannen werden onder andere gezien in de brandgang achter de [straatnaam 2] waar later onder andere de hiervoor genoemde kledingstukken zijn gevonden, waaronder een zwart-oranje jas. De rechtbank stelt vast dat de signalementen die door deze getuigen van deze twee personen zijn gegeven, kunnen passen bij verdachte en [medeverdachte] en dat deze signalementen overeenkomsten vertonen met de signalementen van de daders van de overval zoals die zijn gegeven door [getuige 3] en [getuige 2] . Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de signalementen die de getuigen geven, niet volledig met elkaar overeenstemmen en dat uit de gegeven signalement niet duidelijk wordt of de getuigen de verdachte óf de medeverdachte beschrijven. Op hoofdlijnen komen de gegeven signalementen van de twee mannen die zij zien immers wel overeen. Ook wordt door getuigen omschreven dat één van de mannen een oranjekleurige, nylon jas droeg, hetgeen overeenkomt met de beschrijving van de in de coniferenhaag aangetroffen jas (zwart-oranje). Verder blijkt dat beide verdachten niet uit Eindhoven kwamen, maar uit de regio Rotterdam. Niet gebleken is dat zij toentertijd enige binding met Eindhoven of omgeving hadden. Uit de politiemutaties die in het dossier zijn gevoegd en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt bovendien dat verdachte en [medeverdachte] elkaar al jaren kennen uit de buurt waar ze zijn opgegroeid en dat zij ook al in 2011 met elkaar optrokken.
Verder blijkt uit het dossier dat verdachte ongeveer een uur na de overval, rond 8.40 uur, is aangetroffen op de [straatnaam 3] , niet ver van de [adres 2] , gekleed in onder andere sportschoenen met rode zolen van het merk Nike, zoals die ook door [getuige 3] bij een van de daders werden gezien, en een jas met groene vegen er op. Verdachte heeft bij de politie een verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid ter plaatse, die er kort gezegd op neer komt dat hij de avond voor zijn aanhouding met de trein naar Eindhoven was gekomen, had gelogeerd bij een vriend, die hem vervolgens die ochtend heeft afgezet bij een rotonde in Eindhoven, vanaf waar hij nog een stukje moest lopen naar de plaats waar hij zou worden opgehaald door een andere vriend, die hij zou gaan helpen schilderen. Verdachte heeft verklaard dat hij van deze beide vrienden alleen de voornamen kende (Tom en Ton) en dat hij geen telefoonnummers of adresgegevens van beide vrienden had. Bij zijn aanhouding had hij ook geen mobiele telefoon bij zich. Op zitting heeft verdachte vervolgens een andere verklaring afgelegd over de ochtend van zijn aanhouding. Zo zou hij pas die ochtend door ene [betrokkene] met de auto naar Eindhoven zijn gebracht.
De hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank redengevend voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat verdachte voor de aangetroffen DNA-sporen op de handschoen en zijn aanwezigheid die vroege ochtend in Eindhoven, kort nadien en niet ver van de [adres 2] waar de overval heeft plaatsgevonden, geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van het voormelde zou kunnen ontzenuwen, terwijl een en ander vraagt om een verklaring. Dit alles inclusief de tegenstrijdigheden tussen de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting omtrent zijn aanwezigheid in Eindhoven, maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte waarin hij iedere betrokkenheid bij de overval ontkend, als ongeloofwaardig ter zijde schuift.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden de primair ten laste gelegde poging diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 1 december 2011 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van hun gading en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer] , en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of een of meerdere andere personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader,
-onverhoeds op die [slachtoffer] is afgelopen en op zeer korte afstand van die [slachtoffer] is gaan staan (op het moment dat die [slachtoffer] zich bij het toegangshek van zijn bedrijf, gelegen aan de [adres 2] , bevond) en
- die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en
-(nadat die [slachtoffer] op de grond was gezakt) met kracht aan zijn broek heeft getrokken en
-(na betrapping op heterdaad) tijdens de vlucht vaart minderden en op dreigende wijze een handvuurwapen in de hand heeft genomen ten overstaan van en zichtbaar voor de hen achtervolgende personen, te weten [getuige 1] en/of [getuige 3]
en
-vervolgens (nadat hij en zijn mededader de vlucht hadden hervat) opzettelijk gewelddadig en dreigend een handvuurwapen heeft gericht op [getuige 3] en een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [getuige 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaar (
de rechtbank begrijpt: 66 maanden) gevorderd en verzocht hierbij geen toepassing te geven aan artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht nu verdachte, na het eerdere sepot, reeds voor zijn inverzekeringstelling financieel is gecompenseerd.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht om gevangenneming van verdachte bij vonnis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van plegen, subsidiair om een geheel voorwaardelijke straf, al dan niet met bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld gericht tegen een ondernemer die vroeg in de ochtend zijn bedrijf opende. Deze poging ging gepaard met fors geweld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt duidelijk uit onder andere de aangifte dat het slachtoffer meerdere zeer rake klappen tegen/op zijn hoofd heeft moeten incasseren en dat hij daardoor aanzienlijk letsel heeft opgelopen. Hiervoor heeft het slachtoffer zich ook onder doktersbehandeling moeten laten stellen. Enkel doordat de verdachten in hun poging tot diefstal werden gestoord is het niet ernstiger afgelopen voor het slachtoffer. Dit alles laat zien dat verdachte er niet voor terug schrikt om, met enkel oog voor eigen gewin, fors geweld tegen een ander te gebruiken, zonder daarbij rekening te houden met de gevoelens van angst en onveiligheid die dit teweeg brengt in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers ervan in het bijzonder. Verder is door een van de verdachten met een vuurwapen gedreigd toen zij, achtervolgd door omstanders, op de vlucht sloegen. Op een van de achtervolgende omstanders, [getuige 3] , is zelfs eenmaal gericht geschoten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die [getuige 3] heeft opgesteld, blijkt hoe traumatisch deze ervaring ook voor hem is geweest. Zo beschrijft hij hoe hij nog jarenlang last heeft gehad van de herinnering aan het voorval. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2011 nog een relatief jonge leeftijd had. Ten nadele van verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan onderhavig delict reeds werd veroordeeld voor een straatroof (2011), mishandeling van een politieambtenaar (2010) en een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak (2009).
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Uit de oriëntatiepunten die van toepassing waren ten tijde van het delict blijkt dat voor een overval op een winkel (i.c. een bedrijfspand) met ander dan licht geweld of bedreiging met geweld als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren geldt. De rechtbank ziet aanleiding in het door verdachte toegepaste geweld, het eerst dreigen en daarna daadwerkelijk gebruik en van een vuurwapen bij de vlucht na de overval, het feit dat het delict in vereniging werd gepleegd en het feit dat verdachte eerder voor gewelds- en vermogensdelicten werd veroordeeld, aanleiding hier in het nadeel van verdachte van af te wijken. Dat het een oud feit betreft kan, gelet op het verloop van de zaak, naar het oordeel van de rechtbank niet in het voordeel van verdachte wegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is dit alles overwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat een wettelijke verplichting tot aftrek van het voorarrest behelst, geen mogelijkheid te bepalen dat de ondergane inverzekeringstelling niet in mindering zal worden gebracht. Dat verdachte in verband met het sepot destijds een vergoeding heeft ontvangen voor deze dagen inverzekeringstelling, doet daar niet aan af.

De vordering tot gevangenneming.

De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd op het moment van de uitspraak. De rechtbank acht dit, nu het een strafbaar feit uit 2011 betreft, niet opportuun en wijst de vordering dan ook af.

De vordering van de benadeelde partij [getuige 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, met oplegging van de wettelijke rente en de schademaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de raadsman afwijzing van de vordering bepleit gelet op de door hem verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van meer gevorderde immateriële schade. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade is ontstaan in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit onder meer aangezien nadere bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. primair:een poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld enbedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstalgemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf enandere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzijhet bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegddoor twee of meer verenigde personen.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht

T.a.v. primair:Maatregel van schadevergoeding van € 2500,00 subsidiair 35 dagen gijzeling

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 3] , van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), te weten een immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (1 december 2011) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 2 juni 2020.