ECLI:NL:RBOBR:2020:2812

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
01/995092-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift bij subsidieaanvragen voor mestbewerkingsmachine

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1964 en woonachtig in Nederland, was betrokken bij het indienen van twee aanvragen voor subsidies in het kader van de Regeling LNV-subsidies, die betrekking hadden op investeringen in een mestbewerkingsmachine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen valse documenten heeft opgemaakt en ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om onterecht subsidies te verkrijgen. De vordering van de officier van justitie was gericht op het bewijs dat de verdachte opzettelijk valse informatie had verstrekt over de investeringen, die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM, wat heeft geleid tot een korting op de taakstraf. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit in het financiële verkeer en de gevolgen van het indienen van valse documenten voor het verkrijgen van subsidies.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995092-18
Datum uitspraak: 02 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2020 en 19 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 december 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2014 tot en met 20 april 2015, te Reusel en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- twee, althans één of meer, (digitaal/digitale) formulier(en) "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" (DOC-174 tm DOC-175/DOC-0066 en/of DOC-231 tm DOC-232), en/of
- vier, althans één of meer, (hieronder vermelde) factu(u)r(en)
(DOC-177/DOC-0068 en/of DOC-236/DOC-0031 en/of DOC-0084 en/of DOC-0082),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt dan wel heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen/laten vervalsen, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid,

1. in/op een (digitaal) formulier "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" ten name van [medeverdachte 1] V.O.F. (DOC-0066 tm DOC-0067 of DOC-174 tm DOC-175) en/of

2. in/op een (digitaal) formulier "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" ten name van [medeverdachte 2] (DOC-231 tm DOC-232),

te vermelden - zakelijk weergegeven - dat

- startdatum investeringen of activiteiten 15-08-2014 was en/of
- einddatum investeringen of activiteiten 24-09-2014 was en/of
- een investering is gedaan met als omschrijving "Mestverwerking van [medeverdachte 3] " en/of
- investeringskosten 195.000,- (excl. btw) waren,

zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was, en/of

3. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van Van [medeverdachte 3] gericht aan [medeverdachte 1] , te vermelden - zakelijk weergegeven - dat

sprake was van "Verkoop mestbe- en verwerking", "Strippen, bezinking en besturingstechnieken" van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] voor het bedrag van 195.000,- (excl. btw) (DOC-0068 of DOC-177), zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was, en/of

4. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van Van [medeverdachte 3] gericht aan [medeverdachte 2] , te vermelden - zakelijk weergegeven - dat sprake was van "Verkoop mestbe- en verwerking", "Strippen, bezinking en besturingstechnieken" van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] voor het bedrag van 195.000,- (excl. btw), (DOC-0031 of DOC-236), zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was, en/of

5. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van [medeverdachte 2] gericht aan [medeverdachte 4] met als omschrijving "Huur mestverwerkingsmachine 2014/2015" met het bedrag van 90.000,- (excl. btw) (DOC-0084), te vermelden - zakelijk weergegeven - dat

- datum van de huur op 12-11-2014 was en/of
- sprake was van huur van een mestverwerkingsmachine 2014/2015 en/of
- de huurkosten 90.000,- (excl. btw) waren, zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was en/of

6. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van [medeverdachte 5] gericht aan [medeverdachte 3] met als omschrijving "Factuur inzake [projectnummer 1] [medeverdachte 4] " en/of "Gewerkte uren en materialen cf afspraak" met het bedrag van 105.000,- (excl. btw) (DOC-082), te vermelden - zakelijk weergegeven - dat

- sprake was van een factuur inzake [projectnummer 1] en/of
- sprake was van "Gewerkte uren en materialen” en/of - de kosten 105.000,- (excl. btw) waren,

zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was,

zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2014 tot en met 20 april 2015, te Reusel en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen of laten maken van
- twee, althans één of meer, (digitaal/digitale) formulier(en) "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" (DOC-174 tm DOC-175/DOC-0066 en/of DOC-231 tm DOC-232), en/of
- vier, althans één of meer, (hieronder vermelde) factu(u)r(en)

(DOC-177/DOC-0068 en/of DOC-236/DOC-0031 en/of DOC-0084 en/of DOC-0082),

(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, en bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat de hij, de verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) bovengenoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben ingediend bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ter verkrijging van een subsidie (Regeling LNV-Subsidies 2011),
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid

1. in/op een (digitaal) formulier "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" ten name van [medeverdachte 1] V.O.F. (DOC-0066 tm DOC-0067 of DOC-174 tm DOC-175) en/of

2. in/op een (digitaal) formulier "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" ten name van [medeverdachte 2] (DOC-231 tm DOC-232),

was vermeld - zakelijk weergegeven - dat

- startdatum investeringen of activiteiten 15-08-2014 was en/of
- einddatum investeringen of activiteiten 24-09-2014 was en/of
- een investering is gedaan met als omschrijving "Mestverwerking van [medeverdachte 3] " en/of
- investeringskosten 195.000,- (excl. btw) waren,

zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was, en/of

3. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van Van [medeverdachte 3] gericht aan [medeverdachte 1] , was vermeld - zakelijk weergegeven - dat

sprake was van "Verkoop mestbe- en verwerking", "Strippen, bezinking en besturingstechnieken" van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] voor het bedrag van 195.000,- (excl. btw) (DOC-0068 of DOC-177), zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was, en/of

4. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van Van [medeverdachte 3] gericht aan [medeverdachte 2] , was vermeld - zakelijk weergegeven - dat sprake was van "Verkoop mestbe- en verwerking", "Strippen, bezinking en besturingstechnieken" van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] voor het bedrag van 195.000,- (excl. btw), (DOC-0031 of DOC-236), zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was, en/of

5. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van [medeverdachte 2] gericht aan [medeverdachte 4] met als omschrijving "Huur mestverwerkingsmachine 2014/2015" met het bedrag van 90.000,- (excl. btw) (DOC-0084), was vermeld - zakelijk weergegeven - dat

- datum van de huur op 12-11-2014 was en/of
- sprake was van huur van een mestverwerkingsmachine 2014/2015 en/of
- de huurkosten 90.000,- (excl. btw) waren, zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was en/of

6. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van [medeverdachte 5] gericht aan [medeverdachte 3] met als omschrijving "Factuur inzake [projectnummer 1] [medeverdachte 4] " en/of "Gewerkte uren en materialen cf afspraak" met het bedrag van 105.000,- (excl. btw) (DOC-082), was vermeld - zakelijk weergegeven - dat

- sprake was van een factuur inzake [projectnummer 1] en/of
- sprake was van "Gewerkte uren en materialen” en/of - de kosten 105.000,- (excl. btw) waren,

zulks terwijl daar (telkens) in werkelijkheid geen sprake van was;

artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

In de ten laste gelegde periode konden agrariërs bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) subsidies in het kader van de regeling LNV-subsidies aanvragen. De subsidie-aanvrager kon voor het aanvragen van subsidie inloggen op een digitaal loket voor agrarische ondernemers. De aanvrager vulde na het inloggen een digitaal aanvraagformulier in via het e-loket. De aanvrager vermelde welke investering hij wilde gaan doen, vulde het soort investering in en het investeringsbedrag en voegde bij de aanvraag een gespecificeerde offerte. Op basis van deze digitale aanvraag besliste RVO of de aanvrager in aanmerking kwam voor subsidie en zo ja, ter hoogte van welk maximumbedrag. De hoogte van de offerte bepaalde de maximaal te ontvangen subsidie. RVO deelde haar beslissing per brief aan de aanvrager mede en gaf de aanvrager een termijn waarbinnen de investering gerealiseerd moest zijn. Na voltooiing van de investering diende de aanvrager (ook binnen de gestelde termijn) de subsidie te laten vaststellen. De aanvrager vulde daartoe via het e-loket een nieuw digitaal aanvraagformulier in, de zogenaamde vaststellingsaanvraag. Bij de vaststellingsaanvraag diende de aanvrager als bewijs van de investering facturen en betaalbewijzen mee te sturen. Op basis van de informatie uit de vaststellingsaanvraag en de meegestuurde bewijsstukken volgde een beslissing van RVO. De aanvrager kreeg per brief de beschikking van RVO. In de beschikking stond of een subsidiebedrag uitgekeerd zou worden en zo ja, welk bedrag.
Op 25 september 2014 ontving RVO twee vaststellingsaanvragen voor een subsidie in het kader van de regeling LNV-subsidies (een regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 februari 2007). Het betrof in beide gevallen een aanvraag tot het vaststellen van subsidie vanwege de investering in een mestbewerkingsmachine. De grondslag van de aanvraag was artikel 2:37, lid 1 juncto Bijlage 2, Hoofdstuk 7, letter A, categorie 1 van de regeling LNV-subsidies (nationale subsidie).
De ene aanvraag was gedaan door gemachtigde [medeverdachte 6] namens [medeverdachte 2] Verdachte is (via [naam B.V.] ) bestuurder van [medeverdachte 2]
De andere aanvraag was gedaan door dezelfde gemachtigde namens [medeverdachte 1] te Reusel ( [medeverdachte 1] ). Verdachte is samen met zijn vrouw vennoot van [medeverdachte 1]
In beide vaststellingsaanvragen werd melding gemaakt van investeringskosten ten bedrage van € 195.000,- voor de aanschaf van een mestverwerkingsmachine bij Van [medeverdachte 3] B.V. te Vredepeel. Ten bewijze van deze investeringskosten was bij ieder van de aanvragen een factuur en een betaalbewijs ter hoogte van de opgevoerde kosten gevoegd.
Bij controles door de NVWA is noch bij verdachte, noch bij [medeverdachte 1] een bij voormelde aanvragen passende mestverwerkingsmachine aangetroffen. Wel is er een hygiënisatieinstallatie aangetroffen bij [medeverdachte 5]
Bij onderzoek van de administratie van verdachte en haar medeverdachten heeft de NVWA voorts aangetroffen:
- een factuur van verdachte aan [medeverdachte 4] B.V. van 12 november 2014 ten bedrage van € 90.000,- exclusief BTW (€ 108.900,- inclusief BTW), met als omschrijving “huur mestverwerkingsmachine 2014/2015” en
- een factuur van [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] van 29 september 2014 ten bedrage van € 105.000,- exclusief BTW (€ 127.050,- inclusief BTW), met als omschrijving “gewerkte uren en materialen cf afspraak”.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen twee “verzoeken vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011” en de vier facturen samen met anderen valselijk heeft opgemaakt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft (partiële) vrijspraak bepleit. Het gaat volgens hem om twee afzonderlijke verzoeken tot vaststelling van subsidie door twee bedrijven waarbij verdachte is betrokken, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] Deze bedrijven hebben over en weer geen betrokkenheid gehad bij elkaars subsidietraject, zodat geen sprake kan zijn van medeplegen van het ene bedrijf in het subsidietraject van het andere. Verder heeft de raadsman betoogd dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de vaststellingsaanvragen weliswaar te vroeg hebben ingediend, namelijk voordat de betreffende investeringen gedaan waren, maar dat beide bedrijven op dat moment niettemin het oogmerk hadden de betreffende investeringen te doen. Verdachte en de beide bedrijven hebben volgens de raadsman nimmer de bedoeling gehad misbruik te maken van de subsidieregeling.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De gebezigde bewijsmiddelen.

T.a.v. primair onder 1 en 2 en subsidiair onder 3 en 4:

1.
Het relaasproces-verbaal algemeen dossier, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 29 maart 2017, doorgenummerde pagina 16, voor zover inhoudende:
Verzoek tot vaststelling
Op 25 september 2014 ontving RVO twee verzoeken tot vaststelling van de subsidie. Beide verzoeken werden gedaan door gemachtigde verdachte [medeverdachte 6] waarvan één namens verdachte [medeverdachte 2] te Reusel, de andere namens verdachte [medeverdachte 1] te Reusel.
2.
Een geschrift, namelijk een aangifte vanwege een vermoeden van strafbare feiten van 6 oktober 2016 door [naam 1] , Algemeen Directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, namens RVO, p. 178 t/m 180:
Bevindingen
De aanvraag tot verlening van subsidie
Op grond van een aanvraag voor subsidie in het kader van Investeringen in
milieuvriendelijke maatregelen is aan [medeverdachte 1] subsidie
verleend. Dit is gedaan bij besluit van 28 november 2011. De verleende subsidie
bedraagt maximaal € 100.000,-.
[medeverdachte 1] V.O.F. zou investeren in de aanschaf van een mestverwerkingsinstallatie conform categorie 1 van Hoofdstuk 7 van Bijlage 2 van de Regeling LNV-subsidies en de investering afronden voor 26 september 2014.
Op 25 september 2014 is namens [medeverdachte 1] V.O.F. een aanvraag tot vaststelling van subsidie ingediend. Daartoe is gebruik gemaakt van een vaststellingsformulier. Bij de vaststellingsaanvraag waren een rekeningafschrift van de Rabobank en een factuur van Van [medeverdachte 3] B.V. gevoegd.
Op het vaststellingsformulier is aangegeven dat de investering was afgerond op 24 september 2014, dat het formulier volledig en naar waarheid Is Ingevuld en dat de aanvrager bekend is met alle voorwaarden van de subsidieregeling.
De factuur van [medeverdachte 3] aan de V.O.F. is van 23 september 2014 en vermeldt ' [factuurnummer] ' en [projectnummer 2] . Het gefactureerde bedrag is €: 195.000 + btw, totaal € 235.950. Beschrijving op factuur: "verkoop mest be- en verwerking, strippen, bezinking en besturingstechniek".
De verklaring van [medeverdachte 1] V.O.F. op het vaststellingsformulier van 25 september 2014 dat de investering was afgerond op 24 september 2014, is vals. Gebleken is dat de investering (mestverwerkingsinstallatie) op 24 september 2014 niet op het bedrijf was geplaatst. Ook na afloop van de investeringsperiode, die afliep op 26 september 2014, was geen mestverwerkingsinstallatie geplaatst. Deze moest zelfs nog worden gebouwd. Het aanvraagformulier is in het kader van de beoordeling van de subsidieaanvraag een essentieel document.
De Inspecteur van de NVWA heeft onderzocht of de mestverwerkingsinstallatie was aangeschaft en tijdig bij de onderneming was geplaatst. Diens bevindingen zijn vastgelegd in het controlerapport nr. 1842/15/0023 van 14 april 2015. De controles zijn uitgevoerd op 26 en 31 maart, 2, 3 en 10 april 2015.
De Inspecteur van de NVWA heeft vastgesteld dat op het adres van [medeverdachte 1] V.O.F. ( [adres 1] , geen mestschelder van [medeverdachte 3] was geplaatst. Bij een bezoek van de Inspecteur van de NVWA bij [medeverdachte 3] verklaarde de heer [medeverdachte 7] dat de installatie onder projectnummer 169 (die van de VOF) nog moest worden gebouwd.
De subsidieaanvraag is ingediend namens [medeverdachte 8] van [medeverdachte 1] . Als vennoten zijn de heer [verdachte] , mevrouw [medeverdachte 9] en de heer [medeverdachte 10] verantwoordelijk voor het indienen van deze aanvraag. Met het vaststellingsformulier, de factuur en andere aan·RVO.nl verstrekte informatie is bewust voorgesteld dat de te subsidiëren investering op 24 september 2014 was, terwijl dat feitelijk niet het geval was. Op grond van deze onjuiste voorstelling van zaken, is getracht ten onrechte subsidie te verkrijgen ten bedrage van € 68.250. (…)
Valsheid in geschrifte
Bij het vaststellingsformulier van 25 september 2014 van [medeverdachte 1]
V.O.F. was, ter onderbouwing van de verklaring dat de investering was afgerond
op 24 september 2014, een factuur van Van [medeverdachte 3] B.V. gevoegd. De factuur is vals. Gebleken was immers dat aan [medeverdachte 1] door Van [medeverdachte 3] B.V. geen mestschelder was geleverd en dat volgens de verklaring van de bestuurder van Van [medeverdachte 3] B.V. d.d. 2 april 2015, de installatie zoals vermeld op de door de V.O.F. ingediende factuur nog moest worden gebouwd. De factuur is in het kader van de beoordeling van de subsidieaanvraag een essentieel document. Hiermee wordt aangetoond dat de aanvrager daadwerkelijk de investering heeft gepleegd en heeft geïnvesteerd in een mestverwerkingsinstallatie die voldoet aan de voorwaarden.
Door indiening van een valse factuur is voorgesteld dat sprake was van het investeren in een mestbewerkingsinstallatie die aan de voorwaarden voldoet. De installatie is feitelijk nooit geleverd. Er is derhalve bewust een valselijk opgemaakt document overlegd, met het oogmerk om als echt en onvervalst te (doen) gebruiken, met de bedoeling wederrechtelijk een subsidieclaim te kunnen vestigen (artikel 225, lid 1, Wetboek van Strafrecht).
Vaststellingsbesluit
Het definitieve subsidiebedrag is op nihil vastgesteld. Er zijn geen voorschotten betaald.
Conclusie
Er is mogelijk sprake van valsheid in geschrifte (…), door het gebruik van een valse factuur en door het valselijk beschrijven dat de vereiste investering was afgerond, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Hierdoor is een gepoogd een bedrag van € 68.250,- ontvangen waarop geen recht bestaat. (…)
Vervolg
Gezien de bevindingen tot nu toe doe ik deze aangifte.
3.
Een geschrift, namelijk een aangifte vanwege een vermoeden van strafbare feiten van 6 oktober 2016 door [naam 1] , Algemeen Directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland namens RVO, p. 234 t/m 238:
Bevindingen
De aanvraag tot verlening van subsidie
Op grond van een aanvraag voor subsidie in het kader van investeringen in milieuvriendelijke maatregelen is aan [medeverdachte 2] subsidie verleend. Dit is gedaan bij besluit van 28 november 2011. De verleende subsidie bedraagt maximaal € 100.000,-.
[medeverdachte 2] zou investeren in de aanschaf van een mestverwerkingsinstallatie conform categorie 1 van Hoofdstuk 7 van Bijlage 2 van de Regeling LNV-subsidies en de investering afronden voor 26 september 2014.
Op 25 september 2014 is namens [medeverdachte 2] een aanvraag tot vaststelling van subsidie ingediend voor één mestverwerkingsinstallatie (…) van Van [medeverdachte 3] B.V. Daartoe is gebruik gemaakt van een vaststellingsformulier. Bij de vaststellingsaanvraag waren rekeningafschriften en facturen gevoegd, daaronder een factuur van Van [medeverdachte 3] B.V.
Op het vaststellingsformulier is aangegeven dat de investering was afgerond op 24 september 2014, dat het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en dat de aanvrager bekend is met alle voorwaarden van de subsidieregeling.
De factuur van Van [medeverdachte 3] B.V. aan [medeverdachte 2] is van 23 september 2014 en vermeldt [factuurnummer] en ' [projectnummer 1] '. Het gefactureerde bedrag is € 195.000 + btw, totaal € 235.950. Beschrijving op factuur: "verkoop mest be- en verwerking, strippen, bezinking en besturingstechniek".
De verklaring van [medeverdachte 2] op het vaststellingsformulier van 25 september 2014 dat de investering was afgerond op 24 september 2014, is vals. Gebleken is dat (…) de mestverwerkingsinstallatie die van [medeverdachte 3] zou worden afgenomen, op 24 september 2014 niet op het bedrijf was geplaatst. Ook na afloop van de investeringsperiode, die afliep op 26 september 2014, waren geen mestverwerkingsinstallaties op het bedrijf van [medeverdachte 2] geplaatst. Het aanvraagformulier is in het kader van de beoordeling van de subsidieaanvraag een essentieel document.
De Inspecteur van de NVWA heeft onderzocht of de mestverwerkingsinstallatie was aangeschaft en tijdig bij de onderneming was geplaatst. Diens bevindingen zijn vastgelegd in het controlerapport [nummer] van 14 april 2015. De controles zijn uitgevoerd op 26 en 31 maart, 2, 3 en 10 april 2015.
De Inspecteur van de NVWA heeft vastgesteld dat op het adres van [medeverdachte 2] geen mestscheider was geplaatst.
Bij een bezoek van de Inspecteur van de NVWA aan [medeverdachte 3] werd hem een vervoersbewijs van de levering van een installatie overhandigd en aan hem bevestigd dat het ging om de installatie onder [projectnummer 1] en [factuurnummer] . Leveradres op de leveringsbon was [adres 2] . Dit is niet een adres dat in gebruik is bij [medeverdachte 2] Bij bezoek aan het leveringsadres [adres 2] trof de Inspecteur van de NVWA geen mestverwerkingsinstallatie aan, die aan de regelingsvoorwaarden voldoet (maar een niet-subsidiabel hygienisatie machine).
De subsidieaanvraag is ingediend namens [medeverdachte 2] Blijkens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was [naam B.V.] haar bestuurder. De heer [verdachte] tezamen met [stichting] stonden volgens het Handelsregister geregistreerd als bestuurders van [naam B.V.] Daarmee zijn heer [verdachte] tezamen met [stichting] verantwoordelijk voor het indienen van deze aanvraag.
Met het vaststellingsformulier, de factuur en andere aan RVO.nl verstrekte informatie, is bewust voorgesteld dat de te subsidiëren investering op 24 september 2014 was afgerond, terwijl dat feitelijk niet het geval was. Op grond van deze onjuiste voorstelling van zaken, is getracht ten onrechte subsidie te verkrijgen ten bedrage van € 100.000. (…)
Valsheid in geschrifte
Bij het vaststellingsformulier van 25 september 2014 van [medeverdachte 2] was, ter onderbouwing van de verklaring dat de investering was afgerond op 24 september 2014, een factuur van [medeverdachte 3] gevoegd. De factuur is vals.
Gebleken was Immers dat aan [medeverdachte 2] door [medeverdachte 3] geen mestscheider was geleverd en dat de machine die na de investeringsperiode werd geleverd geen mestscheider was.
De factuur is in het kader van de beoordeling van de subsidieaanvraag een essentieel document. Hiermee wordt aangetoond dat de aanvrager daadwerkelijk de investering heeft gepleegd en heeft geïnvesteerd in een mestverwerkingsinstallatie die voldoet aan de voorwaarden.
Door indiening van een valse factuur is voorgesteld dat sprake was van het investeren in een mestbewerkingsinstallatie die aan de voorwaarden voldoet. De installatie is feitelijk nooit geleverd. Er is derhalve bewust een valselijk opgemaakt document overlegd, met het oogmerk om als echt en onvervalst te (doen) gebruiken, met de bedoeling wederrechtelijk een subsidieclaim te kunnen vestigen (artikel 225, lid 1, Wetboek van Strafrecht).
Vaststellingsbesluit
Het definitieve subsidiebedrag is op nihil vastgesteld. Er zijn geen voorschotten betaald.
Conclusie
Er is mogelijk sprake van valsheid In geschrifte (…) door het gebruik van een valse factuur en door het valselijk beschrijven dat de vereiste investering was afgerond, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Hierdoor is een gepoogd een bedrag van €: 100.000,- ontvangen waarop geen recht bestaat.
Vervolg
Gezien de bevindingen tot nu toe doe ik deze aangifte.
4.
Twee geschriften, namelijk documenten inhoudende de volgende formulieren “verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011” met als gemachtigde: [medeverdachte 6] :
- DOC-174 t/m DOC-175, p. 207-208 t.n.v. [medeverdachte 1]
Startdatum investeringen of activiteiten: 15-8-2014, einddatum investeringen of activiteiten: 24-9-2014
(…)
Uw investering 1: mestverwerking van [medeverdachte 3] . Investeringskosten 1 € 195.000,--, subsidiabele kosten 1 € 195.000,--. Totale investeringskosten (excl. BTW) € 195.500,--, totale subsidiabele kosten (excl. BTW) € 195.500,--.
Bijlagen: facturen: factuur [medeverdachte 7] [medeverdachte 1] en betaalbewijs: betaalbewijs [medeverdachte 7] VOF
- DOC-231 t/m DOC-232, p. 264-265, t.n.v. [medeverdachte 8] Agrar. Verdel.
Startdatum investeringen of activiteiten: 20-6-2012, einddatum investeringen of activiteiten: 24-9-2014
(….)
Uw investering 2: mestverwerking van [medeverdachte 3] . Investeringskosten 2 € 195.000,--, subsidiabele kosten 2 € 195.000,--. Totale investeringskosten (excl. BTW) € 288.500,--, totale subsidiabele kosten (excl. BTW) € 288.500,--.
Bijlagen: facturen en betaalbewijzen.
5.
Twee geschriften, namelijk documenten inhoudende de volgende facturen:
-
DOC-0068 en DOC-177, p. 101 en 210:
factuur d.d. 23 september 2014 van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] . Beschrijving: Verkoop mestbe- en verwerking, strippen, bezinking en besturingstechniek, € 195.000,-- (ex. BTW)
-
DOC-0031 en DOC-236, p. 64 en 269:
factuur d.d. 23 september 2014 van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] . Beschrijving: verkoop mestbe- en verwerking, strippen, bezinking en besturingstechniek, € 195.000,-- (ex. BTW)
6.
Inspectierapporten van de NVWA t.a.v. [medeverdachte 1] V.O.F. en [medeverdachte 2] d.d. 14 april 2015, betreffende Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen, p. 222 t/m 229 en p. 289 t/m 297 (gelijkluidend):

Controlebezoek 26 maart 2015 op de [adres 1] in Reusel

(…)
Vervolgens hebben we op 26 maart 2015 een inspectie uitgevoerd op locatie [medeverdachte 4] , [adres 2] te Ysselsteyn (p. 223)
De ambtenaren hebben gesproken met bedrijfsleider [naam 2] . Hem is gevraagd naar de installatie van [medeverdachte 3] , die gehuurd zou zijn van [medeverdachte 8] te Reusel. Nijssen antwoordde:
“(…) Deze installatie draait nu ongeveer 2-3 weken. De verschillende onderdelen zijn door [medeverdachte 7] hier afgeleverd en vervolgens is de installatie ter plekke in elkaar gezet. […] De installatie gebruiken we op het digistaat (restproduct van de biogasproductie) te verwarmen. Het digistaat wordt via een warmtewisselaar verwarmd en vervolgens doorgepompt naar een van de 2 warmtetanks. Aldaar wordt het digistaat minimaal één uur op 72 graden gehouden. Vervolgens wordt hete digistaat naar de afgesloten opslag, buiten, gepompt en kan het later vervoerd worden aar Duitsland. De huurovereenkomst voor deze installatie met [medeverdachte 8] heb ik niet. Hiervoor verwijs ik naar [medeverdachte 5] te Venlo, [naam 3] .”
We (de ambtenaren) hebben fysiek vastgesteld dat deze installatie bestaat uit een warmtewisselaar, pompen leidingen en 2 opslagtanks. Deze installatie kon ons inziens niet aangemerkt worden als een mestscheidingsinstallatie zoals bedoeld in cat. 1.
Onaangekondigde tegencontrole 31 maart 2015 bij [medeverdachte 5] / [medeverdachte 4] B.V. aan de [adres 3] in Venlo
We hebben gesproken met [naam 3] , medewerker [medeverdachte 5] BV. Aangaande de installatie van [medeverdachte 7] , welke is geplaatst bij [medeverdachte 4] , [adres 2] in Ysselsteyn, verklaarde hij als volgt:
“De betreffende installatie is gekocht door dhr. [medeverdachte 8] en wordt verhuurd aan [medeverdachte 4] . De installatie zou volgens mij teruggekocht worden door de [medeverdachte 5] . Voor zover ik weet is er nog geen huurovereenkomst aanwezig en is er ook nog geen huur betaald voor deze installatie. De installatie draait pas kort. […] De ingedikte mest wordt bij [medeverdachte 4] verdund met ander product en vervolgens vergist. […] [medeverdachte 4] heeft geen installatie om dit eindproduct te scheiden of in te dikken.”
Tegencontrole 31 maart 2015 bij Van [medeverdachte 3] aan de [adres 4] in Vredepeel
We hebben gesproken met dhr. [medeverdachte 7] , eigenaar van Van [medeverdachte 3] B.V. Hij verklaarde als volgt:
“Ik heb een kennisrelatie met dhr. [medeverdachte 8] . We kennen elkaar sinds kindertijd. […] Sinds 2013 zijn we pas gestart met leveren van mestinstallaties. Ik heb één installatie geleverd aan [medeverdachte 8] .”
Ik (ambtenaar) heb hem gevraagd of hij inderdaad ook de 2 installaties heeft geleverd aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , welke zijn vermeld op de offertes en de factuur met nummer 20140065 en 20140076 (dit betreffen de offertes en facturen welke door RVO aan NVWA zijn aangeleverd). (…)
Na enig doorvragen heeft dhr. [medeverdachte 7] aangegeven dat hij slechts alleen de eerder genoemde installatie bij [medeverdachte 4] heeft geleverd. Een tweede zelfde installatie zou nog gebouwd en geleverd moeten worden.

Bezoek op afspraak op 2 april 2015 bij dhr. [medeverdachte 7] , locatie Vredepeel

Ik (ambtenaar) heb een kopie ontvangen van het eerder opgevraagde vervoersbewijs van de levering van de installatie aan [medeverdachte 4] . Hierop is vermeld: “Levering mestverwerking LAVI, datum 7-1-2015, leveradres: LAVI, [adres 2] Ysselsteyn. Op mijn vraag bevestigde dhr. [medeverdachte 7] dat dit de installatie betreft aangaande offerte met [projectnummer 1] en betreffende factuurnr. 20140076 (deze factuur is gericht aan [medeverdachte 2] ). […] Op mijn vraag waarom er na de wijziging van de installatie (eerst mestverwerking dunne fractie en feitelijk geleverd en hygiënisatie aan biogas) geen nieuwe offerte en juiste factuur is opgemaakt, antwoordde hij dat de gegevens van de offerte door de administratief medewerkster zijn overgenomen op de factuur en dat daar verder niet bij stil is gestaan.
In de projectadministratie is een document opgenomen met [projectnummer 2] , [naam 4] Hygienisatie. Hierop zijn nog geen kosten vermeld. Volgens dhr. [medeverdachte 7] klopt dit ook omdat deze installatie nog gebouwd moet worden.
7.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 12 mei 2020, voor zover – zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik heb alle stukken voor de verzoeken tot vaststelling van de Regeling LNV-Subsidies aangeleverd aan [naam 5] van [medeverdachte 6] Het klopt dat op 24 september 2014 niet de mestverwerkingsinstallatie, waarvoor de subsidie was aangevraagd, op het bedrijfsterrein van [medeverdachte 1] stond. We zouden die wel gaan maken en er was opdracht voor gegeven. De facturen waren vooraf gemaakt en betaald. De tijd drong. Toen hebben we de keuze gemaakt het zo te doen met de subsidie. Dat was fout en in de verkeerde volgorde. Het klopt dat op 24 september 2014 ook niet de mestverwerkingsinstallatie, waarvoor de subsidie was aangevraagd, op het bedrijfsterrein van [medeverdachte 2] stond. Daarvoor geldt hetzelfde: we waren wel van plan die te laten maken.

Overwegingen omtrent het bewijs.

T.a.v. primair onder 3, 4, 5 en 6 en subsidiair onder 5 en 6:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde facturen valselijk (mede) heeft opgemaakt of doen opmaken, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte bij het valselijk opmaken van deze facturen enige uitvoeringshandeling heeft verricht. De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte van de onder 5 en 6 tenlastegelegde facturen opzettelijk (mede) gebruik heeft gemaakt of doen maken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze onderdelen.
T.a.v. primair onder 1 en 2:
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte enerzijds met [medeverdachte 1] en anderzijds met [medeverdachte 2] het “verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies” valselijk heeft doen opmaken. De vaststellingsaanvragen zijn door gemachtigde [medeverdachte 6] namens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ingediend bij RVO. Verdachte heeft in beide aanvragen in strijd met de waarheid laten vermelden dat op 24 september 2014 de investering in de mestverwerkingsmachine van [medeverdachte 3] was afgerond. Verdachte heeft dat ook erkend ter terechtzitting.
T.a.v. subsidiair onder 3 en 4:
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de onder 3 en 4 genoemde facturen vals waren. Verdachte heeft ter zitting erkend dat de twee facturen van Van [medeverdachte 3] B.V. in strijd met de waarheid waren, omdat de daarop vermelde machines toen nog niet gebouwd en geleverd waren. Verdachte heeft de facturen niettemin willens en wetens door [medeverdachte 6] laten gebruiken voor de afzonderlijke vaststellingsaanvragen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk doen gebruiken van de twee facturen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. primair:
in de periode van 23 september 2014 tot en met 20 april 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
- twee digitale formulieren "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken, door opzettelijk valselijk of in strijd met de waarheid,
1. in/op een digitaal formulier "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" ten name van [medeverdachte 1] V.O.F. en
2. in/op een digitaal formulier "Verzoek vaststelling Regeling LNV-Subsidies 2011" ten name van [medeverdachte 2] ,
te vermelden - zakelijk weergegeven - dat
- startdatum investeringen of activiteiten 15-08-2014 was en
- einddatum investeringen of activiteiten 24-09-2014 was en
- een investering is gedaan met als omschrijving "Mestverwerking van [medeverdachte 3] " en
- investeringskosten 195.000,- (excl. btw) waren,
zulks terwijl daar telkens in werkelijkheid geen sprake van was,
en zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken;
T.a.v. subsidiair:
in de periode van 23 september 2014 tot en met 20 april 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft doen of laten maken van
- twee (hieronder vermelde) facturen,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, en bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij, de verdachte, telkens bovengenoemd geschrift heeft ingediend bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ter verkrijging van een subsidie (Regeling LNV-Subsidies 2011), bestaande die valsheid hierin, dat telkens valselijk en in strijd met de waarheid
3. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van Van [medeverdachte 3] gericht aan [medeverdachte 1] , was vermeld - zakelijk weergegeven – dat sprake was van "Verkoop mestbe- en verwerking", "Strippen, bezinking en besturingstechnieken" van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] voor het bedrag van 195.000,- (excl. btw), zulks terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was, en
4. op één factuur, volgens opdruk afkomstig van Van [medeverdachte 3] gericht aan [medeverdachte 2] , was vermeld - zakelijk weergegeven - dat sprake was van "Verkoop mestbe- en verwerking", "Strippen, bezinking en besturingstechnieken" van Van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] voor het bedrag van 195.000,- (excl. btw), zulks terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de intentie van verdachte om daadwerkelijk te investeren in subsidiabele activiteiten en dat dit feitelijk ook is gebeurd. Er is gehandeld in de geest van de subsidieregeling door milieuvriendelijke maatregelen te nemen. Er is uiteindelijk geen enkel voordeel behaald door verdachte en hij heeft nagenoeg geen justitiële documentatie. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van het doen plegen van valsheid in geschrift en aan het meermalen medeplegen van het opzettelijk doen of laten gebruiken van valse facturen. Verdachte heeft ten behoeve van zijn bedrijven [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] willens en wetens aan RVO willen doen voorkomen dat deze bedrijven voldeden aan de voorwaarden voor de uitkering van een LNV-subsidie. In werkelijkheid voldeed geen van de bedrijven aan de voorwaarden: geen van beide bedrijven had binnen de door RVO gestelde termijn een mestverwerkingsmachine gekocht en in bedrijf. De gegevens in de vaststellingsaanvragen waren dan ook niet in overeenstemming met de werkelijkheid, net als de onderliggende facturen. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Dat verdachte de betreffende investeringen uiteindelijk naar eigen zeggen achteraf alsnog (al dan niet gedeeltelijk) heeft gedaan, maakt de gepleegde strafbare feiten niet minder ernstig. Het was niet aan verdachte om de spelregels voor de subsidieverlening eenzijdig te veranderen. Toen de door RVO gestelde termijn ten einde liep, had verdachte ervoor kunnen en moeten kiezen de aanvraag achterwege te laten en op een later moment een nieuwe aanvraag te doen.
De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen en in de juiste besteding van belastinggeld. Het vertrouwen in documenten met een bewijsbestemming wordt door gebruikmaking van valse stukken ernstig geschaad. Verdachte heeft hier aan bijgedragen.
Daar komt bij dat indien de gevraagde subsidies wel waren uitgekeerd, verdachte – via zijn bedrijven - een oneerlijke concurrentiepositie zou hebben verworven ten opzichte van andere bedrijven in dezelfde branche. Dat uiteindelijk geen subsidies zijn uitgekeerd en (de bedrijven van) verdachte geen financieel voordeel heeft (hebben) gehad is niet de danken aan verdachte, maar aan de oplettendheid van RVO.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en verdachte vrijspreekt van de primair en subsidiair tenlastegelegde facturen onder 5 en 6.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De rechtbank zal deze straf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf passend en geboden.
De rechtbank acht in beginsel een taakstraf van 200 uur passend en geboden. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Op het moment dat de rechtbank dit vonnis wijst, is de redelijke termijn overschreden met 15 maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank hanteert hiervoor een kortingspercentage van 10% en zal de op te leggen taakstraf derhalve matigen tot 180 uur.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 225.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. primair:medeplegen van doen plegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
T.a.v. subsidiair:medeplegen van doen plegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:

T.a.v. primair, subsidiair:Taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

T.a.v. primair, subsidiair:Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van2 jaren.

Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 2 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken, met [dossiernummer] .AMB, onderzoek Goudlijster, afgesloten d.d. 2 mei 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 t/m 489.