Voor het onder I. gevorderde contactverbod verwijst [eiser] naar enkele brieven van [gedaagde] (producties 12 en 14 [eiser] ), de door [gedaagde] bij zijn dochters aan de deur gehangen t-shirts met opschrift (productie 4 [gedaagde] ) alsmede het door hem opgestelde overzicht van recentelijk door hem van [gedaagde] ontvangen WhatsApp-berichten.
[gedaagde] heeft de inhoud van het overzicht van recente berichten tegengesproken zodat bij gebreke van onderliggende bescheiden voorshands niet van de juistheid van dit overzicht kan worden uitgegaan, nog daargelaten of de inhoud van deze (beweerdelijk van [gedaagde] afkomstige) berichten het opleggen van de gevraagde voorziening rechtvaardigt.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij verantwoordelijk is voor de inhoud van de als producties 12 en 14 overgelegde berichten (aangehaald bij het feitenoverzicht onder 2.10 en 2.14) en erkent ook dat hij bij zijn dochters t-shirts heeft opgehangen met de tekst ‘Onderschat nooit een oude man die geboren is in mei’. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de inhoud van deze brieven noch het opschrift van de t-shirts, zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang beschouwd met de recente, aan [gedaagde] toegeschreven berichten, de oplegging van het gevorderde contactverbod kan rechtvaardigen en dat [eiser] zijn vorderingen in zoverre onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
Bij de beoordeling dient bedacht te worden dat de in deze zaak betrokken personen in familierechtelijke betrekking staan tot elkaar, waardoor het op zichzelf te begrijpen valt dat [gedaagde] als pater familias (zeker in deze voor hem moeilijke tijden) contact wenst te hebben met zijn familie, welk recht in beginsel ook gewaarborgd wordt in de nationale en internationale regelgeving. Dat in dit geval sprake is van stelselmatig en ongewenst contact zoeken van de zijde van [gedaagde] op een wijze en in een mate die voorshands als onrechtmatig valt te kwalificeren is in deze zaak niet, althans onvoldoende gebleken. Dat [eiser] zelf geen prijs stelt op contacten met zijn schoonvader is op grond van het gestelde in de dagvaarding wel duidelijk, maar uit niets blijkt bijvoorbeeld dat zijn echtgenote [naam dochter 1] , de dochter van [gedaagde] , niet langer prijs stelt op contacten met haar vader. Eenzelfde kanttekening kan worden geplaatst voor zover het gevorderde contactverbod ziet op het contact tussen [gedaagde] en de kinderen van [eiser] , [gedaagde] kleinkinderen.
Voor zover de vordering is gebaseerd op het enkele feit dat [gedaagde] zich bedreigend tegenover [eiser] heeft uitgelaten moet voor ogen worden gehouden dat [gedaagde] deze beschuldigingen, uitgezonderd de via de zwager van [eiser] geuite doodsbedreiging, heeft tegengesproken. Voorshands acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] tegenover [eiser] nog andere bedreigende uitlatingen heeft gedaan dan de bedreiging welke hij heeft toegegeven. Onduidelijk is gebleven of [gedaagde] voor die andere (door hem betwiste) bedreigingen ook wordt vervolgd. De voorzieningenrechter ziet in de door [gedaagde] toegegeven (indirecte) bedreiging onvoldoende aanleiding om daar het gevraagde contactverbod op te baseren, te meer nu die vordering niet alleen [eiser] zelf betreft maar ook de tot zijn gezin behorende personen (de dochter van [gedaagde] en haar/zijn (klein)kinderen).