In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 20 mei 2020, is het verzoek van de bewindvoerder tot opheffing van het bewind over de goederen van betrokkenen behandeld. Het bewind was in 2014 ingesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De bewindvoerder verzocht om opheffing omdat de uitvoering van het bewind zinloos was geworden; er kwam geen inkomen binnen op de beheerrekening en er ontstonden nieuwe schulden. Betrokkenen, die het bewind wilden voortzetten, gaven aan dat er geen bewijs was van zwart werken en dat zij in afwachting waren van een positieve uitkomst van het minnelijk traject. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de betrokkenen niet over de juiste grondhouding beschikten om het bewind te laten slagen. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie en om een opvolgend bewindvoerder te zoeken, hebben betrokkenen niet adequaat gereageerd. De kantonrechter concludeert dat het bewind niet langer uitvoerbaar is en heft het bewind op, met ingang van veertien dagen na verzending van de beschikking. Tevens wordt de beloning van de bewindvoerder voor het opmaken van de eindrekening vastgesteld.