ECLI:NL:RBOBR:2020:2726

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
01/860353-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. J.H.P.G. Wielders
  • mr. I.J. Peskens
  • mr. T. van de Woestijne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het vervoeren en voorhanden hebben van chemicaliën voor synthetische drugsproductie

Op 27 mei 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren en voorhanden hebben van grote hoeveelheden chemicaliën, die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 22 mei 2018 tot en met 31 mei 2018, samen met anderen, handelingen heeft verricht die gericht waren op de vervaardiging van amfetamine en MDMA. De verdachte heeft bekend dat hij op 25 mei 2018 chemicaliën in jerrycans van een loods in Nuenen heeft vervoerd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en de ernst van het delict. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een gedeelte van een eerdere voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer gelegd, wat resulteert in een bijkomende gevangenisstraf van één maand. De rechtbank heeft de straf bepaald op basis van de aard en ernst van het bewezen verklaarde, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01/860353-19.
Parketnummer vordering: 01/820076-16.
Datum uitspraak: 27 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Veghel op [1989] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca Geldrop, en/of een of meerdere (andere) plaatsen in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mederdader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)

hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)

- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) grondstoffen en/of chemicaliën, waaronder methanol en/of aceton zijnde (elk) een stof geschikt/benodigd voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, opgehaald en/of verplaatst vanuit [loods] aan de [straatnaam 2] te Nuenen, gemeente Nuenen Ca en/of vervoerd en/of voorhanden gehad; ( [loods] zaakdossier 3).

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/820076-16 is aangebracht bij vordering van de officier van justitie van 30 maart 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 17 juli 2017.
(Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verdacht van het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
Nu verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting heeft bekend heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Aangezien verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen. [1]
1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting op 13 mei 2020, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik ben door iemand benaderd om chemicaliën in jerrycans van [loods] , gelegen aan de [straatnaam 3] te Nuenen, naar een andere plaats te brengen. Op 24 mei 2018 ben ik in mijn Volvo naar de loods gereden om te kijken wat ik moest vervoeren. Toen ik daar was werd mij snel duidelijk dat de stoffen die ik moest vervoeren gebruikt werden bij de productie van synthetische drugs. Ik heb een Mercedes Vito gehuurd. Met die Mercedes Vito ben ik op 25 mei 2018 naar de loods in Nuenen gereden. Ik moest aan de persoon van wie ik de opdracht kreeg via een sms-je doorgeven dat ik bijna bij de loods was. Daarna werd de roldeur voor mij geopend. Ik heb een aantal jerrycans in de Mercedes gezet en ben weggereden. Ik had te horen gekregen dat ik de Mercedes met de jerrycans ergens in Veldhoven moest parkeren. Ik moest de sleutels in het contactslot laten zitten. Iemand heeft de bus daar toen opgehaald. Na ongeveer 20 minuten kwam de Mercedes terug. Ik ben met de Mercedes nogmaals naar de loods gereden en heb wederom een aantal jerrycans in de bus geladen. Ook dit keer moest ik weer naar Veldhoven rijden en de bus daar achterlaten.
Ik beken het tenlastegelegde.
2. Bevindingen [verbalisant 1] met betrekking tot de inkijk in [loods] aan de [straatnaam 3] te Nuenen in de nacht van 22 op 23 mei 2018 (p. 427-428)
3. Bevindingen [verbalisant 2] met betrekking tot de inkijk in [loods] aan de [straatnaam 3] te Nuenen in de nacht van 30 op 31 mei 2018 (p. 756)
4. Bevindingen verbalisanten met betrekking tot onderzoek (uitkijken camerabeelden) naar de persoon of personen die de chemicaliën tussen de inkijk in de nacht van 22 op 23 mei 2018 en de inkijk in de nacht van 30 op 31 mei 2018 uit [loods] aan de [straatnaam 3] te Nuenen hebben weggehaald.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 22 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit

hebbende hij, verdachte, en zijn mededader

- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) grondstoffen en/of chemicaliën, waaronder methanol en aceton zijnde (elk) een stof geschikt/benodigd voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA, opgehaald en verplaatst vanuit [loods] aan de [straatnaam 2] te Nuenen, gemeente Nuenen Ca en vervoerd en voorhanden gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om verdachte voor dit feit schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Het betreft een oude zaak uit mei 2018.
Verdachte is nadien op 25 maart 2019 voor soortgelijke feiten, gepleegd vóór het onderhavige feit, nog veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Derhalve is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
In de onderhavige zaak heeft verdachte met een door hem gehuurde Mercedes Vito op 25 mei 2018 twee keer jerrycans met chemicaliën uit [loods] aan de [straatnaam 3] te Nuenen gehaald en het busje telkens ergens in opdracht achtergelaten. Als het onderhavige feit zou zijn meegenomen bij de zaak waarvoor verdachte op 25 maart 2019 is veroordeeld, dan zou er waarschijnlijk geen hogere of andere straf zijn opgelegd dan de straf die de rechtbank nu op 25 maart 2019 heeft opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren en voorhanden hebben van grote hoeveelheden van chemicaliën die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. Synthetische drugs kunnen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in zijn nadeel acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk voor drugsgerelateerde feiten is veroordeeld, te weten drie maal in 2017, één maal in 2018 en twee maal in 2019. Verdachte liep in de pleegperiode ook in een proeftijd van een eerdere veroordeling voor drugsgerelateerde feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van het bewezenverklaarde het opleggen van een gevangenisstraf met een fors onvoorwaardelijk deel en kan in verband met een juiste normhandhaving ook niet worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de veroordeling van verdachte op 25 maart 2019 voor soortgelijke feiten, gepleegd vóór het onderhavige feit. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte een hogere straf zou hebben gekregen als deze feiten gelijktijdig waren berecht met de feiten waarop de veroordeling van 25 maart 2019 is gebaseerd. De rechtbank beantwoordt deze vraag, anders dan de verdediging, bevestigend. De rechtbank betrekt daarbij met name de aard en ernst van het nu bewezenverklaarde en de andere veroordelingen voor drugsgerelateerde feiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan er daarbij niet aan worden ontkomen om verdachte mede een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal wel een aanmerkelijk lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de op te leggen gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende acht de rechtbank voor het bewezenverklaarde het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
De beslissing na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 01/820076-16.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot tenuitvoerlegging van de 3 maanden gevangenisstraf die verdachte voorwaardelijk zijn opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2017.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. Volgens de verdediging voegt een de tenuitvoerlegging van deze 3 maanden gevangenisstraf niets toe.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde ziet de rechtbank aanleiding te gelasten dat slechts een -hieronder te bepalen- gedeelte van de straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging van dat gedeelte in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank
zal het anders of meer gevorderde afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art.14a, 14b, 14c, 47, 63
Opiumwet art. 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen vervoeren en voorhanden hebben waarvan hij en zijn mededader wisten dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 17 juli 2017, gewezen onder parketnummer 01/820076-16, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Afwijzing van het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. I.J. Peskens en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 27 mei 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, dienst regionale recherche, genummerd 96-AD, onderzoek [naam onderzoek] OBRAA18211, aantal pagina’s: 966. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.