ECLI:NL:RBOBR:2020:2576

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
19/1677
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor geitenhouderij vanwege gezondheidsrisico's en milieueffectrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een geitenhouderij en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) om haar bedrijf van varkens en zoogkoeien om te zetten naar een bedrijf met opfokgeiten. De gemeente weigerde deze vergunning, omdat er een milieueffectrapport (MER) moest worden opgesteld vanwege de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de milieusituatie op sommige punten verbeterde, de volksgezondheid verslechterde door de geitenhouderij. De rechtbank verwierp het betoog van eiseres dat de aanvraag ex tunc moest worden beoordeeld, en stelde vast dat de vergunning niet was geweigerd vanwege strijd met de Verordening ruimte. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er uitlatingen waren gedaan die de indruk wekten dat de vergunning zou worden verleend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1677

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 mei 2020 in de zaak tussen

[bedrijf] , te [vestigingsplaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M. van Hoorne),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder,

(gemachtigden: mr. T.J.H. Verstappen en mr. S.E.J. Hendriksen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) te verlenen voor het omzetten van haar bedrijf met varkens en zoogkoeien naar een bedrijf met opfokgeiten.
Bij besluit van 9 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Voor eiseres is A.P.F. Toonen verschenen, in gezelschap van mr. M.J.P. van Lieshout van F.G. Bedrijfsontwikkeling B.V. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres exploiteerde in het verleden aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] een gemengde veehouderij waar varkens en zoogkoeien werden gehouden. Voor de inrichting heeft verweerder op 15 september 2011 een omgevingsvergunning verleend. De inrichting valt per 1 januari 2013 onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
1.2
Op 15 december 2016 heeft eiseres een aanvraag bij verweerder ingediend om een OBM te verlenen en heeft zij een melding in kader van het Activiteitenbesluit gedaan. De aanvraag voor verlening van de OBM heeft betrekking op de volgende wijzigingen in de inrichting:
- binnen de inrichting worden geen vleesvarkens en zoogkoeien meer gehuisvest;
- de voormalige varkens- en rundveestallen 2, 3, 4, 5, 6 en 8 worden gesloopt;
- in stal 7 worden 1.300 opfokgeiten gehouden, in de leeftijd van 61 dagen tot en met één jaar. Eiseres heeft een melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gedaan met rekendatum 23 juni 2016. Verweerder heeft deze melding op 15 december 2016 ontvangen.
1.3
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij het primaire besluit geweigerd. Volgens verweerder moest er namelijk een milieueffectrapport (MER) worden opgesteld, omdat de aangevraagde vergunning belangrijke gevolgen voor het milieu kon hebben. De geitenhouderij van eisers zou een zodanig verhoogd risico voor de volksgezondheid opleveren dat de OBM, vanwege het voorzorgsbeginsel, moest worden geweigerd.
Overigens is de activiteit volgens verweerder ook in strijd met de rechtstreeks werkende regels van de Verordening ruimte 2014 (Verordening ruimte).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering gehandhaafd.
2. Volgens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
In artikel 2.2a, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt het houden van ten minste 51 en ten hoogste 2.000 geiten ouder dan een jaar, opfokgeiten van 61 dagen tot en met een jaar en opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen oud in een inrichting aangewezen als een activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving.
Op grond van artikel 2.17 van de Wabo, in combinatie met artikel 5.31b, eerste lid, van het Bor, moet de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een dergelijke activiteit, worden geweigerd, indien het bevoegd gezag heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
3.1
Eiseres heeft in beroep allereerst verwezen naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd en de rechtbank verzocht om de inhoud hiervan als woordelijk herhaald en ingelast te willen beschouwen.
3.2
Er zijn inmiddels diverse uitspraken gedaan door rechtbanken en door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het verzoek "als herhaald en ingelast beschouwen". Degenen die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, mogen worden verondersteld er inmiddels al lang mee bekend te zijn dat hiermee geen gronden tegen een beslissing op bezwaar worden aangevoerd. Als volstaan wordt met het verzoek om de bezwaren als herhaald en ingelast te beschouwen, wordt immers geen enkele reactie gegeven op de overwegingen van verweerder naar aanleiding van die bezwaren. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Dit betoog faalt.
4.1
Volgens eiseres had verweerder, zeker gezien het tijdsverloop tussen de aanvraag en de beslissing op de aanvraag, die aanvraag ex tunc moeten toetsten. Op dat moment was er nog geen sprake van een moratorium op de uitbreiding van de oppervlakte aan dierenverblijven voor geitenhouderijen, zoals neergelegd in artikel 37 van de Verordening ruimte.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning niet is geweigerd op grond van artikel 37 van de Verordening ruimte, maar omdat een milieueffectrapport moest worden opgesteld. Daarom mist dit betoog volgens verweerder feitelijke grondslag.
4.3
Eiseres heeft in feite haar standpunt herhaald, dat zij ook in bezwaar al had ingenomen. Zij geeft namelijk aan dat zij van mening blijft dat ex tunc had moeten worden getoetst. Zij geeft hiervoor in beroep geen nadere onderbouwing. Evenals bij het "als herhaald en ingelast beschouwen" van het in bezwaar aangevoerde, bevat het beroepschrift hiermee geen reactie op de overwegingen van verweerder naar aanleiding van de bezwaren.
De rechtbank onderschrijft verweerders visie dat de omgevingsvergunning niet is geweigerd op grond van strijdigheid met de Verordening ruimte. De beoordeling van de aanvraag zou bij de ex tunc-toetsing daarom niet anders zijn geweest dan nu.
Dit betoog faalt.
5.1
Volgens eiseres is haar steeds voorgehouden dat vergunningverlening geen probleem zou zijn, omdat de milieusituatie ter plaatse zou verbeteren. De weigering van de omgevingsvergunning is dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel.
5.2
Volgens verweerder is voor het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel noodzakelijk, dat degene die zich erop beroept aannemelijk maakt sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Verweerder wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694).
Volgens verweerder heeft eiseres slechts in algemene zin gesteld dat er gesprekken met medewerkers hebben plaatsgevonden en dat haar zou zijn voorgehouden dat verlening van de vergunning geen probleem zou zijn. Eiseres heeft dit verder niet onderbouwd. Van een toezegging die noopt tot honorering van een beroep op het vertrouwensbeginsel is geen sprake.
5.3
Ter zitting heeft eiseres namen genoemd van degenen die de door haar bedoelde uitlatingen mondeling zouden hebben gedaan. Ondanks dat haar hiertoe de gelegenheid is geboden, heeft eiseres geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze personen als getuigen naar de zitting mee te nemen of op te roepen.
Eiseres heeft niet aannemelijk weten te maken dat bij de besluitvorming betrokken functionarissen tegenover haar uitlatingen hebben gedaan die redelijkerwijs de indruk hebben gewekt dat de door haar aangevraagde omgevingsvergunning zou worden verleend. Voor honorering van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel is dan ook geen plaats.
Ook dit betoog faalt.
6.1
Volgens eiseres heeft zij in bezwaar al gewezen op de verbetering van de milieusituatie door het slopen van zes varkens- en rundveestallen. Met name gaat het om een afname van de ammoniakemissie, van de geurbelasting en van de emissie van fijnstof. Daarom valt niet vol te houden dat "niet is uitgesloten dat er belangrijke nadelige gevolgen voor omwonenden bestaan".
6.2
Verweerder heeft erop gewezen dat de milieusituatie op de door eiseres aangegeven punten wel verbetert, maar dat de aangevraagde activiteit kan leiden tot een verhoging van het risico voor de volksgezondheid. De volksgezondheid vormt volgens verweerder een wezenlijk onderdeel van het begrip milieu. Volgens verweerder heeft hij in het bestreden besluit al uitgebreid uiteengezet dat er een verhoogde kans op longontsteking bestaat voor mensen die binnen een straal van 1,5 tot 2 kilometer rond een geitenhouderij wonen. Dit wordt overigens door de eerste actualisatie van de beschikbare onderzoeksgegevens in het kader van nader onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-3)) bevestigd.
6.3
Eiseres gaat, met haar herhaling van de verbetering van de situatie op een aantal milieuaspecten, volledig voorbij aan wat verweerder in het bestreden besluit al heeft overwogen over de verslechtering van de milieusituatie. Dat deze situatie, wat het gezondheidsaspect betreft, verslechtert, bestrijdt eiseres niet.
Dit betoog van eiseres kan niet slagen.
7. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 11 mei 2020 gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om voorzitter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.