Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven inzake de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt die lijdt aan de ziekte van Alzheimer en positief getest is op het COVID-19-virus. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, aangezien de cliënt geen rekening houdt met de COVID-19-maatregelen door haar gebrek aan ziektebesef en inzicht. De cliënt verblijft op de COVID-afdeling van een verpleegtehuis om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.
Het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en de behandeling vond telefonisch plaats vanwege de COVID-19-situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt wilsonbekwaam is en niet in staat is om gehoord te worden. De advocaat van de cliënt stemde in met de behandeling zonder haar cliënt te horen. De burgemeester van Eindhoven had eerder een last tot inbewaringstelling afgegeven, en de rechtbank concludeerde dat het gedrag van de cliënt, in combinatie met haar ziekte, een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van anderen.
De rechtbank verleende de machtiging voor een periode van zes weken, tot en met 9 juni 2020, met de mogelijkheid dat de cliënt terug kan naar het verzorgingstehuis zodra zij niet meer besmettelijk is. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter J.M.P. Willemse-Schwering, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.