2.5De vragen van de rechtbank zijn door de deskundige, voor zover thans van belang, als volgt beantwoord:
Levensvatbaar en rendabel agrarisch bedrijf
“(…)
Volgens de notitie van LEI Wageningen UR wordt onder een volwaardig agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf verstaan dat jaarrond een arbeidsbehoefte of –omvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieutechnisch verantwoorde wijze. Naar onze mening is deze omschrijving van een volwaardig bedrijf een benadering om te beoordelen of sprake kan zijn van een levensvatbaar en rendabel bedrijf.
(…)
We hebben de beschikking over de jaarstukken van 2003, waarin de resultaten van 2002 en 2003 zijn opgenomen. Tijdens de hoorzitting hebben wij om de jaarstukken van 1997 tot en met 2015 gevraagd, deze zijn echter niet verstrekt. Daarom kunnen wij ons alleen baseren op de gegevens van de jaren die wel verstrekt zijn. Het blijkt dat voor dit bedrag het behaalde saldo lager is dan het op basis van NGE berekende saldo. De opbrengst minus voerkosten ligt in de orde van grootte van € 60.000,00 en daar moeten alle overige toegerekende kosten en niet-toegerekende kosten nog van af. (…) Toch is het resultaat nihil. Dat betekent dat geen vergoeding kan zijn voor de ingebrachte arbeid. (…)
Het eigen vermogen van het bedrijf neemt in 2002 en 2003 in twee jaar af van € 255.000,00 naar € 208.000,00. Om te beoordelen of deze situatie alleen deze twee jaar bestond of al langer heeft voortbestaan, hebben wij gevraagd om jaarstukken over meerdere jaren. Deze hebben wij niet gekregen. Daarom baseren wij ons vooralsnog op de verstrekte stukken, en concluderen dat er geen sprake is van een levensvatbaar en rendabel bedrijf. (…)”
“Waardering going-concern
(…) De going-concernwaarde is de waarde van het ondernemingsvermogen als samenhangend geheel, inclusief de goodwill die voor overdracht in aanmerking komt.(…)
Het gaat hier om de waardering van de volgende vermogensbestanddelen:
de prive woning aan de [adres] ;
de prive woning aan de [adres] ;
de landbouwopslagloods;
de landbouwgronden zijnde 10.468 m²;
zeugen + opfokstal inclusief inrichting voor 120 zeugen;
de koeienstal inclusief inrichting;
de woning gebruikt als opslag en jongveestalling;
sleufsilo;
de veestapel 120 zeugen plus opfok;
de veestapel biggen;
de veestapel 40 melkkoeien en jongvee;
diverse landbouwmachines (…);
tractoren (…);
regeninstallatie;
kadaverkoeling;
321 varkensrechten;
145.184 kg melkquotum.
(…)
Zoals aangegeven in het vonnis van 20 september 2017 zijn er twee taxatierapporten in het geding gebracht door moeder, te weten een rapport van [taxateur 1] uit 2002 en een taxatierapport van [taxateur 2] uit 2016 door de dochters. (…) De omschrijving van de verschillende onderdelen, de achtergrondinformatie ten behoeve van de taxatie en de gebruikte referentieransacties zijn opgenomen in bijlage 1 van dit advies. Voor de omschrijving is, behoudens daar waar anders vermeld, aangesloten bij het taxatierapport van [taxateur 1] uit 2002. (…)”
Vervolgens heeft de deskundige voor ieder vermogensbestanddeel uitgebreid onderzoek gedaan naar vergelijkbare objecten, voor zover nodig voor een waardebepaling. Uiteindelijk is de deskundige uitgekomen op de volgende waarde:
“(…)
marktwaarde afgerond € 884.000,00
(…)”
Vervolgens is de deskundige ingegaan op de vraag of een correctie moet worden toegepast op de waarde. De deskundige merkt daarover op, voor zover thans van belang:
“Correctie waarde
(…)
Indien de liquidatiewaarde van het ondernemingsvermogen lager is dan de going-concern waarde, dient de onderneming 5 jaar worden voortgezet. Anders is er geen vrijstelling voor de belasting heffing over het verschil tussen de liquidatiewaarde en de going-concern waarde.
(…)
Indien de erfgenamen, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van rendement, hadden besloten om de eigendommen niet over te dragen aan de heer [gedaagde 2] hadden de erfgenamen kunnen besluiten om geen bedrijfsovername te laten plaatsvinden en de onderneming te liquideren. (…)
De marktwaarde bij verkoop. Die bij liquidatie van het bedrijf behaald had kunnen worden, wordt hierna als volgt ingeschat:
(…)
marktwaarde afgerond € 1.275.000,00
(…)”
Met betrekking tot de vraag naar de latente belastingverplichtingen heeft de deskundige, voor zover thans van belang, opgemerkt:
“(…)
Een latente belastingverplichting betreft een in de toekomst in verband met belastbare tijdelijke verschillen te betalen belasting.(…)
De fiscale oudedagsreserve (FOR) kan niet worden doorgeschoven.
(…)
In dit geval was er per peildatum geen sprake van een bedrijfsovername, zodat er geen sprake was van een latente belasting claim. Bij de bedrijfsovername in 2015 is deze claim (uitsluitend over de stille reserves, niet over de FOR) door de accountant berekend op circa 25% van € 15.572,00 is € 4.893,00.
Bij de waardering van de vermogensbestanddelen wordt echter geen rekening gehouden met de latente belastingclaim. Dit is geen waarderingskwestie maar een post die bij de vaststelling van de overnamesom van de gehele onderneming mag worden meegenomen. Deze claim kan wel een rol spelen en tot uiting komen in een korting op de overnamesom van de hele onderneming bij een bedrijfsovername.
(…)”
Op de vraag tot welke opmerkingen het onderzoek voor het overige aanleiding geven heeft de deskundige, voor zover thans van belang, opgemerkt:
“(…)
In de akte van verdeling en levering van 7 september 2015 is onder de kop “overbedelingsuitkering” op pagina 4 aangegeven dat de overnamesom van € 34.000,00 in onderling overleg is vastgesteld om de heer [gedaagde 2] na 26 jaar werkzaam te zijn geweest in de maatschap, de onderneming voort te zetten waarbij het realiseren van een zeer minimaal gezinsinkomen nog mogelijk zou moeten zijn. Deze zin duidt erop dat het bedrijf ook in de jaren na de peildatum zeer marginaal moet hebben gedraaid.(…)”