ECLI:NL:RBOBR:2020:2453

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
01/880389-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van 15 kilo cocaïne met een gevangenisstraf van 42 maanden

Op 4 mei 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 23 oktober 2019 in Tiel 15 kilogram cocaïne heeft vervoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest. De zaak kwam aan het licht toen de politie de verdachte staande hield op basis van een ANPR-hit. Bij controle van de auto werden afwijkingen geconstateerd bij de bijrijdersstoel, wat leidde tot een doorzoeking van het voertuig. In een verborgen ruimte onder de stoel werden verpakkingen met cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de politie bevoegd was om de auto te doorzoeken op basis van de Wegenverkeerswet en het Wetboek van Strafvordering. De verdachte ontkende te weten dat er drugs in de auto lagen, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van harddrugs, wat een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ziekte tijdens detentie, maar oordeelde dat dit geen aanleiding gaf voor een lichtere straf. De rechtbank legde ook onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen auto en drugs op.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880389-19
Datum uitspraak: 4 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd te P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 3 februari 2020 en 21 april 2020.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2020. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 april 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Tiel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, heeft/hebben vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, ongeveer 15 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 23 oktober 2019 en/of 24 oktober 2019 te Cuijk, althans in Nederland, opzettelijk, aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 67 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, met een vrijspraak van het onderdeel medeplegen. Verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken, omdat het wettig bewijs ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
feit 1.
1.
Het proces-verbaal van de politie Zuid-West, met [PL Nummer] (bijlage 1, p. 1-4), inhoudende de bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik, [verbalisant 1] , kreeg via de Automatic Number Plate Recognition (ANPR) door dat er op
23 oktober 2019 een Renault Twingo [kenteken] door de ANPR was gereden en een hit genereerde (controle onbekend, thema: ONDERMIJNING, extra info, komt onder andere voor ter zake verdovende middelen).
Op de [straatnaam] te [gemeente] werd het voertuig voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken] staande gehouden. Ik, [verbalisant 1] , opende het bestuurdersportier en legitimeerde mij en vorderde van de bestuurder een geldig legitimatiebewijs. Desgevraagd overhandigde de bestuurder mij een geldig Nederlands rijbewijs op naam van: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 2] , controleerde de personalia van de bestuurder in de voor mij beschikbare
bedrijfsprocessensystemen. Hieruit bleek dat de bestuurder antecedenten op de
Opiumwetgeving had. Verder zag ik dat de bestuurder regelmatig gemuteerd wordt met
betrekking tot verdachte situaties. Ook zag ik in het systeem van rijksdienst van
wegverkeer dat betrokkene [verdachte] het betrokken voertuig voorzien van kenteken
[kenteken] ongeveer drie weken op naam gesteld gehad heeft. Ons is ambtshalve bekend dat Renault Twingo veelvuldig gebruikt wordt voor het transport van verdovende middelen, wapens en/of geld. Doordat dit type voertuig vanuit de fabriek is uitgerust met een holle ruimte onder de voorstoelen. Door enkele aanpassingen zijn deze ruimtes bereikbaar te maken en te gebruiken als verborgen ruimte.
Terwijl mijn collega [verbalisant 2] met [verdachte] sprak, controleerde ik, [verbalisant 1] , het voertuig en zag gelijk dat er afwijkingen waren bij de bijrijdersstoel. Hierdoor ontstond er bij mij het vermoeden dat er in dit voertuig een verborgen ruimte aanwezig was. Op artikel 96b van wetboek van Strafvordering heb ik, [verbalisant 1] , een verder onderzoek in het voertuig ingesteld.
Ik zag onder de bijrijdersstoel een plaat zitten welke ik met een breekijzer iets kon oplichten. Hierdoor zag ik dat er een ruimte onder de bijrijdersstoel zat. Ik zag dat er in deze ruimte meerdere verpakkingen lagen. Ik herkende deze verpakkingen ambtshalve als zijnde verpakte verdovende middelen.
2.
Het proces-verbaal van de politie Zuid-West, met nummer [PL nummer 2] , bijlage 52, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
In ons proces verbaal van bevindingen onder proces verbaal nummer [PL Nummer] en [volgnummer] , staat dat we op grond van artikel 8 Politiewet het voertuig staande hebben gehouden. Dit is abusievelijk verkeerd. Wij , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hebben het voertuig op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet staande gehouden.
Tevens staat in dezelfde proces verbaal van bevindingen dat ik, [verbalisant 1] , zag dat er afwijkingen waren bij de bijrijdersstoel. Hierdoor ontstond er bij mij het vermoeden dat er in dit voertuig een verborgen ruimte aanwezig was. De [officier van justitie] , verzocht mij, [verbalisant 1] , om de afwijkingen bij de bijrijdersstoel te verduidelijken. Ik, [verbalisant 1] , zag tevens onder de bijrijdersstoel een verhoging achter de chassisbalk van de
genoemde Renault Twingo. Ik, [verbalisant 1] , weet dat dit niet standaard is bij dit type voertuig. Ik weet dit omdat ik vaker dezelfde type voertuigen voor controle aan de kant heb gehad. Tevens zag ik dat onder de bij rijdersstoel een plaat was bevestigd waarbij ik een naad zag. Ook dit is niet standaard bij dit type voertuig.
3.
Het proces-verbaal van de politie Landelijke Eenheid, met nummer [PL Nummer] -22 (bijlage 13, p. 33-34), inhoudende de bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 23 oktober 2019 waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , aanwezig bij het openen van een verborgen ruimte welke aanwezig was in een voertuig voorzien van kenteken [kenteken] . Uiteindelijk hebben wij vijftien blokken uit de verborgen ruimte gehaald.
4.
Het proces-verbaal van de politie Landelijke Eenheid, met [nummer] (bijlage 49, p 1-2, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Wij, verbalisanten, [verbalisant 5] , hoofdagent werkzaam bij de Landelijke Eenheid en [verbalisant 6] , brigadier werkzaam bij de Landelijke Eenheid verklaren het volgende:
Op maandag 04 november 2019 hebben wij, verbalisanten, op de politie locatie van de Landelijke Eenheid, gevestigd [adres 1] , uit handen van [medewerker HSM C Team expertise en Operationele Ondersteuning] , 15 pakketten met daarin vermoedelijk harddrugs in ontvangst genomen.
Wij, verbalisanten, kregen de opdracht van de onderzoeksleider om deze pakketten op te halen en over te brengen naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), gevestigd [adres 2] .
Omdat de 15 pakketten met inhoud niet waren voorzien van een unieke sporenidentificatienummer {SIN) hebben wij verbalisanten deze pakketten alsnog voorzien van een unieke SIN-sticker. De gebruikte SIN-stickers staan omschreven in het NFI rapport Identificatie van veelvoorkomende drugs ( [code] ).
De bovengenoemde 15 pakketten zijn op afspraak opgehaald en betreffen de pakketten die afkomstig zijn uit de verborgen ruimte van de personenauto merk: Renault, type: Twingo, kleur wit en gekentekend: [kenteken] .
5.
Het proces-verbaal van de politie Zuid-West, met [nummer] (bijlage 19, p. 48-50), inhoudende de bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
De voornoemde 15 pakketten zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht op de aanwezigheid van sporen. Op meerdere pakketten zijn sporen aangetroffen aan de buitenzijde van de verpakking. Drie van de pakketten, voorzien van SIN AAMK4647NL , AAMK4648NL en AAMK4581NL hebben meerdere dactyloscopische sporen welke zijn veiliggesteld door het NFI.
6.
Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 4°, te weten een deskundigenrapportage van de NFI d.d. 4 februari 2020 (ongenummerde bijlage), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Vanwege het grote aantal dactyloscopische sporen is besloten om eerst van drie pakketten de dactyloscopische sporen fotografisch vast te leggen ten behoeve van een vergelijkend dactyloscopisch onderzoek. De pakketten [ AAMK4647NL , AAMK4648NL en AAMK4581NL ] zijn hiervoor geselecteerd. Op deze drie pakketten zijn in totaal 36 dactyloscopische sporen aangetroffen, die fotografisch zijn vastgelegd.
7.
Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 4°, te weten een deskundigenrapportage van de NFI d.d. 16 maart 2020 (bijlage 51), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Van de in totaal 36 sporen die zijn aangetroffen op de drie pakketten, is per pakket één spoor geselecteerd, waarin corresponderende dactyloscopische informatie is waargenomen met de referentieafdrukken van [verdachte] . De selectie van de drie gematchte sporen is tevens gebaseerd op de kwaliteit en hun geschiktheid voor vergelijkend onderzoek.
Om de vraag naar de bewijskracht van de sporen te bepalen, zijn voor de genoemde verdachte voor elk spoor twee, elkaar uitsluitende, hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: het dactyloscopische spoor is afkomstig van [verdachte] , geboren
[geboortedatum] -89 te [geboorteplaats] .
Hypothese 2: het dactyloscopische spoor is afkomstig van een willekeurige andere persoon dan [verdachte] , geboren [geboortedatum] -89 te [geboorteplaats] .
4.1
Individualisatie van spoor AAMK4647NL #D04
De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker, wanneer het spoor afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het spoor afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
4. 2 Individualisatie van spoor AAMK4648NL #D08
De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker, wanneer het spoor afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het spoor afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
4.3
Individualisatie van spoor [code] #D10
De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker, wanneer het spoor afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het spoor afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
8.
Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 4°, te weten een deskundigenrapportage van de NFI d.d. 23 januari 2020 ( [nummer] , bijlage 52, p. 198-200), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
SIN AAMK4647NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4648NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4581NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4649NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4650NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4578NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4579NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4580NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4587NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4588NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4589NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4590NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4552NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4553NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4586NL , bevat cocaïne.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van feit 1.
Doorzoeking.
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat in strijd met het bepaalde in artikel 126gg van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een verkennend onderzoek heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor een bevel door de officier van justitie was verleend.
Van een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 126gg Sv is sprake als uit feiten of omstandigheden aanwijzingen voortvloeien dat binnen verzamelingen van personen misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die binnen die verzamelingen van personen worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de auto waarin verdachte als bestuurder reed, vanwege een ANPR-hit - inhoudende “ONDERMIJNING, extra info, komt onder andere voor ter zake verdovende middelen” - is gecontroleerd. Verbalisanten hebben verdachte voorts inzage van zijn rijbewijs gevorderd.
Van een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 126gg Sv is dan ook geenszins sprake. Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat het aantreffen van de drugs het gevolg is geweest van onrechtmatig handelen, omdat geen sprake was van verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv overweegt de rechtbank als volgt.
Een in artikel 159 WVW 1994 genoemde opsporingsambtenaar is op grond van artikel 160, vierde lid, WVW 1994, bevoegd een onderzoek in te stellen naar de naleving van de bij of krachtens die wet vastgestelde voorschriften. Hieronder valt de controle naar de staat van het voertuig en de controle op de algemene inrichtingseisen van een voertuig. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisant het voertuig controleerde en dat hij direct zag dat er afwijkingen waren bij de bijrijdersstoel.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het constateren van de afwijkingen bij de bijrijdersstoel binnen de grenzen van de bevoegdheid van de verbalisanten op grond van de Wegenverkeerswet en was op dat moment (nog) geen sprake van een doorzoeking van de auto.
De rechtbank overweegt verder dat een opsporingsambtenaar op grond van artikel 96b Sv bevoegd is een vervoermiddel te doorzoeken in geval van ontdekking op heterdaad of bij verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
In het proces-verbaal van bevindingen is beschreven dat de verbalisanten ambtshalve bekend zijn met het feit dat een Renault Twingo veelvuldig wordt gebruikt door criminelen voor het transport van verdovende middelen, wapens en/of geld, omdat dit type voertuig vanuit de fabriek is uitgerust met een holle ruimte onder de voorstoelen. Door enkele aanpassingen zijn deze ruimtes bereikbaar te maken en te gebruiken als verborgen ruimte. Verder ontvingen de verbalisanten ondertussen informatie over de tenaamgestelde van het voertuig en verdachte, inhoudende dat beiden antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet en dat verdachte de auto vrij recent korte tijd op zijn naam gesteld heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van het constateren van de afwijkingen bij de bijrijdersstoel en de nadere informatie over de tenaamgestelde van het voertuig en verdachte op dat moment voldoende verdenking gaven van overtreding van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Dat betekent dat de politie bevoegd was de auto op grond van artikel 96b Sv te doorzoeken. Het vervolgens aantreffen van de drugs is dus niet het resultaat van onrechtmatig handelen. De rechtbank verwerpt daarom het gevoerde verweer.
Wetenschap.
Ter terechtzitting van 21 april 2020 heeft verdachte aangevoerd dat hij niet meer dan één keer in de Renault Twingo heeft gereden. Verdachte moest, zo verklaarde hij, naar ene “ [naam] ” in Nijmegen om de Renault Twingo op te halen en vanuit daar moest hij naar Rotterdam rijden, waar iemand anders de verborgen ruimte open maakte en aan verdachte een tas met de pakketten drugs overhandigde. Verdachte wist tot dat moment niet dat de auto geprepareerd was. Verdachte heeft de pakketten drugs in de verborgen ruimte geladen, waarna hij terugreed naar Nijmegen. Toen hij werd staande gehouden door de politie wist verdachte – naar zijn zeggen - weliswaar dat er in een verborgen ruimte van de Renault Twingo pakketten drugs lagen, maar hij dacht dat het om geperste wietblokken ging.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en schuift deze terzijde. Verdachte heeft geen enkele verifieerbare informatie gegeven die zijn verklaring ondersteunt. Zo heeft hij geen nadere gegevens van “ [naam] ” willen verstrekken, omdat hij zegt te vrezen voor zijn leven, zegt hij zich niet te herinneren waar in Nijmegen of Rotterdam hij precies moest zijn en evenmin te weten wie degene was die hij in Rotterdam heeft ontmoet. Verder is uit onderzoek gebleken dat het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] op diverse plaatsen in Nederland is gefotografeerd door een ANPR-camera, terwijl de telefoon van de verdachte in de nabijheid van deze camera’s rondom dit tijdstip een GSM-zendmast aanstraalde in die omgeving. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte vaker in deze auto heeft gereden en diens verklaring dat hij slechts een keer gebruikt heeft gemaakt van dit voertuig niet juist is. De verklaring van verdachte dat het kan zijn dat “ [naam] ” zijn telefoon weleens pakte acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu verdachte desgevraagd ter terechtzitting niet kan uitleggen hoe en op welke moment de beweerdelijke [naam] zijn telefoon heeft gepakt en kennelijk ook weer teruggegeven, laat staan dat het goed voorstelbaar is waaróm [naam] zoiets zou doen.
Dat [getuige] (de tenaamgestelde van de Renault Twingo) - kort gezegd - verklaard heeft dat ene [naam] een Renault Twingo voor haar kon regelen en dat zij verder heeft verklaard dat een haar getoonde foto van verdachte niet deze [naam] was, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning voor het verhaal van verdachte. [getuige] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat een dergelijke [naam] bestaat. Enige meer concrete informatie over hem dan de naam [naam] heeft ze niet kunnen verschaffen en de rechtbank gaat aan die verklaring dan ook voorbij.
De rechtbank is van oordeel dat, bij het ontbreken van een verifieerbare en aannemelijke verklaring van verdachte en gelet op het voorgaande, het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de door hem bestuurde auto. Nu de cocaïne in de door verdachte bestuurde auto lag en verdachte daarmee bekend was, bevond de cocaïne zich ook binnen de beschikkingsmacht van verdachte.
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 15 kilo cocaïne, zoals in de tenlastelegging is omschreven. Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), zodat verdachte van het onderdeel medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe is redengevend dat de stoffen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen enkel indicatief zijn getest en verdachte ontkent dat het om cocaïne gaat. Er is onvoldoende wettig bewijs.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 23 oktober 2019 te Tiel opzettelijk heeft vervoerd 15 kilogram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de raadsman vrijspraak betoogd. Subsidiair heeft hij de rechtbank gevraagd bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is tijdens zijn detentie ziek geworden en hij is getest op besmetting met het Corona-virus. Verder worden de vrijheden van verdachte tijdens detentie nog verder beperkt dan gewoonlijk al het geval zou zijn ten gevolge van de stringente maatregelen vanwege genoemd virus.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid van
15 kilogram cocaïne. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. Verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor het vervoeren van een hoeveelheid harddrugs van tussen 10 en 20 kilogram geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tussen de 40 en 50 maanden voor een first offender.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De rechtbank is zich ervan bewust dat de (vrijheids)beperkende maatregelen die de regering heeft genomen om het Corona-virus in te dammen en alle burgers treffen, ook hun doorwerking hebben in de gevangenis, in de zin dat daardoor het verblijf in de gevangenis meer belastend is geworden. De rechtbank ziet evenwel hierin geen aanleiding aan verdachte een lichtere straf op te leggen.

Het beslag.

Standpunt van de verdediging.
De verdovende middelen en de auto kunnen worden onttrokken aan het verkeer. De telefoon dient aan verdachte terug te worden gegeven.
Standpunt van de officier van justitie.
De verdovende middelen dienen aan het verkeer te worden onttrokken. De auto ook, omdat er aanpassingen aan de auto zijn gedaan om goederen aan het zicht te onttrekken. De hiervoor genoemde voorwerpen zijn voorwerpen met betrekking tot welke het strafbare feit is begaan of die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd/bestemd en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De telefoon dient aan verdachte terug te worden gegeven.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het strafbare feit is begaan of die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd/bestemd en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal voorts de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht,
2, 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

t.a.v. feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregel.

t.a.v. feit 1:gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht.

onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

- personenauto Renault Twingo [kenteken] ( [beslagnummer] ),
- 15 stuks cocaïne ( [beslagnummer] ), en
- 15 stuks cocaïne ( [beslagnummer] ).
t.a.v. het overige beslag:
gelast
de teruggavevan het inbeslaggenomen goed, te weten:
- telefoontoestel Apple ( [beslagnummer] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2020.