4.3Individualisatie van spoor [code] #D10
De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker, wanneer het spoor afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het spoor afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
8.
Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 4°, te weten een deskundigenrapportage van de NFI d.d. 23 januari 2020 ( [nummer] , bijlage 52, p. 198-200), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
SIN AAMK4647NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4648NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4581NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4649NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4650NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4578NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4579NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4580NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4587NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4588NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4589NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4590NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4552NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4553NL , bevat cocaïne.
SIN AAMK4586NL , bevat cocaïne.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat in strijd met het bepaalde in artikel 126gg van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een verkennend onderzoek heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor een bevel door de officier van justitie was verleend.
Van een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 126gg Sv is sprake als uit feiten of omstandigheden aanwijzingen voortvloeien dat binnen verzamelingen van personen misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die binnen die verzamelingen van personen worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de auto waarin verdachte als bestuurder reed, vanwege een ANPR-hit - inhoudende “ONDERMIJNING, extra info, komt onder andere voor ter zake verdovende middelen” - is gecontroleerd. Verbalisanten hebben verdachte voorts inzage van zijn rijbewijs gevorderd.
Van een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 126gg Sv is dan ook geenszins sprake. Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat het aantreffen van de drugs het gevolg is geweest van onrechtmatig handelen, omdat geen sprake was van verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv overweegt de rechtbank als volgt.
Een in artikel 159 WVW 1994 genoemde opsporingsambtenaar is op grond van artikel 160, vierde lid, WVW 1994, bevoegd een onderzoek in te stellen naar de naleving van de bij of krachtens die wet vastgestelde voorschriften. Hieronder valt de controle naar de staat van het voertuig en de controle op de algemene inrichtingseisen van een voertuig. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisant het voertuig controleerde en dat hij direct zag dat er afwijkingen waren bij de bijrijdersstoel.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het constateren van de afwijkingen bij de bijrijdersstoel binnen de grenzen van de bevoegdheid van de verbalisanten op grond van de Wegenverkeerswet en was op dat moment (nog) geen sprake van een doorzoeking van de auto.
De rechtbank overweegt verder dat een opsporingsambtenaar op grond van artikel 96b Sv bevoegd is een vervoermiddel te doorzoeken in geval van ontdekking op heterdaad of bij verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
In het proces-verbaal van bevindingen is beschreven dat de verbalisanten ambtshalve bekend zijn met het feit dat een Renault Twingo veelvuldig wordt gebruikt door criminelen voor het transport van verdovende middelen, wapens en/of geld, omdat dit type voertuig vanuit de fabriek is uitgerust met een holle ruimte onder de voorstoelen. Door enkele aanpassingen zijn deze ruimtes bereikbaar te maken en te gebruiken als verborgen ruimte. Verder ontvingen de verbalisanten ondertussen informatie over de tenaamgestelde van het voertuig en verdachte, inhoudende dat beiden antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet en dat verdachte de auto vrij recent korte tijd op zijn naam gesteld heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van het constateren van de afwijkingen bij de bijrijdersstoel en de nadere informatie over de tenaamgestelde van het voertuig en verdachte op dat moment voldoende verdenking gaven van overtreding van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Dat betekent dat de politie bevoegd was de auto op grond van artikel 96b Sv te doorzoeken. Het vervolgens aantreffen van de drugs is dus niet het resultaat van onrechtmatig handelen. De rechtbank verwerpt daarom het gevoerde verweer.
Ter terechtzitting van 21 april 2020 heeft verdachte aangevoerd dat hij niet meer dan één keer in de Renault Twingo heeft gereden. Verdachte moest, zo verklaarde hij, naar ene “ [naam] ” in Nijmegen om de Renault Twingo op te halen en vanuit daar moest hij naar Rotterdam rijden, waar iemand anders de verborgen ruimte open maakte en aan verdachte een tas met de pakketten drugs overhandigde. Verdachte wist tot dat moment niet dat de auto geprepareerd was. Verdachte heeft de pakketten drugs in de verborgen ruimte geladen, waarna hij terugreed naar Nijmegen. Toen hij werd staande gehouden door de politie wist verdachte – naar zijn zeggen - weliswaar dat er in een verborgen ruimte van de Renault Twingo pakketten drugs lagen, maar hij dacht dat het om geperste wietblokken ging.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en schuift deze terzijde. Verdachte heeft geen enkele verifieerbare informatie gegeven die zijn verklaring ondersteunt. Zo heeft hij geen nadere gegevens van “ [naam] ” willen verstrekken, omdat hij zegt te vrezen voor zijn leven, zegt hij zich niet te herinneren waar in Nijmegen of Rotterdam hij precies moest zijn en evenmin te weten wie degene was die hij in Rotterdam heeft ontmoet. Verder is uit onderzoek gebleken dat het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] op diverse plaatsen in Nederland is gefotografeerd door een ANPR-camera, terwijl de telefoon van de verdachte in de nabijheid van deze camera’s rondom dit tijdstip een GSM-zendmast aanstraalde in die omgeving. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte vaker in deze auto heeft gereden en diens verklaring dat hij slechts een keer gebruikt heeft gemaakt van dit voertuig niet juist is. De verklaring van verdachte dat het kan zijn dat “ [naam] ” zijn telefoon weleens pakte acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu verdachte desgevraagd ter terechtzitting niet kan uitleggen hoe en op welke moment de beweerdelijke [naam] zijn telefoon heeft gepakt en kennelijk ook weer teruggegeven, laat staan dat het goed voorstelbaar is waaróm [naam] zoiets zou doen.
Dat [getuige] (de tenaamgestelde van de Renault Twingo) - kort gezegd - verklaard heeft dat ene [naam] een Renault Twingo voor haar kon regelen en dat zij verder heeft verklaard dat een haar getoonde foto van verdachte niet deze [naam] was, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning voor het verhaal van verdachte. [getuige] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat een dergelijke [naam] bestaat. Enige meer concrete informatie over hem dan de naam [naam] heeft ze niet kunnen verschaffen en de rechtbank gaat aan die verklaring dan ook voorbij.
De rechtbank is van oordeel dat, bij het ontbreken van een verifieerbare en aannemelijke verklaring van verdachte en gelet op het voorgaande, het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de door hem bestuurde auto. Nu de cocaïne in de door verdachte bestuurde auto lag en verdachte daarmee bekend was, bevond de cocaïne zich ook binnen de beschikkingsmacht van verdachte.
Op grond van het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 15 kilo cocaïne, zoals in de tenlastelegging is omschreven. Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), zodat verdachte van het onderdeel medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe is redengevend dat de stoffen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen enkel indicatief zijn getest en verdachte ontkent dat het om cocaïne gaat. Er is onvoldoende wettig bewijs.