Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 oktober 2019;
- het proces-verbaal van de comparitie van 16 maart 2020.
2.De feiten
- Dat geldgever 22 maart 2-016 aan geldnemer kredieten heeft verstrekt waarvan het totaalbedrag thans € 150.000,- (zegge: honderdvijftigduizend euro) bedraagt;
- Dat geldgever ten gevolge van voornoemde kredietverstrekking heeft te vorderen van geldnemer een bedrag van € 150.000,- (zegge: honderdvijftigduizend euro);
3.Het geschil
4.De beoordeling
Is de rechtbank bevoegd?
dat geldgever 22 maart 2016 aan geldnemer kredieten heeft verstrekt waarvan het totaalbedrag thans € 150.000,00 bedraagt”. Hiermee wordt, aldus de advocaat van [eiser] , bedoeld dat tot en met 22 maart 2016 kredieten zijn verstrekt, niet per se op die dag.
€ 150.000,00 het restant is van het totaalbedrag dat HSU hem verschuldigd is geweest. [eiser] stelt dat hij op enig moment in totaal € 475.000,- van HSU te vorderen had. Hiervan is € 60.000,- door HSU betaald in het kader van de overdracht van de aandelen. Ook is € 205.000,- betaald op grond van de eerdere geldleningsovereenkomst. Ten slotte is er € 100.000,- of € 110.000,- overgemaakt naar een Turks bankrekeningnummer van [eiser] . Daarom, aldus [eiser] , was HSU nog € 150.000,- verschuldigd en om die reden is de overeenkomst van 22 maart 2016 en/of de eerdere mondelinge overeenkomst over (kortgezegd) uittreding gesloten.
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)