In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F. Keuchenius, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W.M. Slegers. De zaak betreft een geschil over de betaling van een bedrag van € 84.900,00, dat eiser stelt te vorderen uit hoofde van twee geldleningen en een commissie. Eiser heeft gedaagde gesommeerd tot betaling, maar gedaagde heeft niet voldaan aan deze sommatie en heeft verweer gevoerd, onder andere op basis van verjaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiser op basis van de commissie verjaard is, omdat deze meer dan vijf jaar geleden opeisbaar is geworden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering tot terugbetaling van de geldleningen niet is verjaard, omdat eiser tijdig om terugbetaling heeft verzocht. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 52.356,00, met een contractuele rente van 6% per jaar en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.298,56. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 29 april 2020.