TIO stelt -kort samengevat- het volgende.
De studieovereenkomst is een overeenkomst van opdracht. De student mag deze overeenkomst op ieder gewenst moment opzeggen. Met betrekking tot de financiële gevolgen van de opzegging moet aansluiting worden gezocht bij artikel 7:411 BW. Dat betekent dat TIO aanspraak heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het overeengekomen loon. Bij de vaststelling daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met vóór de opzegging reeds verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever heeft gehad en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Werkzaamheden die al waren verricht zijn o.m. het samenstellen van het onderwijsprogramma en het lesmateriaal, het schrijven van eigen studiemateriaal en studiegidsen, werving en training van docenten, afstemming binnen vakgroepen, het maken van planningen, communicatie met studenten enz. Door TIO worden in dat verband verplichtingen aangegaan die betrekking hebben op het gehele studiejaar en het is alleszins redelijk dat [gedaagde sub 1] een bijdrage levert aan de kosten die op het moment van annulering al waren gemaakt en aan financiële verplichtingen die door TIO mede ten behoeve van [gedaagde sub 1] zijn aangegaan.
Op 1 juli (ongeveer zeven weken voor de start van het onderwijs) wordt op basis van het aantal inschrijvingen besloten om een opleiding al dan niet door te laten gaan. Afhankelijk van het aantal inschrijvingen kan worden besloten om een opleiding niet in alle vestigingen aan te bieden. Zodra het besluit is genomen om een opleiding door te laten gaan, worden allerlei verplichtingen aangegaan en kosten gemaakt. De hoogte van de kosten is dan niet of nauwelijks meer afhankelijk van het aantal studenten dat daadwerkelijk deelneemt aan het onderwijs. Het merendeel van de kosten wordt voor alle studenten gemaakt. Bij die kosten gaat het om kosten van les en begeleiding, marketing- en wervingskosten, onderwijskosten, gebouw en inventaris, loonkosten
overhead, algemene kosten, winstopslag.
De redelijkerwijs aan een studieplaats toe te rekenen kosten liggen tussen € 10.000,00 en
€ 12.500,00, afhankelijk van de opleiding en vestigingsplaats.
Verder moet enerzijds in aanmerking worden genomen, dat [gedaagde sub 1] al geruime tijd stond ingeschreven en in een laat stadium heeft opgezegd: hij heeft zowel de 14-dagen-termijn laten verstrijken als de datum van 1 juli. Anderzijds beloopt het collegeld een fors bedrag en heeft [gedaagde sub 1] niet de vruchten kunnen plukken van zijn inschrijving.
Om die reden beperkt TIO haar aanspraak tot 25% van het collegegeld van € 13.950,00, dus tot een bedrag van € 3.487,50.
Ondanks aanmaning en sommatie weigeren [gedaagden] dit bedrag te betalen. Zij zijn in verzuim vanaf 1 september 2013 en dus vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd.
Op grond van artikel 6:96 BW zijn zij tevens buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Deze kosten belopen € 473,50, te vermeerderen met rente vanaf de dagvaarding.