ECLI:NL:RBOBR:2020:2285

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
8359759 20-93
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de werkgever, Ipcos B.V., verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, een kennismigrant, wegens verwijtbaar handelen. De werknemer had 40 uren op een project geboekt waar hij niet aan had gewerkt en had geen toestemming gevraagd voor zakelijke reizen, wat leidde tot onterecht hoge onkostendeclaraties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld, maar niet in ernstige mate. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 juni 2020, met toekenning van een transitievergoeding aan de werknemer. Het verzoek van de werknemer om wedertewerkstelling is afgewezen, evenals zijn verzoek om een billijke vergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Team civielrecht
locatie ’s- Hertogenbosch
Zaaknr./rekestnr.: 8359759/20-93
Uitspraakdatum: 20 april 2020
Beschikking in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ipcos B.V.,
gevestigd te Boxtel,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
verder te noemen: Ipcos,
gemachtigde: mr. T.P.M.D. Jansen,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. R.F. Gorter.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Ipcos heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 8 april 2020 heeft via een skypeverbinding een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Ipcos nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedata] , is op 27 mei 2018 in dienst getreden bij Ipcos. De functie die hij vervult, is die van Advanced Process Control Consultant, met een salaris van € 4.550,00 bruto inclusief 8% vakantietoeslag per maand. Hij is een zogenaamde kennismigrant. Zijn standplaats is Boxtel. Daarnaast voert hij zijn werkzaamheden uit over de hele wereld bij opdrachtgevers en klanten van Ipcos.
2.2.
Op 3 december 2019 heeft [verweerder] een vaststellingsovereenkomst ondertekend ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft deze overeenkomst tijdig ontbonden. Sinds 3 december 2019 is hij op non-actief gesteld met behoud van salaris. Verdere onderhandelingen en gesprekken hebben niet geleid tot overeenstemming.

3.Het verzoek

3.1.
Ipcos verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met primair artikel 7:669 lid 3, onderdeel e (verwijtbaar handelen/nalaten van de werknemer), subsidiair onderdeel d (disfunctioneren), meer subsidiair onderdeel g (verstoorde arbeidsverhouding) en meest subsidiair onderdeel i (een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de genoemde onderdelen). Zij stelt zich op het standpunt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
3.2.
Aan dit verzoek legt Ipcos ten grondslag dat – kort gezegd – er sprake is van (ernstig) verwijtbaar gedrag door [verweerder] . Hij heeft bewust 40 uren in het foutieve project en op de verkeerde klant geschreven en hij heeft onnodig kosten gemaakt voor reizen, overnachtingen en het kopen van verzorgingsartikelen. Hij vraagt niet vooraf toestemming voor het boeken van buitenlandse reizen. Hij houdt zich niet aan interne afspraken. Daarnaast functioneert [verweerder] onvoldoende en ook na extra begeleiding toont hij geen verbetering. Hij mist de benodigde technische kennis, heeft onvoldoende beheersing van de Engelse en Franse taal, en blijkt niet in staat tot samenwerken. Hij bereidt bijeenkomsten onvoldoende voor en staat niet open voor enige feedback. In 2019 heeft hij voor de tweede keer een onvoldoende beoordeling gehad. Daarnaast is door de slechte werkhouding, de fouten en het gebrek aan zelfinzicht de verhouding ernstig verstoord. Voor zover de gronden niet als zelfstandige grond kunnen worden aangemerkt, doet Ipcos een beroep op een combinatie van gronden.
Op wat nader is aangevoerd, gaat de kantonrechter hieronder voor zover van belang in.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij verzoekt Ipcos op straffe van een dwangsom te verplichten hem toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden. Hij was zich er niet van bewust dat Ipcos zodanig ontevreden over hem was dat zij de arbeidsovereenkomst wilde ontbinden. Hij heeft onder druk een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Hij wil echter graag blijven werken, wil een tweede kans en is van oordeel dat sprake is van een aantal misverstanden. Om die reden heeft hij de vaststellingsovereenkomst tijdig ontbonden. Hij is nooit aangesproken op disfunctioneren en heeft voor zover van disfunctioneren al sprake is nooit een verbeterkans gekregen. [verweerder] wil graag terugkeren naar Ipcos. Hij betwist verwijtbaar te hebben gehandeld. Op zijn nadere verweer gaat de kantonrechter hieronder voor zover van belang in.
4.2.
Voor zover de kantonrechter het verzoek van Ipcos tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijst, verzoekt hij hem de transitievergoeding toe te kennen, een billijke vergoeding van € 27.000,00 bruto, bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn zonder aftrek van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de beschikking en Ipcos te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Ipcos heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een vergoeding dient te worden toegekend.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeids-overeenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.2.
Ipcos voert primair aan, dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het verwijtbaar handelen van [verweerder] .
ontbinding vanwege verwijtbaar handelen?
Ter onderbouwing van haar verzoek op dit onderdeel heeft Ipcos onder andere gewezen op het volgende.
5.2.1.
verkeerd uren schrijven?
In september 2019 heeft [verweerder] bewust 40 werkuren geboekt op een verkeerd project en op een verkeerde cliënt. Ipcos heeft dat bij toeval ontdekt, omdat dit project toen al was afgesloten. Hij had feitelijk ook niet op dit project gewerkt. Desgevraagd verklaarde hij dat hij dat had gedaan omdat hij wist dat in het project nog uren open stonden en erkende hij dat hij eigenlijk voor een andere cliënt werkzaamheden had verricht. Ipcos verdenkt hem ervan in de bewuste week geen werkzaamheden te hebben verricht en zo maar uren te hebben geschreven op een project waar nog uren open stonden om niet door de mand te vallen. Zij acht deze handelwijze ernstig verwijtbaar. Wanneer het bewuste project niet al afgesloten zou zijn geweest, zou het verkeerd schrijven van uren niet zijn opgevallen. Dan had Ipcos bij een cliënt uren in rekening gebracht die niet waren gemaakt.
5.2.2.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Zij is in de eerste plaats van oordeel, dat Ipcos het [verweerder] terecht zeer kwalijk neemt dat hij uren boekt op een wijze die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Op deze manier is ook niet controleerbaar hoe en waarom uren worden geboekt. [naam 1] , financial controller bij Ipcos, heeft geconstateerd dat het project [A] waarop de uren waren geboekt, reeds was afgesloten in de periode waarin [verweerder] de uren boekte. Als het project niet afgesloten was geweest, had [naam 1] als financial controller niet ontdekt dat die uren op deze manier niet voor dat project waren gemaakt.
Aanvankelijk heeft [verweerder] als verklaring gegeven dat hij die uren aan een ander project, het [B] project, had gewerkt, maar de uren op het andere project heeft afgeschreven omdat er volgens het budget op dat project nog uren over waren. Toen men om die reden de geboekte uren op het [B] wilde overboeken, bleek dat niet mogelijk omdat volgens de betrokken projectmanager geen prestaties waren geleverd die in verhouding stonden met de geboekte uren (producties 5, 15 en 17 Ipcos).
In zijn verweer geeft [verweerder] aan de geboekte uren wel aan het [B] project te hebben gewerkt, maar dan in de voorafgaande week. Hij heeft die uren niet afgeboekt op de week waarin hij ze heeft gemaakt, omdat hij in die week meer dan acht uur per dag had gewerkt. Daarom zou het niet mogelijk zijn die uren op die week te boeken.
In zijn verweerschrift stelt hij pas op 3 december 2019 te zijn geconfronteerd met deze kwestie. Bij de mondelinge behandeling heeft hij erkend dat hij door de operationsmanager [naam 2] (hierna: [naam 2] ) op de kwestie was aangesproken en dat hij reeds zijn excuses had aangeboden voor het voorval (de verklaring van [naam 2] is in productie 17 van Ipcos opgenomen).Van fraude zou geen sprake zijn. Hij is zelf niet door zijn handelwijze bevoordeeld. Ipcos zou niet zijn benadeeld.
Ipcos acht deze verklaring ongeloofwaardig en begrijpt niet waarom die uren als ze werkelijk waren gemaakt niet gewoon in de week waarin ze gemaakt zouden zijn, konden worden afgeboekt op dat project. En ze vraagt zich af waarom [verweerder] nu met een andere verklaring komt dan eerder. Dat hij pas in december 2019 op het voorval zou zijn aangesproken klopt ook niet volgens Ipcos.
5.2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat Ipcos de verklaringen van [verweerder] terecht ongeloofwaardig vindt. Ten eerste zijn ze wisselend en met elkaar in tegenspraak, bij voorbeeld op het punt van het moment waarop hij is aangesproken op de foutief geboekte uren. De reden waarom hij dat zou hebben gedaan, in eerste instantie omdat er nog uren in dat project in budget waren, is bepaald geen goede reden en deze verklaring spoort ook weer niet met zijn latere verklaring. Die latere verklaring kan de kantonrechter niet volgen. [verweerder] heeft niet weten uit te leggen waarom hij de uren niet kon boeken op de week waarin hij ze zou hebben gemaakt. Zijn door Ipcos betwiste stelling dat hij in een week niet meer dan 40 uur zou mogen of kunnen boeken, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd dan wel nader besproken. Zijn verklaring gaat ook voorbij aan het feit dat het project [A] reeds was afgesloten. De kantonrechter gaat ervan uit dat dat een vaststaand feit is, omdat anders het onjuist boeken van de uren niet was ontdekt. Bij het voorgaande komt dan nog dat [verweerder] volgens zijn eigen verklaring in de bewuste week uren zou hebben gemaakt voor het project [B] , maar dat hij ook niet heeft gereageerd op de verklaring van [naam 2] dat het door [verweerder] gestelde werk voor dat project bij [naam 2] niet bekend was en dat er volgens de betrokken projectmanager voor dat project in die week geen leveringen zijn geweest die in verhouding staan tot de gestelde uren.
Dit alles maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat [verweerder] verwijtbaar gehandeld heeft.
5.3.1.
vluchten en verblijfsaccommodatie boeken zonder de vereiste toestemming
Voor het boeken van een vlucht en verblijfsaccommodatie voor werk in het buitenland hebben werknemers toestemming nodig van [naam 3] , bestuurder van Ipcos (hierna [naam 3] ). [verweerder] boekt, zo stelt Ipcos, steeds vluchten zonder voorafgaande toestemming en dan boekt hij ook nog eens niet de snelste vluchten en meest logische routes. Ipcos noemt verschillende voorbeelden. Als een werknemer niet de snelste en meest logische vlucht neemt, kan Ipcos de kosten niet of lastig doorbelasten aan de cliënt.
Er is ook een probleem gesignaleerd bij het reizen met de auto. Bij een reis naar het project [A] in Frankrijk, heeft [verweerder] overnacht in Luxemburg op een afstand van 310 km van zijn standplaats Boxtel en 130 km van de eindbestemming. De reis had gemakkelijk in één keer kunnen worden gemaakt zonder extra kosten voor de overnachting. Dan had [verweerder] ook een dag extra kunnen werken.
5.3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat Ipcos [verweerder] ook terecht verwijt dat hij zich niet aan de bij hem bekende regels houdt, namelijk dat hij voor het boeken van een buitenlandse vlucht en verblijf vooraf toestemming dient te vragen aan [naam 3] . [verweerder] heeft in dit verband aangevoerd dat hij steeds toestemming heeft gevraagd aan de betrokken projectmanagers. Ipcos heeft hiertegenover gesteld dat een projectmanager niet bevoegd is om toestemming te geven en dat twee projectmanagers, [naam 4] en [naam 5] , desgevraagd hebben verklaard dat [verweerder] aan hen nooit toestemming heeft gevraagd (producties 18 en 19 van Ipcos). [verweerder] heeft verder uitgebreide verklaringen gegeven waarom hij heeft gereisd zoals hij dat heeft gedaan met bepaalde stop-overs. Daaruit blijkt dat de niet-logische routes veel al gekozen zijn uit persoonlijk belang. Hij voert daarbij aan dat hij door zijn keuzes noch Ipcos noch de klanten heeft benadeeld. De reizen zouden binnen het budget zijn gebleven.
Ipcos stelt dat, en dat is niet meer door [verweerder] weersproken, dat er alleen een budget is voor alle werknemers voor een project en dat er niet een budget is per werknemer. Zij stelt verder dat het lastig is kosten door te belasten als niet een rechtstreekse reis wordt gekozen. Zij stelt hierover in haar pleitaantekeningen het volgende:

Werkgever hecht boekings- en betalingsbevestigingen aan de factuur van de klant, zodat klanten de onkosten kunnen inzien. Klanten kunnen vragen stellen over de kosten als de vluchtroutes onlogisch zijn. De vertrouwensrelatie tussen werkgever en haar opdrachtgevers loopt hierdoor een serieus risico en de relaties met haar klanten wenst werkgever te allen tijde te beschermen.
Doordat [verweerder] stelstelmatig (vooraf) geen toestemming vraagt, wordt Ipcos steeds achteraf geconfronteerd met de door hem gemaakte keuzes. Ipcos acht het ernstig verwijtbaar dat [verweerder] “lak heeft aan interne afspraken” en ondanks waarschuwingen vluchten maakt zonder toestemming en minivakanties maakt tijdens of na de aan het werk gerelateerde reizen. Hij zet daarmee de relatie tussen Ipcos en haar klanten op het spel.
5.3.3.
De kantonrechter is, zoals gezegd, van oordeel dat [verweerder] ook op dit punt verwijtbaar heeft gehandeld. Hij vraagt tegen beter weten in niet de toestemming voor zijn reizen op de juiste manier aan de juiste persoon. Hij stelt projectmanagers om toestemming te hebben gevraagd, maar hij weet dat hij die toestemming aan [naam 3] moet vragen. [naam 2] verklaart (productie 17 Ipcos) dat hij in één geval toestemming heeft gegeven voor een vluchtschema dat niet standaard was, een terugvlucht vanuit Finland via Berlijn. De vlucht zou drie dagen later plaats moeten vinden en [naam 3] was die dag niet bereikbaar. Er was dus haast geboden. Hij voegt daaraan toe, dat hij [verweerder] duidelijk heeft gemaakt dat dit geen gewoonte moest worden. Projectmanagers, [naam 4] (productie 18 Ipcos) en [naam 5] (productie 19 Ipcos) verklaren dat [verweerder] hun nooit toestemming heeft gevraagd. [verweerder] volstaat dan in zijn reactie daarop met de blote stelling dat hij dat wel heeft gedaan, echter zonder dat hij die stelling op enigerlei wijze onderbouwt. Dat hij door zijn handelwijze Ipcos niet heeft benadeeld, is niet komen vast te staan. De kantonrechter begrijpt dat Ipcos er wel degelijk belang bij heeft dat [verweerder] zich aan haar regels houdt. Daar komt bij dat hij met verklaringen komt, die ook op dit onderdeel niet geloofwaardig zijn. Zo stelt hij juist in het belang van Ipcos te hebben overnacht in Luxemburg zodat hij op de werkdag minder ver hoefde te reizen. Waarom hij dan niet, zoals Ipcos op de zitting heeft gesuggereerd, heeft overnacht in de plaats van het project zodat hij die dag direct aan de slag kon zonder nog een behoorlijke afstand te hoeven rijden, heeft hij niet duidelijk gemaakt.
5.4.1.
uitzonderlijk hoge declaraties?
Volgens Ipcos zijn de (onkosten)declaraties van [verweerder] uitzonderlijk hoog in vergelijking met die van zijn collega’s. Ter onderbouwing heeft Ipcos een vergelijking overgelegd van de gedeclareerde kosten van [verweerder] en zijn collega’s. Daarnaast wijst Ipcos erop dat hij elke reis dezelfde aankopen doet, zoals als shampoo en andere, zeer dure, verzorgingsartikelen. Het lijkt alsof hij bewust deze artikelen niet zelf meeneemt en deze vervolgens op kosten van Ipcos aanschaft.
5.4.2.
De kantonrechter stelt vast dat uit de overgelegde overzichten blijkt, dat de gedeclareerde onkosten van [verweerder] aanmerkelijk hoger zijn dan die van collega’s op dezelfde projecten. Bij de mondelinge behandeling heeft hij erop gewezen dat zijn onkosten mogelijk hoger zijn, omdat hij de persoon was die altijd een auto huurde en de tolkosten betaalde op een project mede ten behoeve van zijn collega’s. Collega’s maken dan die onkosten niet. Ook wijst hij erop dat de duur van een verblijf niet voor alle collega’s gelijk is en dat hij langer op een locatie verbleef en daarom meer onkosten heeft gemaakt. Ipcos heeft geen specificaties van de gedeclareerde onkosten overgelegd, maar wijst erop dat het onwaarschijnlijk is dat het altijd en alleen (uitsluitend) [verweerder] was die de auto huurde en die rekeningen betaalde. Ook betwist Ipcos dat [verweerder] op projecten langer verbleef dan zijn collega’s.
5.4.3.
De kantonrechter overweegt, dat de onkostendeclaraties van [verweerder] opvallend hoger zijn dan die van zijn collega’s op hetzelfde project. [verweerder] heeft daarvoor verklaringen aangedragen die in twijfel zijn getrokken door Ipcos, maar voor die twijfel is geen nadere onderbouwing gegeven. In ieder geval is niet uitgesloten dat de kosten van [verweerder] om verklaarbare redenen hoger zijn.
Van zijn kant heeft [verweerder] echter ook geen enkel nader inzicht gegeven in zijn onkostendeclaraties en is ook niet komen vast te staan dat die declaraties wel redelijk zijn. Het declareren van dure verzorgingsmiddelen heeft hij verklaard met de stelling dat hij met handbagage reisde en dat het daardoor weleens voorkwam dat hij shampoo kocht. Hij heeft niet echt, althans onvoldoende weersproken dat hij dure verzorgingsmiddelen kocht. In dit verband beroept hij zich erop dat hij binnen zijn budget bleef en dat hij zelfs om binnen het budget te blijven wel eens een maaltijd oversloeg. Dat argument gaat echter niet op, omdat Ipcos onbetwist heeft gesteld dat er niet een budget beschikbaar was voor iedere werknemer afzonderlijk, maar alleen een budget voor de totale onkosten op een project. Dat roept weer vragen op over de waarachtigheid van de verklaringen van [verweerder] .
[naam 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij [verweerder] op zijn onkostendeclaratie van € 4.000,00 van juli 2019 heeft aangesproken. Daarop is het volgens [naam 3] een tijdje goed gegaan, waarna het weer mis ging. [verweerder] kan zich geen gesprek over onkostendeclaraties herinneren. De kantonrechter wijst er echter op dat in het overzicht van de onkostendeclaraties opvallend is dat [verweerder] over de maand juli 2019 inderdaad € 4.305,00 declareert en dan in de maand augustus 2019 slechts € 713,81 en in september 2019 € 890,06 en dan in oktober 2019 ineens weer € 3.444,22 (productie 14 Ipcos). Voor deze wisseling in bedragen is door [verweerder] geen verklaring gegeven. Dat maakt dat het er toch alle schijn van heeft dat [verweerder] wel is aangesproken op zijn declaraties.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] ook op dit onderdeel verwijtbaar heeft gehandeld, ook al is de mate waarin zijn declaraties relatief hoger zijn dan die van zijn collega’s misschien minder groot dan Ipcos stelt. Van belang is hierbij dat de kantonrechter ervan uit gaat dat [verweerder] is aangesproken op de hoogte van de declaraties, dan twee maanden een significant lagere declaratie indient en dan vervolgens weer een declaratie indient zoals voor oktober 2019.
5.5.
Het totaal door Ipcos naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de kantonrechter een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Het handelen van [verweerder] levert naar het oordeel van de kantonrechter zodanig verwijtbaar handelen op, dat van Ipcos redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten.
5.6.
De kantonrechter is verder van oordeel dat van Ipcos gelet op de terechte verwijten die zij [verweerder] maakt, in redelijkheid niet gevraagd kan worden hem te herplaatsen, zo dat al mogelijk zou zijn.
5.7.
Ipcos staat op het standpunt dat van het handelen van [verweerder] aan hem een ernstig verwijt valt te maken. Om die reden zou hem op grond van de wet geen transitievergoeding toekomen en de arbeidsovereenkomst zou op de kortst mogelijke termijn moeten eindigen.
5.8.
Hierin volgt de kantonrechter Ipcos niet. De wetgever heeft de lat voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid hoog gelegd. Het moet – gelet op de gevolgen ervan – gaan om uitzonderlijke situaties. Hoewel [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld vindt de kantonrechter niet dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid. Zo is niet komen vast te staan dat Ipcos door de handelwijze grote schade heeft geleden.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Ipcos zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juni 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [verweerder] heeft verzocht om een langere opzegtermijn, omdat hij in verband met de geldigheid van zijn visum maar drie maanden heeft om een nieuwe baan te vinden.
De kantonrechter stelt vast dat van een ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 onder a BW, geen sprake is en ziet, voor zover dat gelet op de tekst van de wet al mogelijk zou zijn, ook in het door [verweerder] aangevoerde argument geen aanleiding de duur van de procedure niet in mindering te brengen. Van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder] is evenmin sprake. Om die reden zal de kantonrechter aan hem de door hem verzochte transitievergoeding toekennen.
In de zaak van het tegenverzoek
5.10.
De kantonrechter wijst gelet op de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2020 wordt ontbonden en de reden waarom tot ontbinding wordt overgegaan, geen aanleiding het verzoek van [verweerder] tot de wedertewerkstelling toe te wijzen.
5.11.
De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft om een dergelijke vergoeding gevraagd in geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsrelatie waarvoor hij dan Ipcos verantwoordelijk houdt. Nu het verzoek wordt toegewezen op een andere grond, komt de kantonrechter niet toe aan het verzoek om de billijke vergoeding.
In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
5.12.
De kantonrechter zal de proceskosten in zowel de zaak van het verzoek als het tegenverzoek gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2020;
6.2.
veroordeelt Ipcos om aan [verweerder] de transitievergoeding uit te betalen;
In de zaak van het tegenverzoek
6.3.
wijst de verzoeken af;
In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek:
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen betreft.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.H. Kobussen, kantonrechter en op 20 april 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter