In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2020 een tussenbeschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, die lijdt aan dementie, vermoedelijk de ziekte van Alzheimer. Het verzoek is ingediend op 23 maart 2020, maar de rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden omdat er geen medische verklaring was overgelegd. De advocaat van de cliënt, mr. F.P. Aarts, heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek van het CIZ, dat om uitstel vroeg om een onafhankelijke arts de cliënt te laten bezoeken en een medische verklaring op te stellen. Dit verzoek werd niet gehonoreerd door de rechtbank, die de behandeling telefonisch heeft voortgezet op 9 april 2020, gezien de coronamaatregelen die een fysieke zitting belemmerden.
Tijdens de zitting is de cliënt niet gehoord, omdat er niemand aanwezig was om een telefoonverbinding tot stand te brengen. De advocaat heeft aangegeven dat hij ook geen contact heeft kunnen opnemen met zijn cliënt. De rechtbank heeft diverse stukken in overweging genomen, waaronder een journaal uit het patiëntendossier en een brief van GGzE, maar constateert dat de medische verklaring van een ter zake kundige arts ontbreekt. De rechtbank benadrukt dat deze verklaring noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de situatie van de cliënt, vooral gezien de schrijnende omstandigheden waarin de cliënt en haar partner zich bevinden.
De rechtbank heeft besloten de mondelinge behandeling aan te houden tot 30 april 2020, zodat het CIZ de gelegenheid krijgt om een medische verklaring over te leggen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de benodigde informatie.