ECLI:NL:RBOBR:2020:2284

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/01/356763 / FA RK 20-1186
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2020 een tussenbeschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, die lijdt aan dementie, vermoedelijk de ziekte van Alzheimer. Het verzoek is ingediend op 23 maart 2020, maar de rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden omdat er geen medische verklaring was overgelegd. De advocaat van de cliënt, mr. F.P. Aarts, heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek van het CIZ, dat om uitstel vroeg om een onafhankelijke arts de cliënt te laten bezoeken en een medische verklaring op te stellen. Dit verzoek werd niet gehonoreerd door de rechtbank, die de behandeling telefonisch heeft voortgezet op 9 april 2020, gezien de coronamaatregelen die een fysieke zitting belemmerden.

Tijdens de zitting is de cliënt niet gehoord, omdat er niemand aanwezig was om een telefoonverbinding tot stand te brengen. De advocaat heeft aangegeven dat hij ook geen contact heeft kunnen opnemen met zijn cliënt. De rechtbank heeft diverse stukken in overweging genomen, waaronder een journaal uit het patiëntendossier en een brief van GGzE, maar constateert dat de medische verklaring van een ter zake kundige arts ontbreekt. De rechtbank benadrukt dat deze verklaring noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de situatie van de cliënt, vooral gezien de schrijnende omstandigheden waarin de cliënt en haar partner zich bevinden.

De rechtbank heeft besloten de mondelinge behandeling aan te houden tot 30 april 2020, zodat het CIZ de gelegenheid krijgt om een medische verklaring over te leggen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de benodigde informatie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/356763 / FA RK 20-1186
Uitspraak : 9 april 2020

Tussenbeschikking betreffende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende te [adres en plaats] ,
hierna te noemen: de cliënt,
advocaat: mr. F.P. Aarts.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, gedateerd 23 maart 2020 en ingekomen ter griffie op 23 maart 2020. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de aanvraag, gedateerd 18 februari 2020;
  • het journaal uit het patiëntendossier van huisartsenpraktijk [Y] betreffende cliënt over de periode 2011 tot 21 maart 2019;
  • een brief van GGzE, opgesteld door [naam] , ambulant verpleegkundige, en [naam] , specialist ouderengeneeskunde, gedateerd 4 januari 2019, betreffende cliënt;
  • een concept levenstestament van cliënt;
  • het indicatiebesluit, gedateerd 24 januari 2020;
  • het indicatiebesluit van het CIZ, gedateerd 24 februari 2020.
Het CIZ heeft bij brief van 6 april 2020 verzocht om de behandeling en beslissing voor drie weken aan te houden, zodat een onafhankelijke arts cliënt kan bezoeken en een medische verklaring kan opstellen, omdat de arts cliënt niet heeft kunnen bezoeken vanwege Coronamaatregelen. De advocaat heeft zich verzet tegen dit uitstel.
De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek niet gehonoreerd.
De behandeling van het verzoek heeft op 9 april 2020 telefonisch plaatsgevonden, omdat als gevolg van het Covid-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de verblijfplaats van cliënt kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • de advocaat mr. F.P. Aarts;
  • mevrouw [naam] , wijkverpleegkundige;
  • mevrouw [naam] , ambulant verpleegkundige.
De client is niet gehoord, omdat er niemand aanwezig was in haar appartement om een telefoonverbinding tot stand te brengen. Mr. Aarts heeft meegedeeld dat hij nog geen contact heeft gehad met zijn cliënt om dezelfde reden.

De beoordeling

Volgens de door het CIZ overgelegde stukken is bij cliënt sprake van dementie, waarschijnlijk de ziekte van Alzheimer. Dat komt naar voren zowel in de brief van de GGzE als in het journaal van de huisartsenpraktijk. Beide stukken zijn echter niet van recente datum.
Een medische verklaring van een ter zake kundige arts, die cliënt voorafgaand aan de behandeling heeft onderzocht en niet bij de behandeling is betrokken, ontbreekt echter, volgens het CIZ omdat cliënt niet door een arts kon worden bezocht vanwege de maatregelen rondom Corona.
De advocaat bepleit een aanhouding van de beslissing. Hij voert aan dat de rechtbank niet voldoende is voorgelicht omdat de medische verklaring ontbreekt. Bovendien, zo voert de advocaat aan, is niet duidelijk of de partner van cliënt de zorg voor cliënt met aanvullende hulp de zorg wellicht nog wat langer kan volhouden. De advocaat vindt dat laatste vooral belangrijk omdat bij een opname in een verpleeghuis cliënt verstoken zal zijn van haar contacten met haar partner en met de buitenwereld als gevolg van de Coronamaatregelen.
De neef van cliënt, de wijkverpleegkundige en de ambulant behandelaar wijzen erop dat de situatie van cliënt en haar partner samen in een zelfstandige woonruimte schrijnend is en zij dringen aan op een spoedige beslissing van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat voor een goede beoordeling van de situatie van cliënt een verklaring met het eigen oordeel van een niet bij de behandeling betrokken en ter zake kundige arts, zoals de Wet zorg en dwang voorschrijft, noodzakelijk is.
Dat geldt ook nu de maatregelen ter voorkoming van een Coronabesmetting een persoonlijk contact met de cliënt bemoeilijken of mogelijk zelfs belemmeren. In dat laatste geval hoopt de rechtbank dat de betreffende arts naar bevind van zaken zal handelen en het nodige in het werk stelt om een verklaring op te stellen waarin hij onderbouwd zijn deskundige mening weergeeft en die zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van artikel 27 van de Wet zorg en dwang.
Nu volgens betrokkenen - familie en hulpverlening - sprake is van een schrijnende situatie zal de rechtbank het CIZ alsnog in de gelegenheid stellen om zo’n verklaring over te leggen en de behandeling van het verzoek aanhouden tot de hierna genoemde datum.

De beslissing

De rechtbank:
houdt de mondelinge behandeling van het verzoek aan tot
donderdag 30 april 2020 om 09.30 uur, op welke datum en tijdstip de behandeling telefonisch zal worden voortgezet;
stelt het CIZ in de gelegenheid om tijdig voor genoemde datum een medische verklaring zoals hiervoor bedoeld over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: LM(O