ECLI:NL:RBOBR:2020:2274

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
C/01/356288 / FA RK 20-945
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voor betrokkene met bipolaire stoornis

Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was, aangezien er geen eerdere zorgmachtiging op basis van de Wvggz was verleend. De rechtbank verleende uiteindelijk een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, tot en met 20 september 2020.

De zaak betrof een betrokkene met een voorlopige diagnose van een bipolaire stemmingsstoornis en een middelengerelateerde en verslavingsstoornis. Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, werd vastgesteld dat er ernstig nadeel voor de betrokkene bestond, met name het risico op maatschappelijke teloorgang en ernstige verwaarlozing. De rechtbank concludeerde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat de betrokkene niet in staat was om zijn medicatie op vrijwillige basis in te nemen.

De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig en effectief was, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De beschikking bevatte verschillende maatregelen, waaronder het toedienen van medicatie, het beperken van bewegingsvrijheid en het uitoefenen van toezicht op de betrokkene. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af en sprak de beschikking uit in het openbaar, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/356288 / FA RK 20-945
Uitspraak : 20 maart 2020

Beschikking betreffende een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

van de rechtbank Oost-Brabant naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende in [plaats en adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. J.A.J.M.I. van Laake.

Procesverloop

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 maart 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur;
  • de medische verklaring van 27 februari 2020;
  • het zorgplan;
  • de relevante politiegegevens en een uittreksel justitiële documentatie;
  • gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
  • de zorgkaart.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 maart 2020. Vanwege de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van het Coronavirus heeft dit telefonisch plaatsgevonden vanuit het gerechtsgebouw te ’s-Hertogenbosch.
Daarbij heeft de rechtbank de volgende personen telefonisch gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.J.M.I van Laake;
  • [naam] , ambulant begeleider van [naam] .
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig is, heeft de officier van justitie niet aan de mondelinge behandeling deelgenomen.

Beoordeling

Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondeling behandeling is besproken, is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat met name uit het aanzienlijk risico op maatschappelijke teloorgang. Daarnaast bestaat het aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing. Indien betrokkene zijn medicatie niet inneemt, ontstaat het risico dat hij psychotisch decompenseert. Tijdens psychotische episodes verwaarloost betrokkene zichzelf en zijn diabetes. Ook veroorzaakt betrokkene dan overlast voor zijn omgeving.
Het ernstige vermoeden bestaat dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag van betrokkene dat voortvloeit uit een psychische stoornis. Betrokkene is voorlopig gediagnostiseerd met een bipolaire stemmingsstoornis. Er is sprake van een hoge kwetsbaarheid om manisch, dan wel depressief, dan wel psychotisch te decompenseren indien de medicatie wordt gestaakt. Daarnaast is sprake van een middelengerelateerde en verslavingsstoornis. Betrokken dreigt terug te vallen in drugsgebruik.
Betrokkene heeft zorg nodig om het ernstig nadeel af te wenden, de fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen en de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te stabiliseren of te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint.
Indien betrokkene goed op zijn medicatie is ingesteld is hij in staat om op zichzelf te blijven wonen in zijn eigen huis. Betrokkene heeft aangegeven dat een eigen plek erg belangrijk voor hem is en dat hij die niet kwijt wil raken. De verplichte opname is uitsluitend bedoeld voor het geval het toestandsbeeld van betrokkene verslechterd dan wel hij het gebruik van medicatie staakt of dreigt te staken. In dat geval is een opname aangewezen om betrokkene weer te stabiliseren.
De overige vormen van verplichte zorg hebben de strekking om betrokkene te kunnen monitoren en controleren op medicatietrouw en – indien daar indicaties voor bestaan – het gebruik van verdovende middelen.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zijn medicatie niet meer zou innemen, indien dat niet verplicht is. Hij verklaarde dat hij last heeft van de medicatie en dat hij daarom liever geen medicatie gebruikt. Om die reden is verplichte zorg nodig; uit ervaringen in het verleden blijkt dat betrokkene vanuit zichzelf niet beschikt over de zelfdiscipline die nodig is om zijn medicatie te blijven gebruiken. Dit heeft te maken met een gebrek aan ziekte-inzicht en – daaruit voortkomend – het onvermogen zich daarnaar te gedragen. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
  • toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van bewegingsvrijheid;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • opnemen in een accommodatie.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
De officier van justitie heeft verzocht om de zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden. De zorgmachtiging sluit, aldus de officier, aan op een bestaande voorwaardelijke machtiging en om die reden is de officier van justitie van mening dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:5 onder b van de Wvggz. De rechtbank volgt het verzoek niet op dit punt. Op grond van artikel 6:5 onder b Wvggz kan een zorgmachtiging worden verleend voor de duur van een jaar, wanneer deze aansluit op een eerdere zorgmachtiging op grond van artikel 6:5 onderdeel a van de Wvggz. Voor betrokkene is echter niet eerder een zorgmachtiging op grond van de Wvggz verleend. Er zijn in de afgelopen jaren weliswaar diverse rechterlijke machtigingen verleend, maar dit betroffen machtigingen op grond van de Wet Bopz. Er kan dus niet worden gesproken van zorgmachtiging die aansluit op een eerdere zorgmachtiging op grond van de Wvggz.
De zorgmachtiging kan daarom niet worden verleend voor de duur van twaalf maanden.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de duur van zes maanden en geldt dus tot en met 20 september 2020.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
  • toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van bewegingsvrijheid;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • opnemen in een accommodatie;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 20 september 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Schoorlemmer, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: LdW
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.