Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was, aangezien er geen eerdere zorgmachtiging op basis van de Wvggz was verleend. De rechtbank verleende uiteindelijk een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, tot en met 20 september 2020.
De zaak betrof een betrokkene met een voorlopige diagnose van een bipolaire stemmingsstoornis en een middelengerelateerde en verslavingsstoornis. Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, werd vastgesteld dat er ernstig nadeel voor de betrokkene bestond, met name het risico op maatschappelijke teloorgang en ernstige verwaarlozing. De rechtbank concludeerde dat verplichte zorg noodzakelijk was, omdat de betrokkene niet in staat was om zijn medicatie op vrijwillige basis in te nemen.
De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig en effectief was, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De beschikking bevatte verschillende maatregelen, waaronder het toedienen van medicatie, het beperken van bewegingsvrijheid en het uitoefenen van toezicht op de betrokkene. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af en sprak de beschikking uit in het openbaar, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.