ECLI:NL:RBOBR:2020:2252

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
8217541
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, is op 16 april 2020 uitspraak gedaan in de zaak van [verzoeker] tegen Stichting Senzer. [verzoeker] had op 11 december 2019 een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor op basis van artikel 186 Rv, in het kader van een eerder aangespannen dagvaardingsprocedure tegen de Stichting. De hoofdzaak was al aanhangig gemaakt en er was een zitting gepland op 17 december 2019. Tijdens deze zitting is het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor besproken, en [verzoeker] kreeg de gelegenheid om de kantonrechter te informeren over het vervolg van zijn verzoek.

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de akten van beide partijen en heeft vastgesteld dat het verzoek van [verzoeker] niet meer relevant is, aangezien de hoofdzaak op dezelfde datum voor vonnis stond. Dit betekent dat de voorlopige getuigenverklaringen niet in de hoofdzaak gebruikt kunnen worden, waardoor het verzoek als nutteloos wordt beschouwd. De kantonrechter heeft ook op inhoudelijke gronden geoordeeld dat het belang bij toewijzing van het verzoek ontbreekt.

De beslissing van de kantonrechter is dat het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wordt afgewezen en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8217541 / EJ VERZ 19-617
Datum : 16 april 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.J.Th. van Stiphout,
tegen
Stichting Senzer,
gevestigd en kantoorhoudende te Helmond,
verwerende partij,
verder te noemen: de Stichting,
gemachtigde: mr. I.J.A.J. Hanssen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan tot een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv. Dit verzoek is ontvangen op 11 december 2019.
1.2.
Op 14 juni 2019 heeft [verzoeker] een dagvaardingsprocedure tegen de Stichting aanhangig gemaakt (7860259 / CV EXPLOOT 19-5973). In die zaak (hierna: hoofdzaak) was al vóór het verzoek een mondelinge behandeling (hierna ook: zitting) bepaald op 17 december 2019.
1.3.
Op 17 december 2019 is de zitting in de hoofdzaak gehouden. Hiervan is buiten afwezigheid van partijen proces-verbaal opgemaakt. Op die zitting is het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor aan de orde gesteld en is [verzoeker] de gelegenheid geboden de kantonrechter bij akte te informeren over het gewenste vervolg wat betreft zijn verzoek.
1.4.
De kantonrechter heeft vervolgens kennis genomen van:
- de akte van [verzoeker] van 23 januari 2020;
- de antwoordakte van de Stichting van 20 februari 2020.
1.5.
De hierboven genoemde antwoordakte van de Stichting is uitsluitend in de hoofdzaak ingebracht. Omdat duidelijk is dat die akte ook als overgelegd in dit verzoek moet gelden, is dit stuk in deze procedure eveneens als processtuk aangemerkt.
1.6.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] heeft kennis genomen van de conclusie van antwoord van de Stichting in de hoofdzaak. Omdat hij zich op een aantal specifieke punten hierin niet kan vinden, en een aantal stellingen als onwaar aanmerkt, wenst hij de volgende getuigen te horen:
- de heer drs. [getuige 1] ,
- de heer [getuige 2] ,
- de heer [getuige 3] ,
- de heer [getuige 4] ,
- mevrouw [getuige 5] en
- zichzelf.
2.2.
Met dit getuigenverhoor wil [verzoeker] bewijzen dat hij, kort gezegd, alleen heeft ingestemd met het vervullen van de functie van assistent werkleider op voorwaarde dat dit niet zou leiden tot een verslechtering van zijn arbeidsvoorwaarden. Bij een presentatie in het kader van het project functiewaardering is te kennen is gegeven dat niemand er op achteruit zou gaan, wat ook correspondeert met de uitgangspunten in het sociaal plan. De getuigen kunnen verklaren over de inhoud van de presentatie en/of bevestigen dat [verzoeker] alleen met wijziging van zijn functie heeft ingestemd op voorwaarde dat hij dezelfde arbeidsvoor-waarden en hetzelfde loonperspectief zou blijven houden.
2.3.
Bij akte van 23 januari 2020 is [verzoeker] gebleven bij zijn verzoek. Eerst moeten de getuigen worden gehoord om de gedane toezegging dat niemand er op achteruit gaat hard te maken en om de overeenstemming wat betreft de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden te ontkrachten. [verzoeker] heeft zijn verzoek uitgebreid. Hij verzoekt ook [naam] als getuige te horen om aan te tonen dat aan haar geen eisen worden gesteld om als werkleider binnen de Stichting, binnen de cao Welzijn, werkzaam te zijn terwijl die voorwaarde wel aan hem is gesteld.
2.4.
[verzoeker] heeft verder nog aangevoerd dat het horen van getuigen achterwege kan blijven, wanneer de kantonrechter in de hoofdzaak dat het oordeel komt dat vanwege het niet toepassen van het sociaal plan op het functiewaarderingstraject al sprake is van ongeoorloofd onderscheid c.q. strijd met goed werkgeverschap c.q. een toerekenbare tekortkoming van de Stichting.
2.5.
De Stichting is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. Een voorlopig getuigenverhoor leidt in dit geval nergens toe en/of [verzoeker] heeft daarbij geen belang.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 186 Rv maakt het mogelijk om tijdens een aanhangig geding een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Het stadium waarin de hoofdzaak zich bevindt leidt echter tot het oordeel dat [verzoeker] geen belang meer heeft bij zijn verzoek.
3.2.
De hoofdzaak staat, na een aanhouding, voor vonnis op 16 april 2020. Dat is dezelfde datum als de datum waarop de beslissing op het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor is bepaald.
3.3.
Dat betekent dat de voorlopige getuigenverklaringen niet in de hoofdzaak kunnen worden gebruikt en dus nutteloos zijn. Het voorlopig getuigenverhoor zal immers pas nadien kunnen worden afgerond. Ambtshalve bekend zijnde met de uitspraak in de hoofdzaak komt de kantonrechter ook op inhoudelijke gronden tot het oordeel dat het belang bij toewijzing ontbreekt.
3.4.
Omdat dit verzoek direct samenhangt met de hoofdzaak en over dit verzoek niet of nauwelijks een processueel debat is gevoerd, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af,
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en op 16 april 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.