ECLI:NL:RBOBR:2020:2252
Rechtbank Oost-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure
In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, is op 16 april 2020 uitspraak gedaan in de zaak van [verzoeker] tegen Stichting Senzer. [verzoeker] had op 11 december 2019 een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor op basis van artikel 186 Rv, in het kader van een eerder aangespannen dagvaardingsprocedure tegen de Stichting. De hoofdzaak was al aanhangig gemaakt en er was een zitting gepland op 17 december 2019. Tijdens deze zitting is het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor besproken, en [verzoeker] kreeg de gelegenheid om de kantonrechter te informeren over het vervolg van zijn verzoek.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de akten van beide partijen en heeft vastgesteld dat het verzoek van [verzoeker] niet meer relevant is, aangezien de hoofdzaak op dezelfde datum voor vonnis stond. Dit betekent dat de voorlopige getuigenverklaringen niet in de hoofdzaak gebruikt kunnen worden, waardoor het verzoek als nutteloos wordt beschouwd. De kantonrechter heeft ook op inhoudelijke gronden geoordeeld dat het belang bij toewijzing van het verzoek ontbreekt.
De beslissing van de kantonrechter is dat het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wordt afgewezen en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.