Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde] Transport B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding
- het tussenvonnis van 19 december 2019, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 4 maart 2020.
2.Inleiding en enkele, relevante feiten
3.Het geschil
,bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen:
4.De beoordeling
Jaarlijkse vakantie’ en luidt voor zover relevant als volgt:
1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.’
het vereiste van betaling van vakantieloon heeft tot doel, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes.’ Dit heeft geleid tot de beslissing dat de lijnpiloot die de zaak had aangespannen ‘
tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt (…).’ In een arrest van 22 mei 2014 is dit doel van de loonbetaling tijdens verlof herhaald (ECLI:EU:C:2014:351).
47 (…) uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van de werknemer [die] vergen dat hij op regelmatige basis overuren maakt, en de vergoeding daarvan een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt (…)’ De ratio van deze uitspraken is steeds dat voorkomen moet worden dat een werknemer zijn jaarlijks betaalde verlof niet opneemt, omdat hij daarvan financieel nadeel zou kunnen ondervinden.
reguliere overurenintrinsiek samenhangt met de taken die [eiser] als chauffeur zijn opgedragen en als zodanig verplicht uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. Dit staat dus vast.
werken op zaterdag en zondagstaat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat dit intrinsiek samenhangt met de taken die [eiser] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst zijn opgedragen. Dat het werken op deze dagen slechts sporadisch voorkomt, zoals [gedaagde] aanvoert, sluit immers niet uit dat dit intrinsiek samenhangt met de aan [eiser] opgedragen taken.
de manier waaropeen werkgever aan die loonbetalingsverplichting voldoet, maar daarmee blijft het recht op loon tijdens vakantie volledig in stand. De overwerkvergoeding is dus ook over de bovenwette-lijke vakantiedagen verschuldigd.
minimumloon wordt gedefinieerd – niet worden voorbijgegaan aan het doel van deze wet. Dit doel is enerzijds het verzekeren van een minimumloon en minimumvakantiebijslag die gelet op de algehele welvaartssituatie als een aanvaardbare tegenprestatie voor de in dienstverband verrichte arbeid kan worden beschouwd en anderzijds het tegengaan van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en verdringing (Kamerstukken II, 2016-2017, 34573, nr. 3, o.a. pagina 21). Uitgangspunt bij het loonbegrip van artikel 6 (oud) WML was dat een werknemer het minimumloon moest kunnen verdienen bij een normaal aantal uren dat in overeenkomstige arbeidsverhoudingen als voltijd geldt. Door verdiensten uit overwerk van het loonbegrip uit te sluiten, is dus beoogd de werknemer te beschermen tegen overtreding van deze norm.
de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’[gedaagde] heeft het cao-akkoord in een vaststellingsovereenkomst met datum 29 maart 2019 aan [eiser] voorgelegd. Hij is gevraagd voor akkoord dan wel niet akkoord te ondertekenen (productie 3 van [eiser] ). Hieruit volgt dat zowel door de transportsector als door [gedaagde] onder ogen is gezien, althans dat men zich had kunnen realiseren, dat werknemers de afkoopregeling zouden kunnen afwijzen met alle (financiële) gevolgen van dien. Door [gedaagde] is niet met stukken onderbouwd dat haar financiële positie met zich brengt dat toewijzing van het gevorderde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt.
- allereerst wordt het uitbetaalde loon inclusief overwerkvergoeding in het jaar voorafgaand aan het verlof vastgesteld. In de periode van juni 2016 tot en met mei 2017 bedroeg het uitbetaalde loon inclusief overwerkvergoeding € 50.655,88;
- vervolgens wordt het aantal overeengekomen arbeidsuren (173,33 uur per maand) en het aantal overuren over diezelfde periode vastgesteld. In de periode van juni 2016 tot en met mei 2017 bedroeg de totale overeengekomen arbeidsomvang 2.080 uren en was sprake van 1.147,34 overuren: 3.227,34 uur in totaal;
- dit betekent dat het gemiddeld ontvangen uurloon in de periode van juni 2016 tot en met mei 2017 € 15,70 bedroeg (€ 50.655,88 / 3.227,34);
- [eiser] heeft in juni 2017 over de door hem opgenomen vakantieuren € 556,40 uitbetaald gekregen: 40 vakantieuren x het reguliere uurloon van € 13,91;
- op basis van het gemiddelde ontvangen uurloon in de periode van een jaar voorafgaand aan het opgenomen verlof in juni 2017, hiervoor vastgesteld op € 15,70 per uur, had hij echter recht op € 627,84 aan loon over de door hem opgenomen vakantieuren (€ 15,70 x 40 vakantieuren);
- [eiser] heeft voor de opgenomen vakantieuren in juni 2017 nog aanspraak op het verschil van € 71,44 (€ 627,84 -/- € 556,40).
5.De beslissing
- € 571,40 bruto als achterstallig loon over 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 1.625,14 bruto als achterstallig loon over 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 2.609,70 bruto als achterstallig loon over 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 2.278,12 bruto als achterstallig loon over 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- € 2.449,62 bruto als achterstallig loon over 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;