ECLI:NL:RBOBR:2020:2239

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
356955 / FA RK 20-1311
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor de onvrijwillige opname en verblijf van een cliënt, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De rechtbank heeft deze machtiging verleend voor de duur van twee jaar, tot en met 9 april 2022. De beslissing is genomen naar aanleiding van een medische verklaring die was opgesteld door psychiater R.M.A. Roest, die de cliënt niet zelf had onderzocht, maar zich had gebaseerd op informatie van andere zorgprofessionals en schriftelijke documenten. Dit was noodzakelijk vanwege de Covid-19-pandemie, die persoonlijk contact bemoeilijkte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, specifiek dementie van het type Alzheimer, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder het risico op lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat de opname en het verblijf in een gespecialiseerde zorgsetting noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. Ondanks dat de cliënt zich verzet tegen de opname, zijn er geen minder ingrijpende alternatieven beschikbaar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de psychiater voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in het opstellen van de medische verklaring, ondanks het ontbreken van een persoonlijk onderzoek.

De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en op schrift gesteld op 15 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/356955 / FA RK 20-1311
Uitspraak : 9 april 2020

Beschikking betreffende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van twee jaar als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[client],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [plaats] , [adres instelling] ,
hierna te noemen: de cliënt,
advocaat: mr. F.P. Aarts.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, gedateerd 27 maart 2020 en ingekomen ter griffie op 27 maart 2020. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit, gedateerd 21 juni 2018;
  • de aanvraag voor de rechterlijke machtiging, gedateerd 17 maart 2020;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door R.M.A. Roest, psychiater, gedateerd 23 maart 2020;
  • een verklaring van de zorgaanbieder van de accommodatie waarin cliënt is
opgenomen, gedateerd 17 maart 2020;
het zorgplan, opgesteld op 26 februari 2020;
- een afschrift van de beschikking van deze rechtbank waarbij mentorschap is ingesteld en waarbij een mentor is benoemd, gedateerd 11 oktober 2017.
De behandeling van het verzoek heeft op 9 april 2020 telefonisch plaatsgevonden, omdat als gevolg van het Covid-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de verblijfplaats van cliënt kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door mr. F.P. Aarts;
  • mevrouw [naam] , contactverzorgende;
  • mevrouw [naam] , basis-arts;
  • mevrouw [naam] , dochter, mentor en bewindvoerder van cliënt;
  • mevrouw [naam] , dochter, mentor en bewindvoerder van cliënt.

De beoordeling

Het verzoek van het CIZ strekt ertoe dat een rechterlijke machtiging wordt verleend tot onvrijwillige opname en verblijf van cliënt, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wzd.
In artikel 26, vijfde lid, onder d, van de Wzd is bepaald dat het CIZ bij zijn verzoek een verklaring dient over te leggen van een ter zake kundige arts, die cliënt met het oog op de machtiging kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling was betrokken. In artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wzd zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de inhoud van de hiervoor bedoelde medische verklaring.
De psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, heeft cliënt niet zelf onderzocht. In zijn verklaring vermeldt de psychiater dat hij vanwege de Corona-problematiek na overleg met de geneesheer-directeur heeft besloten zich te baseren op de ruim aanwezige mondelinge en schriftelijke informatie betreffende cliënt.
De psychiater vermeldt voorts dat hij zich extra heeft verdiept in het dossier en zich heeft laten voorlichten door een aantal rechtstreeks bij cliënt betrokken personen.
Zo blijkt uit de medische verklaring dat de psychiater zijn oordeel, dat sprake is van de door hem vermelde psychogeriatrische stoornis en daardoor ernstig nadeel, heeft gebaseerd op de volgende informatie:
-een brief van de sociaal geriater [naam] d.d. 20 december 2012,
-een brief van specialist ouderen [naam] d.d. 2017,
-een brief van gezondheidszorg psycholoog [naam] ),
-een gesprek met de verpleging van de afdeling [naam] , en
-een gesprek met de dochter, tevens mentor van cliënt.
De advocaat van betrokkene voert geen verweer betreffende deze wijze van totstandkoming van de medische verklaring en geeft aan dat cliënt het goed maakt op de afdeling waar zij nu verblijft. Er zijn geen juridische bezwaren of belemmeringen tegen toewijzing van het verzoek, aldus de advocaat.
De rechtbank constateert dat in dit geval niet is voldaan aan de hiervoor genoemde wettelijke eis dat de psychiater zelf de cliënt onderzoekt ten behoeve van de medische verklaring.
De rechtbank is echter van oordeel dat momenteel door het zeer besmettelijke Coronavirus sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarin het persoonlijk contact bij zo’n onderzoek extra risico’s kan meebrengen voor de gezondheid, met name voor kwetsbare ouderen zoals de cliënt.
Gelet op die risico’s acht de rechtbank de keuze van de psychiater om af te zien van een persoonlijk contact met de cliënt in dit geval gerechtvaardigd.
Daarbij weegt in belangrijke mate mee dat de psychiater zich wel uitgebreid heeft doen voorlichten door meerdere schriftelijke bronnen in het dossier, afkomstig van gespecialiseerde zorgprofessionals die bij cliënt betrokken zijn of waren en daarnaast de 2 dochters van cliënt. Al deze informatie wijst erop dat bij betrokkene al geruime tijd sprake is van dementie, type Alzheimer, met als gevolg daarvan een verval van cognitieve functies en gedrag. Ook de advocaat geeft aan het hiermee eens te zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de psychiater ter voorbereiding van zijn conclusies en bij het opstellen van zijn medische verklaring voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en de rechtbank baseert zich bij de beoordeling mede op deze verklaring.
Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de telefonische behandeling is besproken, is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. Cliënt is gediagnostiseerd met dementie, type Alzheimer.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel bestaat uit (het aanzienlijk risico op) ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en acute maatschappelijke teloorgang. Cliënt kan niet meer voor zichzelf zorgen. Op het moment dat cliënt zich zelfstandig op straat bevindt, ontstaat er direct een gevaarlijke situatie en een grote kans op ongelukken.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënt heeft 24-uur per dag professionele begeleiding nodig. De psychogeriatrische afdeling waar cliënt op dit moment verblijft, is bij uitstek de geschikte zorgsetting die cliënt nodig heeft.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Alternatieven voor een verblijf binnen de accommodatie zijn niet denkbaar.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. Cliënt geeft, zowel fysiek als verbaal, bijna dagelijks aan dat ze naar huis wil en zij maakt daartoe ook aanstalten.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de duur van twee jaar.

De beslissing

De rechtbank:

verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van:[client] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;

bepaalt dat deze machtiging geldt uiterlijk tot en met 9 april 2022.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, rechter, in het openbaar uitgesproken op 9 april 2020 in aanwezigheid van de griffier en op schrift gesteld op 15 april 2020.
Conc: LM(O
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.